• No results found

Bourdieu ziet de samenleving als een verzameling van (elkaar deels) overlappende velden, zoals het veld van de kunst, het veld van de economie en het veld van de wetenschap. Al deze velden komen onder andere overeen met het veld van machtigen en van niet-machtigen, maar ook met netwerken van productie en sociale klassen. Ieder veld is relatief autonoom en kent zijn eigen specifieke samenstelling van verschillende soorten kapitaal. Onder kapitaal wordt onder meer verstaan: economisch kapitaal (inkomen, onroerend goed) en cultureel kapitaal (opleiding, kennis, vaardigheden en ook kunstbezit).

Binnen de verzameling van velden maakt Bourdieu allereerst onderscheid tussen het veld van de macht en het veld van personen die hier buiten vallen (niet-machtigen). Hij duidt het veld van de macht aan ‘als de ruimte van krachtsverhoudingen tussen actoren of instituties die gemeen hebben dat ze het vereiste kapitaal bezitten om in de verschillende (vooral

economische en culturele) velden dominante posities in te nemen.’14 Het specifieke veld van de macht wordt dus vooral bepaald door de som van het economische en culturele kapitaal.

Ieder veld kan verder weer onderverdeeld worden in een dominante klasse (macht-veel kapitaal), een midden- en een lagere klasse (de laatste klasse heeft het minste kapitaal).

De klassen worden op hun beurt onderverdeeld in fracties, die zich onderscheiden op basis van de verhouding tussen onder meer economisch en cultureel kapitaal.15

In het veld van de macht is ook het bezit van sociaal kapitaal in de vorm van relaties en netwerken van belang, zij het in mindere mate. Bourdieu ziet het sociale kapitaal als “het geheel van bestaande of potentiële hulpbronnen dat voortvloeit uit het bezit van één of meer relaties van onderlinge bekendheid en erkentelijkheid – ofwel het lidmaatschap van een groep-.”16. Zodoende kan het voordelen opleveren tot een specifieke sociale groep te behoren en gebruik te maken van niet alleen de eigen vrienden- en kennissenkring, maar ook van de connecties die deze vrienden- en kennissenkring bezit. Sociaal kapitaal wordt gekenmerkt en geëxploiteerd door een constante ruilhandel, in zowel materiële vorm, zoals presentjes, alsook in immateriële vorm, zoals gesprekken.

14 Bourdieu 1994 (zie noot 13), p. 261.

15 Bourdieu 1986 (zie noot 12), pp. 115-123.

16 Pierre Bourdieu, Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip, Amsterdam 1989, p. 132.

10

Binnen het veld van de macht kan het veld van de culturele productie (oftewel de kunst) geplaatst worden, dat uit twee subvelden bestaat: de kleinschalige of beperkte productie en de grootschalige of massaproductie. Omdat men zich in het subveld van de beperkte productie bezighoudt met het creëren van de ‘hoge kunst’ (zoals de kunst van de avant-garde), ligt de nadruk in dit subveld niet op de uitbreiding van economisch kapitaal, zoals het boeken van verkoopwinsten. De aandacht gaat daarentegen uit naar het verwerven van cultureel kapitaal in de vorm van erkenning en aanzien onder gelijkgestemden. Zoals te verwachten is de situatie in het subveld van de massaproductie juist omgekeerd: hier voert het economische de boventoon in plaats van het culturele gewin.

De verschillende ambities (cultureel versus economisch) bepalen de mate van autonomie van de beide subvelden. Het subveld van de massaproductie is in hoge mate afhankelijk van de markt (de economie van vraag en aanbod). Er moet een hoge culturele productie gedraaid worden om genoeg geld te verdienen om de kosten te dekken en de beoogde winst te halen.

Voor de artiesten binnen het subveld van de massaproductie heeft de afhankelijkheid van de markt een beperkte vrijheid qua artistieke productie tot gevolg. Om immers aantrekkelijk te zijn voor een groot publiek mag het werk niet teveel afwijken van de algemene norm en moet het voldoen aan bepaalde standaardcriteria. Waar het subveld van de massaproductie

standaard producten kent, wordt in het subveld van de beperkte productie (avant-garde) originaliteit juist toegejuicht. Het produceren van een kunstwerk is hier niet zo nauw verbonden met economische belangen waardoor de kunstenaar een relatief grotere vrijheid geniet en zich dus in een subveld bevindt met een hogere autonomie.17

Motivatie en veldstructuur

Een actor in een (sub)veld streeft altijd naar macht. Hij is uit op veel kapitaal want kapitaal verzekert hem van macht. Omdat een veld maar een beperkte hoeveelheid kapitaal te verdelen heeft, is binnen een veld sprake van een constante strijd tussen de dominerende en de

gedomineerde actoren over de te verdelen soorten kapitaal.

Omdat niet iedereen evenveel kapitaal kan bezitten, zijn de vele machtsverhoudingen binnen het veld bepalend voor de structuur van het veld. De structuur van het veld toont aan wie de machthebbers zijn en wie de gedomineerden. Met betrekking tot de kunst, strijden actoren

17 Bourdieu 1994 (zie noot 13), pp. 263-264.

11

zoals kunstacademies, musea en kunstverzamelaars om de macht in het veld. De structuur van het veld illustreert hier welke stroming heersend is: de stroming die wordt aangehangen door de dominerende actoren is de heersende stroming. Bij het verwerven van kapitaal, houden actoren rekening met het in stand houden of juist veranderen van de structuur van het veld.

Machthebbers zullen bijvoorbeeld pleiten voor een continuering van de huidige veldstructuur om hun luxepositie niet te verliezen. De minder kapitaalkrachtigen werken juist naar een transformatie van de structuur om hogerop te kunnen komen. 18

Kenmerkend voor alle velden is dat de actoren pretenderen zich belangeloos in te zetten. De actoren laten zich doorgaans niet verleiden tot wereldlijke verlokkingen in de vorm van bijvoorbeeld het aannemen van steekpenningen. Het feit dat zij gemotiveerd zijn om zich belangeloos in te zetten, getuigt van een zuiver en eerlijk uitgangspunt.19 Wanneer de nieuwkomers de strijd met de gevestigde autoriteiten aangaan, ontlenen zij aan de door hun gepropageerde belangeloosheid authenticiteit. Door zich te bedienen van een onbaatzuchtige rol en zich niet in te laten met commercie, wint de deelnemer van het veld aan

geloofwaardigheid.20 Uiteraard zijn er enkelen die wel waarde aan wereldlijk succes hechten en dit zelfs moedwillig nastreven. Deze houding wordt afgewezen door de verdedigers van de autonomie van het veld van de artistieke productie. Het wijst volgens hen enkel op

economisch en politiek opportunisme. Zij streven naar onafhankelijkheid ten opzichte van politieke en economische machten ten gunste van de vrijheid om goede kunst te

ontwikkelen. 21

Spelregels en tactiek

Bij het streven naar de macht in het veld gelden er spelregels. Nieuwkomers of de

gedomineerden dienen bij het aangaan van de strijd met de gevestigde orde, zich (deels) te houden aan bepaalde spelregels. Immers, het volledig negeren van de regels en daarmee het niet erkennen van de structuur van het veld, kan de nieuwkomer of de gedomineerde geheel buiten spel plaatsen. Handelen volgens de regels van bovengenoemde belangeloosheid is er een van deze regels. Daarnaast dienen de actoren te beschikken over een praktische of

theoretische beheersing van de geschiedenis van het veld. Vooral in het veld van de artistieke

18 Bourdieu 1994 (zie noot 13), pp. 281.

productie is de veldgeschiedenis van groot belang. Zo kennen de avant-garde producenten hun verleden en zijn hun acties erop gebaseerd dit verleden voorbij te streven. 22

Een nieuwkomer zal de structuur van het bestaande veld doorgaans aanvallen. Hij begint met het ondermijnen van de huidige artistieke voorkeur bepaald door de machthebbers en

presenteert een alternatieve beeldtaal die niet conform de huidige regels is. Deze breuk met de geldende regels noemt Bourdieu ‘ketterij’. Als tegenreactie proberen de gevestigden het belang van de heersende regels aan te tonen door in het veld angst voor verandering te zaaien en te wijzen op het mogelijke gevaar voor de hele kunst met de komst van de nieuwkomers.

Ze zullen de ideeën en de kunst van de nieuwkomers als te progressief en onbesuisd afdoen.

De nieuwkomers zijn zich bewust van het feit dat ze het spel deels moeten meespelen om niet helemaal buitengesloten te worden en hanteren dezelfde strategie. Zij beweren dat hun nieuwe methodiek en beeldtaal juist dicht bij de oorsprong van het veld staat en dat de gevestigde orde zich zelf schuldig heeft gemaakt aan het te ver afdwalen van de werkelijke kunst.

Gestimuleerd door het banaliseringeffect van de heersende kunst – een devaluatie door grote spreiding en erkenning - ontstaat er een publiek dat openstaat voor de nieuwe, veelbelovende kunst. Volgens Bourdieu zijn het allereerst de meest vakkundige consumenten die de

oorspronkelijke originaliteit van een beweging gewoon zijn geworden en het tot enkele technieken of trucs reduceren.23

De banalisering van artistieke producten gaat hand in hand met snobisme, de wil zich te onderscheiden van de algemene smaak. Deze ontwikkeling die uitgebreider wordt behandeld bij 2.3 (distinctietheorie) werkt intensiverend of versnellend op de devaluatie van erkende kunst en baant de weg voor de volgende avant-garde.24 Kenmerkend voor de kunstwereld is het steeds weer opnieuw breken met de esthetische traditie.25

Uiteindelijk bepaalt het productieveld in zijn geheel, en niet de producent, de waarde van een kunstwerk. De verzameling van actoren en instituties dragen bij aan het geloof in de

onderscheidende waarde van een nieuwe kunststroming. De bekendheid en erkenning die zij

22 Bourdieu 1994 (zie noot 13), pp. 293-295.

23 Bourdieu 1994 (zie noot 13), pp. 306-309.

24 Bourdieu 1994 (zie noot 13), pp. 306-309.

25 Bourdieu 1994 (zie noot 13), pp. 293-295.

13

aan een kunstwerk toedichten, doet het kunstwerk bestaan als een waardevol symbolisch voorwerp.26

Hoewel de structuur van een veld onderhevig is aan constante verandering, kiest een actor of een nieuwkomer niet altijd ervoor om de strijd aan te gaan met de machthebbers in het veld.

Zich geheel aanpassen kan ook een tactiek zijn om zich te handhaven in het veld.

De meest succesvolle actoren in de strijd zijn volgens Bourdieu, diegenen die zich richten op de meest riskante posities binnen het veld en die deze posities ook voor langere tijd kunnen behouden. Omdat deze riskante posities niet met directe economische winsten gepaard gaan, is het bezit van een ruime hoeveelheid economisch kapitaal essentieel: economisch kapitaal biedt immers vrijheid. Vrijwel alle bezetters van riskante posities, die zich lang genoeg staande weten te houden om de winsten pas op de lange termijn te ontvangen, zijn dan ook welgesteld. Door hun kapitaal zijn zij in principe al in hun levensonderhoud voorzien en zijn zij daarom niet gepreoccupeerd met ondergeschikte activiteiten.27

Naast het essentiële economische kapitaal, zijn vooral de levensomstandigheden die bij een hoge afkomst horen, van belang voor de ontwikkeling van bepaalde persoonlijke

eigenschappen (disposities) die kenmerkend zijn voor een succesvolle speler in het veld.

Eigenschappen zoals durf en onverschilligheid voor wat betreft materieel profijt, sociaal oriëntatievermogen en het voorvoelen van nieuwe hiërarchieën, zijn van groot belang om zich in riskante posities te kunnen nestelen.28 Als men niet over de genoemde eigenschappen beschikt, kan het gevolg zijn, dat men terecht komt in een zwakke positie, terwijl een

slimmere concurrent deze positie bijtijds verlaat. Zich blindstaren op dominerende posities die niet overeenkomen met zijn eigen disposities en op deze manier te laat zijn eigen natuurlijke positie ontdekken, wijst op het gedrag van een minder succesvolle speler in het veld.29

26 Bourdieu 1994 (zie noot 13), p. 277.