• No results found

Zijn reizen naar het buitenland zijn voor Sjtsjoekin een inspiratiebron geweest. Nog voor zijn huwelijk met Lydia, is de door Sjtsjoekin ondernomen zakenreis naar Egypte van grote invloed op zijn artistieke smaak geweest. De platheid van de afgebeelde figuren in de Egyptische klassieke kunst en het gebruik van diepblauw en goud voelden voor Sjtsjoekin waarschijnlijk erg verwant aan de Russische iconen waarmee hij was opgegroeid. Voor Sjtsjoekin was zijn ontmoeting met de Egyptische kunst van groot belang voor het begrijpen van de moderne Westerse schilderkunst. Zo zag hij in de krachtige vormen en de silhouetten in het werk van Cézanne een continuïteit van elementen uit de Oude Egyptische kunst.

Tijdens zijn regelmatige verblijf in Parijs, bezocht Sjtsjoekin graag de klassieke oudheid afdeling van het Louvre om de oude Egyptische kunst weer te beleven.109 Na zijn huwelijk reisde Sjtsjoekin graag met zijn gezin naar het buitenland. Het gezin Sjtsjoekin bezocht onder andere India, Turkije en Griekenland. In 1905 maakte Sjtsjoekin, voor het laatst met zijn

105 Kostenevich, Poznanskava e.a. 2008 (zie noot 3), p. 61.

106 Kostenevich 2010 (zie noot 93), p. 29.

107 Kostenevich 2006 (zie noot 4), p. 246.

108 Költzsch 1993 (zie noot 1), p. 82.

109 Kean 1983 (zie noot 8), p. 146.

37

gezin een reis naar Egypte. Volgens zijn zoon Ivan was deze reis één van zijn mooiste herinneringen.110

Een ander inspiratiebron was zijn oom en medeverzamelaar Pavel Tretjakov, stichter van de Tretjakov Galerij voor de Russische schilderkunst in Moskou. Net als Tretjakov, wilde Sjtsjoekin zijn collectie openbaar maken, in een eigen museum. Dit was niet gemakkelijk gezien het feit dat Sjtsjoekins collectie gewijd was aan omstreden Franse kunst, van een anti-realistische tendens. De verzameling ging volledig in tegen de voorkeur van de heersende intelligentsia in Rusland voor de Russische realistische schilderkunst. Het merendeel van de particuliere collectioneurs verzamelde namelijk deze kunst. Ook de collectie van de Russische musea, zoals de Hermitage en de Tretyakov Galerie bestond uit Russische, realistische

schilderkunst.111 Sjtsjoekins geloof in een artistieke nalatenschap in de vorm van een openbaar museum werd gesterkt door het plotselinge overlijden van zijn vrouw Lydia. Hij besloot een testament op te maken waarin stond dat er na zijn dood een publiek museum met zijn collectie moest komen. In de wetenschap dat zijn collectie eens openbaar zou worden, stelde Sjtsjoekin al tijdens zijn leven zijn collectie regelmatig gratis open voor het publiek.112 Hierdoor werd Sjtsjoekins huis aan de Bolshoi Znamensky Laan een belangrijk privé-museum van indertijd hedendaagse kunst. Op deze plek maakte de Russische kunstwereld kennis met de laatste artistieke innovaties uit Parijs. Vergelijkbare werken waren te zien op de

tentoonstellingen van de kunstenaarsgroepen De Wereld van de Kunst of het Gulden Vlies, hoewel nimmer met dezelfde impact, veroorzaakt door de immense kwantiteit die Sjtsjoekin in zijn herenhuis herbergde.

Het gezinsgeluk bleek voor Sjtsjoekin van beperkte duur. In 1905, vlak na terugkomst uit Egypte, wierp de jongste zoon van Sjtsjoekin, zichzelf mogelijk uit een gevoel van

nutteloosheid in een rivier en verdronk.113 Onder de rijke jongeren in het turbulente Rusland van die tijd vierde het nihilisme hoogtij en werd de dood gezien als enige verlossing.

Twee jaar later stierf Lydia door een onbekende ziekte, haar weerstand was uitermate verslechterd als gevolg van een gebroken hart vanwege de dood van haar kind. Enkele jaren daarna zag de broer van Sergej, Ivan, geen uitweg meer uit zijn torenhoge schulden toen bleek dat zijn kunstcollectie voornamelijk uit vervalsingen bestond. Hij vergiftigde zichzelf in zijn

110 Kean 1983 (zie noot 8), p.147.

111 Kostenevich 2010 (zie noot 93), p. 23.

112 Kostenevich 2010 (zie noot 93), p. 23.

113 Kean 1983 (zie noot 8), p. 147.

38

woning in Parijs. Nadat Sjtsjoekin terugkwam van de begrafenis van zijn broer, stond hem nog één laatste tragedie te wachten. Gevangen in stilte, pleegde ook zijn tweede zoon, de dove Grigory, zelfmoord. Na de dood van Grigory in 1908 wijdde Sjtsjoekin zich haast

dwangmatig aan zijn verzamelactiviteiten en vond hierin een bepaalde troost. Het was ook in dit jaar dat Sjtsjoekin Picasso ontmoette.114

Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 werden de verzamelactiviteiten van de Russische verzamelaar stopgezet: reizen naar het buitenland werd onmogelijk, zo ook communicatie met het buitenland. Sjtsjoekin concentreerde zich in deze tijd graag op het rondleiden van gasten in zijn herenhuis in Moskou. Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog kende Sjtsjoekin ook geluk; in 1915 vond een bescheiden trouwceremonie plaats tussen Sjtsjoekin en zijn tweede vrouw, Nadezhda Konus.115

Met de nationalisering van bedrijven door de staat in 1918, braken voor Sjtsjoekin wederom zware tijden aan. Eerst waren de paleizen en kloosters aan de beurt, daarna moesten de particuliere kunstverzamelingen eraan geloven. Sjtsjoekin realiseerde zich dat de

nationalisatie grote consequenties met zich meebracht voor de eigenaren van kunstcollecties.

Nadat hij gearresteerd was en een paar dagen in de gevangenis had gezeten, besloot Sjtsjoekin dat het te gevaarlijk was om in Rusland te blijven. Hij stuurde zijn tweede vrouw en dochter in het geheim naar Duitsland. Hij volgde snel zelf en het gezin vestigde zich uiteindelijk in Parijs. Sjtsjoekins huis in Moskou werd omgedoopt tot het Eerste Museum van Modern Westerse Schilderkunst en dat van Morozov tot het Tweede Museum van Modern Westerse Schilderkunst. In 1923 werden de collecties samengevoegd in het voormalige herenhuis van Morozov onder de naam het Staatsmuseum van Modern Westerse Kunst. Deze samengestelde collectie werd aangevuld met werken uit ander Russische musea en particuliere

kunstcollecties en was vrij toegankelijk.116

Vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog sloot het Staatsmuseum van Modern Westerse Kunst in 1941 zijn deuren. De schilderijen verhuisden om veiligheidsredenen naar Siberië om daar meer dan tien jaar lang onder de grond te blijven. Na de oorlog, in 1948, werd het museum opgeheven door Stalin op aandringen van Kliment Voroshilov, verantwoordelijk

114 Kean 1983 (zie noot 8), pp. 147-152.

115 Kean 1983 (zie noot 8), p. 246.

116 Kostenevich 2006 (zie noot 4), p. 248.

39

voor cultuur, en Alexander Gerasimov, president van de Russische Kunstacademie. Zij overtuigden Stalin van de gevaarlijke functie van het museum, dat zij beschouwden als een broedplaats van bourgeoisie decadentie.117 Als gevolg hiervan werd de collectie verdeeld tussen het Pushkin Museum in Moskou en de Hermitage in Sint Petersburg. Deze musea konden de verkregen moderne werken echter niet tentoonstellen. Rusland kende namelijk nog steeds een zware censuur, opgelegd door het communistische regime. Alleen een paar

westerse specialisten en enkele Russische kunstenaars met goede connecties verkregen toestemming om in de depots de moderne schilderijen te bekijken. Pas na de dood van Stalin in 1953, verschenen enkele moderne werken in de museale exposities van het Pushkin en de Hermitage. Stilaan verschenen er steeds meer werken in de Russische openbaarheid, eerst het werk van de impressionisten, gevolgd door Cézanne, Van Gogh en Gauguin. Het werk van Matisse en Picasso zag als laatste de openbaarheid in de jaren ’50. Uiteindelijk groeide de rehabilitatie in 1955 en 1956 uit tot volledige overzichten van de Franse kunst met

vooraanstaand werk van genoemde kunstenaars, in zowel het Pushkin als in de Hermitage.

Naast de nationale aandacht voor de meer dan tien jaar lang verborgen moderne kunst,

erkende de Russische overheid ook de internationale belangstelling voor de werken en stemde daarom in met het uitlenen van de moderne kunstwerken aan het buitenland. Een belangrijke Picasso expositie in Italië in 1953 toonde 36 schilderijen van Picasso, oorspronkelijk

behorende tot Sjtsjoekins kunstcollectie. Met enkele aanvullingen, opende dezelfde tentoonstelling een jaar later in Parijs. Vanaf toen leek de volledige rehabilitatie van de moderne kunstcollectie van Sjtsjoekin een feit en waren zijn werken te zien op

tentoonstellingen wereldwijd.118

Ook potentiele kopers bleken geïnteresseerd in de Sjtsjoekin collectie. De directeur van het Museum of Modern Art (MoMa) in New York, Alfred H. Barr Jr., kreeg in 1954 een telefoontje van een advocaat genaamd Marshall MacDuffie. MacDuffie was een oude

bekende van Chroesjtsjov, toendertijd leider van de Sovjet-Unie. Vanwege zijn connectie met Chroesjtsjov stelde MacDuffie aan Barr de mogelijkheid voor om werken van de Sjtsjoekin collectie aan te kopen. Barr zou een lijst van de gewenste schilderijen plus de bedragen die het MoMA daarvoor wilde betalen aan MacDuffie sturen, waarop beide partijen het juridische raamwerk van de koop in orde maakten. De onderhandelingen van MacDuffie met

117 Konstantin Akinsha en Grigoij Kozlov, ‘Fighting for Their Rights’, ARTnews 107 (2008) nr. 4, p. 131.

118 Kean 1983 (zie noot 8), pp. 289-290.

40

Chroesjtsjov gingen echter niet volgens plan, de Russische overheid bleek niet bereid tot eventuele verkoop en de Sjtsjoekin collectie bleef in het bezit van de Russische staat.119

Sjtsjoekin was overigens tegen kunstverkoop aan het buitenland. Hij verzamelde immers voor het Russische volk. Vanuit Parijs heeft Sjtsjoekin zelf nooit juridische actie ondernomen om zijn genationaliseerde collectie weer in eigen bezit te krijgen. Tot aan zijn dood in Parijs in 1936, bleef hij van mening dat deze in Rusland thuis hoorde.120 Vijftig jaar lang hebben wel de erfgenamen van Sjtsjoekin tevergeefs geprobeerd de collectie uit Rusland te halen. Zo eiste bijvoorbeeld vanuit Parijs de dochter van Sjtsjoekin, Irina, in 1993 in een brief aan de

president Jeltsin teruggave van de schilderijen van haar vader. Eenmaal teruggegeven zou ze deze aan de stad Moskou schenken. Irina heeft nooit een reactie van Jeltsin terug gekregen.121