• No results found

Van hulpverlening vanuit een westerse visie naar een cultuur sensitieve hulpverlening

FASE II DE LITERATUUR EN THEORETISCHE INVALSHOEKEN:

HERSTEL EN HULPVERLENING: LUISTEREN NAAR EN SPREKEN MET DESKUNDIGEN

3.2. Herstel en de herstelprocedure

3.3.4 Van hulpverlening vanuit een westerse visie naar een cultuur sensitieve hulpverlening

indirect. Leg de nadruk op het beroepsgeheim. Maak duidelijk dat het doel van de begeleiding zit in het herstel van de relaties.

 Geheimhouding

De meeste van de jongeren worden ook binnen de familie geconfronteerd met geheimen. Zo denken sommigen dat tante of grootmoeder hun moeder is of dat oom of grootvader hun vader is. Meestal komen ze pas meer te weten over de biologische ouder kort voor hun vertrek naar België. Zavier wist niets over zijn vader tot kort voor zijn vertrek naar België.

In veel gevallen weten de jongeren weinig of niets over de gezinssituatie of -context voordat ze naar België komen. Hun verwachtingen botsen meestal met de realiteit van de gezinscontext hier. Zavier wist ook niets over een stiefmoeder, stiefbroers en -zussen.

3.3.4 Van hulpverlening vanuit een westerse visie naar een cultuur sensitieve hulpverlening

Uit de interviews en de vragenlijsten blijkt dat taal geen grote barrière is in de hulpverlening want de meeste gezinnen spreken Frans of Engels. Wat duidelijk naar voor komt uit de interviews is de westerse aanpak van sommige hulpverleners, de aanpak vanuit een westerse bril, een gelijkaardige aanpak als bij Belgische gezinnen.

Hulpverlening aan West- en Centraal-Afrikaanse gezinnen vanuit een westerse visie komt bij de ouders over als ‘wij komen jullie leren hoe je jouw kinderen moeten opvoeden en hoe we leven in België’.

Ouders die traditioneel denken en hun cultuur waarderen en koesteren worden door

hulpverleners beschouwd als zwakke ouders die heel statisch denken, die blijven vasthangen aan hun ideeën. De hulpverlening is gericht op verandering van aanpak, ideeën en visie van de ouders in plaats van te zoeken naar een passende aanpak.

Sommige hooggeschoolde ouders gaan gemakkelijker nadenken over de culturele en

contextuele verschillen tussen hun land van herkomst en de context hier. Ze stellen zich vragen als ‘Hoe kan ik mij aanpassen en toch mijn traditionele waarden aanhouden? Wat uit mijn cultuur kan ik behouden en wat past niet in deze context? Hoe kom het dat mijn opvoedingsstijl in Afrika werkt maar hier niet?’.13 Ze zijn open en bereid om inspanningen te doen en hun aanpak aan te passen, ook als ze hun traditionele waarden willen behouden.

De kinderen kunnen zich meestal gemakkelijker integreren, aanpassen en switchen ook al denken ze nog traditioneel. De ouders blijven reageren als Afrikaanse ouders terwijl de kinderen eerder ‘Westers’ denken. Vooral ongeschoolde (analfabetische) ouders klampen zich vast aan hun traditionele manier van denken en doen, en wijze de ‘Westerse’ aanpak af.

Werken met deze ouders kan uitdagend, complex en moeilijk zijn voor de hulpverleners, vooral wanneer ze weinig inzicht hebben in de achtergrond van het gezin of als ze zwart-wit denken en vastzitten in hun westerse visie en eigen manier van denken en werken.

3.3.4.1 De westerse bril

‘Sommige hulpverleners denken te persoonsgericht en vanuit een middenklasse denken. Het kind is volgens hen is beter af en heeft meer toekomstmogelijkheden in de voorziening. Soms is de

plaatsing alleen om materiële redenen. De kinderen worden dan middenklasse, persoonsgericht opgevoed in de voorzieningen en moeten na de plaatsing aanpassen in de arme, Afrikaanse groepscultureel gerichte gezinnen en families.’14

Volgens Hendrick (1992) vervult het gezin psychologische, sociale en biologische functies. Die omvatten de opvoeding, zorg, bescherming en steun voor de gezinsleden. De ontwikkeling van een eigen identiteit, een sociocultureel kapitaal en vooral een veilige haven. Dat verdient iedere kind en dat heeft het nodig om zich te ontwikkelen en te groeien. Maar dat kun je niet allemaal vinden in een voorziening. Wanneer thuis geen veilige haven meer is en het gezin die taken niet kan vervullen, dan is de voorziening een goede vervanging voor het gezin.

De beleving en aanpak van de hulpverleners tegenover van die van de ouders

Westerse hulpverlener Afrikaanse ouders

1 De jongeren een volwaardige plaats geven in de hulpverlening en het tempo respecteren waarop ze terug naar huis willen.

De jongere heeft een fout begaan en heeft schande over het gezin gebracht, hij moet zich verontschuldigen en onmiddellijk terug naar huis komen.

2 Geloof in overleg, compromissen zoeken, raakpunten zoeken, praten samen met de jongeren en de ouders.

De jongere is nog een kind en geen volwaardige gesprekspartner. De vader of moeder of beide ouders zijn de baas en de jongere moet luisteren.

3 De kinderen graag zien die moeilijk gedrag stellen, aanklampend zijn, en hen de boodschap geven, ‘je bent nu het verkeerde pad op maar ik laat je niet los’.

De ouders zeggen 'of ze braaf is en ze komt terug of ze is onze dochter niet meer.' Soms worden de kinderen letterlijk buiten gezet of terug naar Afrika gestuurd.

4 Positieve en negatieve feedback geven.

Goed gedrag is normaal. Ouders reageren enkel als het kind negatief gedrag vertoont. Te veel complimenten kunnen ervoor zorgen dat het kind zijn best niet meer doet of zich boven ons zal plaatsen en niet meer zal gehoorzamen.

3.3.4.2 Omgaan met die tegengestelde visies; cultuur sensitieve hulpverlening

Hier ga ik de emic benadering voorstellen als kader tot een cultuur sensitieve hulpverlening.

‘The emic approach investigates how local people think’ (Kottak, 2006). De emic benadering vertrekt vanuit de culturele achtergrond van het gezin en niet vanuit de eigen culturele achtergrond van de hulpverlener (epi analyse) of vanuit een westerse visie. Zij verschilt sterk van de epic-benadering waarin de nadruk op een opgelegd referentiekader ligt. Om tot een cultuur sensitieve hulpverlening te komen ga ik hier de emic-analyse gebruiken, vanuit een conceptueel kader van de doelgroep (Silverman, 1994).

Binnen de emic-benadering is het vertrekpunt de cultuur van het gezin en niet de cultuur van de hulpverlener. Het doel van de emic-benadering volgens Malinowski is, ‘To grasp the native’s point of view, his relation to life, to realize his vision of the world’ (Malinowski, 1948). Werken vanuit een emic-benadering is niet evident.

Een cultuur sensitieve en competente aanpak eist dat de hulpverlener bewust blijft over zijn

verbetering en ontwikkeling van de eigen strategische aanpak. (Grietens, Flament & De Haene, 2005). Het inschakelen van een intercultureel bemiddelaar met dezelfde achtergrond of

iemand die een goed inzicht heeft in de achtergrond van het gezin zorgt voor een haalbare en resultaatgerichte aanpak.

A. Inschakelen van intercultureel bemiddelaar, vertrouwenspersoon of bemiddelaar van het gezin

Het groeiende aantal allochtone en herenigde gezinnen, en de grote diversiteit in afkomst van de cliënten vraagt meer inzicht in verschillende culturele achtergronden en expertise. 15 Vzw OTA Gent maakt vaak gebruik van bemiddelaars ‘... om taal- en cultuurbarrières te kunnen overbruggen bij gezinnen van niet courante etnisch culturele minderheden.’ (Jaarverslag, OTA Gent 2009: p13).

Ze werken met een intercultureel bemiddelaar uit dezelfde gemeenschap, met een Afrikaanse achtergrond of met iemand die de achtergrond goed kent. Dit maakt een groot verschil tijdens de gesprekken met de ouders en ook bij de behandeling van het dossier. Hulpverleners krijgen een breder inzicht in de achtergrond, cultuur, waarden en normen van het gezin. Daardoor kunnen ze de visie van de ouders en de jongere beter begrijpen en vroeg genoeg inschatten.

Voor sommige begeleiders ligt dat moeilijk. Je geeft een stuk uit handen, je weet wat je wil doen en hebt jouw visie maar die moet je opgeven, dat is een moeilijkheid maar het is de moeite waard.16

De ouders en de jongere, in de meeste gevallen, voelen zich thuis met iemand uit hun cultuur die hen beter kan begrijpen dan de hulpverlener die de situatie moeilijk of helemaal niet kan inschatten. De intercultureel bemiddelaar kan helpen bij de opbouw van het vertrouwen.

Nochtans wordt die soms wantrouwig bekeken door de ouders of jongeren. Zij zullen liever een westerse hulpverlener hebben zonder intercultureel bemiddelaar erbij. Er wordt veel geroddeld in de gemeenschap waardoor sommige ouders of jongeren weigeren om met iemand uit de Afrikaanse gemeenschap te werken.

Het inschakelen van een vertrouwenspersoon van het gezin is handig maar heeft ook risico’s, voor- en nadelen. Werner Vlijminck verdedigt dat ‘Als het gezin iemand anders kan inbrengen dan gebruiken we een vertrouwenspersoon van het gezin, als teken van vertrouwen. Dikwijls komt iemand van de kerk praten en bemiddelen. Maar in sommige gevallen vertegenwoordigen zij de stem van de ouders om de jongere ervan te overtuigen toe te geven, sorry te zeggen en terug naar

15 Jaarverslag 2009, p13 Vzw OTA Gent.

huis te komen. Dat heeft meestal geen succes want de jongere heeft ook zijn verhaal en voelt zich op die manier buitengesloten’.

Een vertrouwenspersoon of bemiddelaar inschakelen moet gebeuren met de goedkeuring van de jongere, eventueel met een hulpverlener erbij als steun tijdens het gesprek. Volgens Werner kan dat bij de ouders ook voor ontevredenheid en weerstand zorgen, volgens hen is de jongere maar een kind dat moet luisteren. Een persoon die voldoende vertrouwen van de ouders krijgt en van de jongere is hier de oplossing.

B. De kerk

In de Afrikaanse gemeenschap biedt de kerk niet enkel spirituele ondersteuning voor de gelovigen maar zorgt ook voor vrijetijdsactiviteiten, vorming, bemiddeling in gezinsconflicten en is een ontmoetingspunt voor de gemeenschap. Meestal wordt de stem van de jongeren onderdrukt maar in sommige kerken niet.

Er zijn kerken die voodoo praktijken hanteren, geld afnemen van de leden of traumatiserende exorcisme rituelen eisen. De pastoor heeft als tussenpersoon de relaties binnen het gezin van Linda kunnen herstellen. De kerk kan een bemiddelende rol spelen als er voldoende

vertrouwen is bij de jongere en de ouders.

3.3.4.3 Omgaan met geloof en of bijgeloof; religie, voodoo en juju

Veel hulpverleners hebben vragen rond religie en moeilijkheden om daarmee om te gaan.

Sommigen negeren dat of breken het af terwijl deze thema’s een belangrijk deel vormen van het dagelijkse leven van Afrikanen. Greet Lenaerts geeft een duidelijke en mooie inschatting van de mechanismen die hier spelen en een emic-aanpak van dit moeilijke thema;

‘Mensen geloven in een kracht, religie, magie, voodoo of bijgeloof, soms niet. We werken daar niet direct of rechtstreeks mee. Bijvoorbeeld, pubergedrag (niet gehoorzamen of niet respecteren), hoe zien de ouders dat en welke betekenis geven ze daaraan? Zien ze dat als ’er zit een slechte geest in mijn zoon die zorgt dat hij dit gedrag vertoont’? Dus we gaan zoeken en bevragen en werken met een co-bemiddelaar uit de gemeenschap die dat begrijpt en daar rond kan spreken’.

‘Eens werd ik betrokken in een casus, het meisje was ervan overtuigd dat een slechte geest in haar zorgde voor haar slecht gedrag. Ze zei, ‘Mijn oma of mijn tante heeft iets over me gezegd daarom stel ik dit gedrag en heb ik slechte dromen’. Meegaan in dit idee van de ouders of de jongere kan helpen: ‘Misschien zit er wel een slecht geest in jou maar er zijn ook goede geesten in jou want je leeft en je doet ook goede dingen, die goede geesten zorgen ervoor dat je beschermd bent’. We werkten op twee sporen. We gingen ook dieper in op haar gedrag en werkten met voorbeelden van

denken. Dus we gaan haar idee niet afbreken of zeggen ‘het is niet waar, we geloven daar niet in, dat klopt niet’. Soms zoeken de ouders andere oplossingen, bijvoorbeeld door samen te bidden, door teksten uit de Bijbel of Koran te lezen of een geit te laten slachten in het land van herkomst.

Zo lang het de gezondheid of de veiligheid van de jongere niet schaadt, kan dit naast de begeleiding lopen. We gaan daarin mee om het gedrag te kaderen of andere oplossingen

voorstellen, bijvoorbeeld psychologische begeleiding, medicatie, enz. Op die manier proberen we rond dat thema te werken’.

3.3.4.4 Een structurele, methodische en wetenschappelijke aanpak

Bij een cultuur sensitieve en wetenschappelijke aanpak wordt de strategie bepaald op basis van goede kennis van de context van het gezin na apart verkennende gesprekken met de jongere en met de ouders is nodig.

Meurs en Gailly (Meurs & Gailly, 1998) leggen de nadruk op ondersteuning van de hulpvrager in het kader van ‘voldoende perspectieven’. Wat in OTA wordt bereikt door verkennende en he kaderende gesprekken met de hulpvragers in samenwerking met de voorziening.

‘Met ‘verkennen’ bedoelt men dat de bemiddelaar/medewerker van het team tijdens de

georganiseerde gesprekken nagaat of er sprake is van verschillende factoren en aspecten die de persoon kunnen beïnvloeden of bepalen. Het gaat hierbij om specifieke factoren, meer bepaald om culturele-, interculturele- en migratiefactoren. ‘Herkaderen’ wil zeggen dat men, aan de hand van het stellen van vragen, het geven van aanvullende informatie, het voorstellen van andere

betekenissen en het plaatsen van feiten in een andere context, de bekomen betekenissen tijdens de verkenning van hun vanzelfsprekendheid en doorslaggevende rol gaat ontdoen’. (Jaarverslag OTA Vlaams-Brabant & Brussel, 2005: 9).

Oog hebben voor wie welke rol speelt, wie het voor het zeggen heeft in het gezin is belangrijk.

Bepalen waar je moet op focussen, de knelpunten, de visie en verwachtingen van de betrokkenen in kaart brengen op een methodische manier kan goede resultaten opleveren.

Vaak hebben hulpverleners de neiging om vanuit hun buikgevoel te werken.

Werner Vlijminck stelt het belang van een strategische en methodische aanpak voor met de beschrijving van de aanpak van OOOC Luein.

‘Bij het opstarten maken we een foto van het gezin, een samenvatting van het ecologische model, dat is een filosofie van Bosmans. We kijken naar de kind factoren, omgevingsfactoren op micro- en macroniveau, maatschappijfactoren, en naar de ouderfactoren. Die worden opgesomd en de foto wordt gemaakt. Als uit de foto blijkt dat het een arm gezin is dan is het soms belangrijker om dit

probleem eerst aan te pakken door andere diensten te gaan (bijvoorbeeld OCMW, stadsdiensten, migratie diensten). Dus eerst werken rond verblijfspapieren of passende scholen vinden voor de kinderen. Dat is stap één en de relatie komt dan op punt 2 of 3. Je maakt een foto en dan bepaal je wat er weegt op de problematiek bij het gezin. Dan pak je dat als eerste op. Dan maken we een strategisch plan op met ons team. We kunnen fouten maken bij onze interpretatie en vragen dus de toestemming van de jongere en de ouders ‘is dat nu voor jullie het pakket om aan te werken’?’.

Op psychologisch en cognitief vlak, wordt het schema van Gustave Jung gebruikt met nadruk op de noden van verbondenheid, competentie en autonomie. De jongeren graag zien, warm en betrokken zijn, dat zijn de belangrijkste geëiste kenmerken van elke hulpverlener bij OOOC Luein. Het ecologisch model en het biechtstoel- model maken deel uit van de

wetenschappelijke aanpak.

Door te werken met een multidisciplinair team (een gezinsbegeleider, een IB, een psycholoog en een contextbegeleider) loopt het diagnostisch protocol bij Luein in 4 fasen; de intakefase, de strategiefase, de onderzoeksfase en de indicatiefase.17

 Positieve en negatieve feedback geven

Complimenten geven aan kinderen is voor de meeste Afrikaanse ouders niet vanzelfsprekend, ze zijn bang dat de kinderen arrogant of lui gaan worden. Greet Lenaerts veronderstelt het belang om hier rond te werken;

‘Op school krijgen de jongeren zowel positieve als negatieve feedback, en thuis horen ze alleen maar negatieve feedback. De positieve feedback vinden de ouders niet nodig, goed gedrag stellen is normaal. Anders gaan ze niet meer hun best doen, ze gaan dat te gemakkelijk vinden. We proberen dit aan de jongeren uit te leggen, ‘hoe komt het dat jouw ouders dat niet doen’. We gaan ook met de ouders praten, ‘jouw kind verwacht wel dat je een keer zegt ‘je hebt het goed gedaan’

Het gaat niet alleen over materiele zaken, beloningen kopen, maar om complimenten geven’