• No results found

FASE II DE LITERATUUR EN THEORETISCHE INVALSHOEKEN:

HERSTEL EN HULPVERLENING: LUISTEREN NAAR EN SPREKEN MET DESKUNDIGEN

3.2. Herstel en de herstelprocedure

3.3.1 Groeiend aantal dossiers van herenigde gezinnen, de onderliggende mechanismen

3.3 Herstel en hulpverlening: Luisteren naar en spreken met deskundigen

De hulpverlening in deze context vraagt veel, is uitdagend en ondervindt veel moeilijkheden.

Het vraagt kennis van de Afrikaanse cultuur en context om de cliënten goed te begrijpen en te kunnen helpen. Wat voor de meeste instanties en de hulpverleners niet evident is.

'… opgroeien en opvoeden in een multiculturele risicomaatschappij als ouder of kind uit een migrantengezin komt met vele valkuilen. Gelukkig zijn er ook een groeiend aantal voorzieningen, advies- en hulpdiensten om deze gezinnen te steunen. Maar veel van deze

hulpverleningsinstanties zijn opgezet vanuit een achtergrond die past binnen de dominante cultuur van de hogere en midden-sociale milieus. In hoever zijn medewerkers van deze instanties in staat om hulp te bieden die is afgestemd op de cultuur van de hulpvrager? Vooral waar het gaat om de niet direct zichtbare cultuurverschillen, of de verschillen die niet terug te leiden zijn naar etnische afkomst of religieus-culturele verschillen.’ (Timmers-Huigens, 2004: 282).

Hoe gaan de hulpverleners om met deze uitdagingen en moeilijkheden? Wat zorgt voor voldoende herstel in deze context? Er is een groeiende aantal dossiers van herenigde gezinnen en een groeiend aantal hulpverleningsinstanties, maar een haalbare en passende dienst is voor deze gezinnen is nog en uitdagende doelstelling.

Aan de hand van de leerrijke en vindingrijke interviews met deskundigen en wetenschappelijke conclusies uit de literatuur, ga ik proberen om in dit deel de verschillende elementen die de begeleiding beperken uit te leggen. Daarnaast zal ik enkele voorstellen naar aanpak en werkwijze formuleren.

3.3.1 Groeiend aantal dossiers van herenigde gezinnen, de onderliggende mechanismen

Het aantal dossiers van herenigde kinderen en jongeren in begeleiding blijft groeien. Volgens de geïnterviewden, zijn de meeste Afrikaanse dossiers van ‘neveninstromers’.5

Evolutie van dossiers van 2009-2014 bij OTA Vzw Gent.

Indeling naar etnisch-culturele herkomst en niet naar nationaliteit.

HERKOMST JONGEN MEISJE GEZIN TOTAAL

2009

1 Benin 1 - - 1

2 Congo - - 3 3

3 Sierra Leone 1 - - 1

Uit aantal 43 indelingen in 2009 5

2010

Uit aantal 98 dossiers in 2010 10

2011

Uit aantal 123 indelingen in 2011 18

2012

6 Nigeria 1 1 - 1

7 Rwanda 1 - - 1

8 Togo 1 - - 1

Uit aantal 138 dossiers in 2013 18

2014

1 Burundi 1 - - 1

2 Congo 2 3 2 7

3 Ivoorkust - 1 - 1

4 Kameroen - 1 - 1

5 Liberia - 1 - 1

6 Liberia-België 1 - - 1

7 Nigeria - 2 1 3

8 Senegal 1 - - 1

Uit 87 aantal dossiers in 2014 16

Gezin: meerdere kinderen van hetzelfde gezin betrokken in begeleiding, het dossier wordt gemaakt op naam van het gezin zodat men het overzicht behoudt over de behandeling van alle kinderen. Er is mogelijk een overgedragen dossier van het vorige jaar. De meeste betrokkenen hebben Belgische nationaliteit. Minder dossiers waren behandeld in 2014 door de overgang naar een Vzw.

Sommige van de jongeren die in begeleiding belanden hebben al een zware rugzak voor van voor en na hun komst in België. Een zware geschiedenis,6 emotionele kwetsuren, geen band of hechting met hun ouders, puberproblemen en verkeerde aanpak van vrijheid. Ze bevinden zich plots in een materiële wereld met veel vrijheid en in eerste instantie mispakken ze zich hieraan.

Deze factoren kunnen leiden tot jongeren die thuis moeilijk gedrag gaan stellen en jongeren die het moeilijk hebben.

Volgens Werner Vlijminck kan het gebeuren dat de jongere ‘...een zware gedragsproblematiek heeft door een combinatie van factoren die aan de basis liggen. Afhankelijk van hoe sterk de integratie is geweest in de Afrikaanse en nu in de Vlaamse cultuur, hoe sterk de jongere zich wil integreren in het gezin of juist iets anders wil. Hoe komt het tot een escalatie? Zijn dat jongeren die soms iets meer uitbreken en meer gedragsproblemen stellen en ouders die soms te radicaal

reageren door te slaan of letterlijk buiten te zetten? Maar meestal ontploft de bom al omwille van een aantal factoren. Een probleem komt tot stand doordat het maanden of jaren wordt gevoed en iedereen heeft zijn aandeel in de problematiek. Dat is meestal een heel complex en moeilijk gegeven. Waar de ouders vinden dat de jongere in fout is en de jongere vindt dat vader of moeder eerst in de fout zijn gegaan. De complexiteit vormt de moeilijkheid in de begeleiding.’

Puberproblemen zijn universeel en komen met veranderingen, wat problemen in elke gezin brengt.7 Binnen de Afrikaanse migratiecontext spelen nog culturele en andere verschillen mee.

Hierdoor zijn er meer en complexere problemen want de jongeren puberen op zijn Belgisch (Vlaams)8 wat botst met de Afrikaanse aanpak van de ouders. Er is een groot verschil in aanpak bij de Vlaamse vrienden, de leerkrachten, de jeugdbeweging, de begeleiding en de

voorzieningen.

3.3.1.1 De stap zetten naar de hulpverlening, politie of school

Conflicten en problemen blijven binnen het gezin of de familie in de Afrikaanse context. Een tante, een oom of een ander familielid, een vertrouwenspersoon van de familie, de kerk of de gemeenschap komt bemiddelen. Problemen buiten deze kring brengen is een verraad aan de eer van de familie. De stap zetten naar de politie, school of hulpverlening is een grote stap voor de jongeren want dan worden ze beschouwd als slechte kinderen, vijanden van de familie.

Werner Vlijminck: ‘De stap uit het gezin zetten maakt het probleem zeer moeilijk om op te lossen want de ouders voelen zich gekwetst en vinden het niet respectvol dat je de stap zet naar de hulpverlening. Terwijl we zeggen ‘ja het is goed dat we kunnen bemiddelen’, krijgen we niet zo vaak echt de positie om te bemiddelen. We zijn vreemden die plotseling in het gezin komen vertellen hoe het moet en we kijken met een westerse bril naar de problemen.’

3.3.1.2 Het begeleidingspakket en de opties voor de jongeren

De meeste uitspraken van de jeugdrechter eisen maatregelen tot begeleiding voor een veilig terugkeren naar huis, begeleiding naar het gezin toe. Dit wordt opgevolgd door een consulent van de Jeugdrechtbank en gaat gepaard met een zesmaandelijkse evaluatie bespreking met de consulent en een jaarlijkse evaluatie van de jeugdrechter. Maar wat als de jongeren de

voorgelegde maatregelen niet kunnen volgen omdat de situatie thuis niet meer veilig is? Of als het echt niet meer lukt en ze weigeren om bijvoorbeeld op weekend te gaan naar huis?

Zavier kan niet meer naar huis, de beslissing van de ouders is duidelijk: terugkeren naar huis is rechtstreeks naar Afrika. Hij is niet meer welkom thuis. Bij Happy was thuis geen veilige haven meer, dus werd de stap naar alleen gaan wonen gezet. Bij Linda is het niet meer haalbaar om op weekend te gaan, de volgende stap is kamertraining en alleen gaan wonen. In sommige gevallen lukt een veilige terugkeer naar huis. Hoe beleven, verwerken en gaan de jongeren vanuit een groepscultuur om met alleen gaan wonen zonder netwerk? Hoe begeleid je jongeren om zonder netwerk alleen de wereld te ontdekken?

7 Zie deel II

 Als de jongeren niet meer naar huis willen

In de meeste gevallen willen de jongeren niet meer naar huis. Als de hulpverlening daar niet in slaagt dan moet de jongere de keuze maken of gedwongen worden richting zelfstandigheid.

Veel jongeren zijn richting kamer-training gestapt. Wat op zich een goede en ook geen goede oplossing is. De jongere die uit een Afrikaanse groepscultuur komt en kamer-training volgt, heeft geen netwerk, geen groep om op terug te vallen. Dat kan heel moeilijk zijn. ‘Sommige neveninstromers hangen vast aan hun Afrikaans denken en daarom mislukken die stappen soms.

En dat is zeer zwaar om dragen.’9

‘Als een jongere uit het gezin valt, valt die uit de familie en uit de maatschappij en staat er alleen voor. Hij raakt geïsoleerd, wat zorgt voor eenzaamheid. Hulpverleners denken bij de opmaak van een genogram dat die jongere een breed netwerk heeft terwijl hij er feitelijk alleen voor staat. Dus het betrekken van familie of de gemeenschap in de hulpverlening of opbouw van het netwerk moet op een voorzichtige manier gebeuren’.’10

3.3.1.3 Eenzaamheid

Er zijn veel van de geplaatste neveninstromers die niet meer naar huis op weekends gaan en zo van hun netwerk zijn afgesneden. Ze voelen zich eenzaam, voelen zich niet begrepen, voelen zich niet thuis in België noch bij de familie, noch bij de gemeenschap of nergens anders. Voor sommige van deze jongeren is de bende hun familie, met allerlei risico’s van dien. Volgens Ann Huybrechs, hebben de meesten weinig hechtingen en treuren ze om de achtergelaten

ouderlijke figuur (een tante of grootmoeder) in Afrika.

De volgende tips vanuit mijn ervaring en interviews kunnen bruikbaar zijn. De jongere versterken met vrienden, thuisbegeleiding installeren en/of de thuissituatie opvolgen en gesprekken met de ouders plannen om continuïteit te garanderen. Interessante sport- of vrijetijdsactiviteiten doen met de jongere. Zorgen dat de jongere een relatie met een

vertrouwenspersoon kan opbouwen of versterken. Weekend pleegouders een mogelijkheid zijn maar op een voorzichtige manier en met akkoord van de jongere en de ouders.

In de meeste gevallen vertrouwen de jongeren sterk in hun IBS (Individuele begeleider van de voorziening). Deze wordt de hechtingsfiguur, vertrouwenspersoon en wordt soms gezien als ouder of neemt de plaats in van familie in Afrika. Wat opvallend goed is en beter dan de bende

of de depressie. Maar deze relatie kan niet verder gaan dan de professionele grens. Hoe kan je als begeleider in degelijke situatie de jongere helpen zonder al te zeer betrokken te worden? Bij het stopzetten van de begeleiding treurt de jongere over het verlies van opnieuw een

vertrouwenspersoon of een hechtingsband. Het is nodig om de grenzen van de werkrelatie te bewaken en het verloop en einde van de begeleiding duidelijk en zorgvuldig aan de jongere uit te leggen. Erbij zijn voor de jongere en de jongere versterken en emanciperen tot

zelfstandigheid kan hier helpen.

De hulpverlener als vertrouwenspersoon voor de jongere heeft meestal een negatieve invloed op de werkrelatie met de ouders die de hulpverlener als concurrent zien.