• No results found

FASE II DE LITERATUUR EN THEORETISCHE INVALSHOEKEN:

HERSTEL EN HULPVERLENING: LUISTEREN NAAR EN SPREKEN MET DESKUNDIGEN

3.4 Aanbevelingen voor de hulpverlening

hij graag willen doen. Het is nodig om te kijken naar de situatie waar ze terecht zullen komen.

Vaak is een goede context daar niet mogelijk. Dan zoeken we verder naar oplossingen hier. Dit kan buiten het gezin, maar we proberen steeds het contact met het gezin te behouden. Een breuk kan tot ontworteling leiden.’

Hulpverleners hebben weinig zicht op de wettelijke voorschriften in verband hiermee. Kunnen de ouders verplicht worden om de jongere naar België terug te halen als dat op een gedwongen manier is gebeurd? Wat zegt de wet over gedwongen terugsturen van kinderen naar Afrika?

Wat als Zavier teruggestuurd wordt naar Afrika? Kan voorziening of de hulpverlening beroep doen op de Jeugdrechter over het onrecht van de ouders tegenover de jongere? Wat zijn de mogelijke maatregelen?

3.4 Aanbevelingen voor de hulpverlening

Hier ga ik proberen inzichten en mogelijk bruikbare voorstellen te formuleren die tot verandering kunnen leiden. Dit vanuit mijn rijke ervaring als vrijwillige co-bemiddelaar, mijn opleiding Gezinswetenschappen, de stage interculturele bemiddeling en coaching bij het Ondersteuningsteam Allochtonen (OTA) Oost- en West-Vlaanderen, vanuit de leerrijke informatie uit de interviews, vragenlijsten en wetenschappelijke bronnen waarop de onderzoeken zijn gebaseerd.

3.4.1 Voorstellen

3.4.1.1 Algemene uitgangspunten

 Vertrouwen is het sleutelwoord, ouders en kinderen hebben elkaars vertrouwen geschonden. Herstel is bedoeld om dat vertrouwen terug te winnen.

 Een vertrouwensband opbouwen met de jongere is de eerste opdracht voor een hulpverlener.

Maak gebruik van verhalen en echtheid. Geef jouw gevoelens door bijvoorbeeld; ‘jouw verhaal raakt me’, ‘als ik dat hoor of jou hoor vertellen dan voel ik me.…’. Zo kun je het vertrouwen van de jongere winnen.

 Die vertrouwensrelatie kan echter bedreigend overkomen bij de (stief)ouders die de hulpverlener zien als vertegenwoordiger van de westerse cultuur, een medeoorzaak van de opvoedingsproblemen. Respect en vertrouwen gaan samen, daar moet zeer

omzichtig mee worden omgegaan.

 Ga op een indirecte manier met de ouders spreken over wat in hun belang is en wat niet.

Met theorie overtuigen helpt niet. Bespreek met hen wat werkt. Laat via verhalen zien wat de gevolgen zijn. Zo kunnen leren om inzicht krijgen in de situatie.

 Het is belangrijk om zowel de jongeren als de ouders te emanciperen en te versterken.

Jongeren en hun ouders krijgen daardoor ook meer zelfvertrouwen.

3.4.1.2 Inzicht in de familiale problemen

 Dé waarheid bestaat niet. Zowel de jongere als de ouders beleven de situatie meestal helemaal anders. Het is waardevol om ernaar te streven dat ze elkaar te begrijpen om verdere stappen te kunnen zetten.

 Leg duidelijk uit dat iedereen door zijn eigen bril naar de problemen kijkt als gevolg van opvoeding, ervaring, enz. De betrokken partijen hebben elk hun verhaal dat gekleurd is door allerlei oorzaken. Gebruik hier ook verhalen om dat te illustreren.

 Niet hameren op of jagen achter de waarheid maar wel op de beleving en de eigen visie.

Focus niet op wat waar is of niet, maar op wat wel of niet werkt.

Het kan nuttig zijn om te beginnen met ‘ik was er niet bij’, ‘ik begrijp de waarheid niet meer’, ’ik zie dat jullie vanuit verschillende manieren kijken naar de zaak’, ‘is het niet beter dat ik apart ga praten met jouw zoon om te horen en weten hoe hij alles bekijkt?’. Nadien kunnen we dit met de ouders en de jongeren bespreken.

 Leg goed uit van waar de conflicten komen, bijvoorbeeld door te kort aan respect.

Respect moet wederkerig zijn en kan veel vormen aannemen: de Afrikaanse traditionele visie van respect (hiërarchie), de westerse visie van respect en jouw mening zeggen.

 Tracht erachter te komen wie de macht speelt en hoe? Het kan de moeder, de stiefmoeder, de vader, de grote broer of een oom zijn. Gaat het over omgaan met puberteit, over loyaliteit of verwachtingen die botsen met mekaar, hechtingsproblemen,

…?

 De rol van stiefmoeders is erg belangrijk. Wat waren de verwachtingen van de stiefmoeder?

Er zijn gezinnen waarin zij de kinderen met open armen ontvangt maar waar de kinderen worstelen met gevoelens voor hun mama. In andere gezinnen verloopt het met meer problemen.

 De jongeren nemen de directe communicatiestijl van hier over. Meestal komen ze arrogant en agressief over in hun poging om hun mening te zeggen. Ze willen hun vrijheid en mogen hun mening zeggen maar kunnen ze dit?

Hulpverleners kunnen daarover contextgerichte vragen stellen. Bijvoorbeeld, ‘welke ervaring heb je al met vrijheid?’ Zo leren we hen zelfstandig te zijn (vrijheid opnemen), het systeem verkennen en vrijheid verdienen.

 Jongeren hier krijgen de kans om te puberen en de wereld te ontdekken los van vader en moeder. De jongeren van Afrikaanse origine gaan meestal door een moeilijke periode zonder begrip of ondersteuning van de ouders.

 Omgaan met puberteit is voor Afrikaanse ouders niet gemakkelijk, ze weten vaak niet hoe ze erover kunnen praten of vinden het een taboe. Probeer dat toch bespreekbaar te maken bij de ouders en de jongeren.

 Doordat er veel geheimhouding is, weten sommige kinderen niet precies wie hun ouders zijn.

Toch is het voor hen belangrijk om daar duidelijk over te zijn.

 De kinderen worden meestal niet voorbereid op de reis naar België, ze krijgen vaak de kans niet om afscheid te nemen van vrienden en familieleden. Ze komen terecht in een vreemd land en in een gezin waar ze bijna niemand kennen, zelfs niet hun eigen familieleden.

 In de gedachten van de (stief)ouders leeft het idee dat dat het normaal is voor de kinderen om de situatie in het gezin gewoon te aanvaarden.

 Er is loyaliteit naar de achtergebleven ouder in Afrika, naar de familie waar de jongere is opgevoed. Soms hebben ze het er moeilijk mee dat de vader met een andere vrouw leeft. Dat zorgt ook voor rivaliteit tussen de kinderen. De kinderen van de (stief)moeder praten slecht over hun moeder, wat hen boos maakt of andersom.

 Deze kinderen gaan door een rouwproces over alles wat ze kwijt zijn. Meestal begrijpen de (stief)ouders dat niet. Ook de hulpverlening moet daar voldoende aandacht voor hebben.

3.4.1.3 Werken aan de herstelprocedure

 Begin niet met onmiddellijk samen rond de tafel zitten. Aparte gesprekken leveren strategisch betere resultaten. Rond de tafel zullen de zwaksten bang zijn om iets te zeggen.

 Tijdsdruk en de complexiteit, kunnen het herstel belemmeren of uit de hand laten lopen.

Neem rustig de tijd om alles wat relaties en hulpverlening fout kan doen lopen via verhalen te bespreken. Mensen veranderen pas als ze beseffen dat het in hun eigen belang is.

Het belang van ‘sorry’ zeggen mag niet onderschat worden. Leg aan de jongere uit dat het ook kan zonder de schuld van de situatie op zich te nemen.

Probeer het uit te leggen zoals ‘in Afrika is jouw (stief)moeder op een andere manier opgevoed en dus is het verstandig dat je de eerste stap zet om de deur weer open te krijgen.’

Als de jongere dat niet kan zeggen, kan het eventueel op papier gezet worden. ‘Sorry voor het feit dat je onder deze situatie (probleem/conflict) moet lijden.’

 De ouders gaan soms familielieden of vrienden achter de rug onder druk zetten om ervoor te zorgen dat de jongere weer naar huis komt. Betrek daarom zoveel mogelijk het netwerk van de ouders en maak het sterker.

 Organiseer het contact tussen ouders en kinderen tijdens de plaatsing en zorg voor meer verbinding als dat mogelijk is, minstens één keer per maand. Zo zullen de kinderen niet vervreemden van hun ouders.

 Samenwerken met een hooggeschoold of een analfabetisch gezin kan een groot verschil maken. Hulpverleners moeten daar aandacht voor hebben.

 Zet alle afspraken, plichten van jongeren en ouders op papier. Ga op zoek naar extra leuke (sport) activiteiten voor de jongere.

 Goede follow-up kan ook via het paraplusysteem; klop aan bij andere diensten binnen de integrale jeugdzorg of het netwerk. Betrek bijvoorbeeld de school, het CLB of een leerkracht bij het netwerkoverleg zodat ze aan de alarmbel kunnen trekken als ze merken dat het verkeerd loopt. Neem contact op met de consulent als het niet goed loopt.

 Stel veel contextgerichte vragen. Thuisbegeleiding en follow-up met evaluatie

momenten zijn nodig als het kind terug naar huis gaat. Schakel het ondersteuningsteam in. De consulenten hebben veel dossiers, als ze het onvoldoende opvolgen kan het mislopen.

 De jongeren willen alleen gaan wonen maar weten niet wat dit inhoudt. Zonder intensieve begeleiding loopt dit verkeerd af.

 Bouw een uitgebreid netwerk op vóór het einde van de begeleiding of het naar huis gaan.

Ga op zoek naar mensen die in het gezin kunnen komen als vertrouwensfiguur en die aan de alarmbel trekken als het niet goed loopt.

 Zorg dat het kind kan terugvallen op iemand waar het kind bij terecht kan en die het vertrouwt. Dat kan een tante, kennis of vriendin van de familie zijn, een familielid of kerklid, een leerkracht, jeugdwerker of opvoeder, …

3.4.1.4 En tenslotte …

 Verwerf zoveel mogelijk inzicht in relevante elementen van de Afrikaanse cultuur en de culturele verschillen, bestudeer de achtergrond van het gezin, wees je bewust van eigen vooroordelen en werk vanuit een open geest.

 Volg bijscholing, studiedagen, seminaries, overleg, werk samen met andere organisaties zoals vzw OTA of schakel een intercultureel bemiddelaar in.

 Bedenk dat dé Afrikaanse cultuur niet bestaat, zoals dé westerse cultuur ook niet bestaat.

Elke mens, ouder, kind, gezin en gemeenschap is uniek. De manier waarop deze

jongeren de Afrikaanse en westerse culturen met elkaar verbinden is zeer verschillend en is door hulpverleners vaak moeilijk in te schatten.

Volgens Greet Lenaerts ‘... leren de hulpverleners dat niet altijd als een cursus op zich op school.

Vaak gaat het om een keuzevak, dat enkel gekozen wordt door studenten die met cliënten met migratieachtergrond werken. Er wordt onvoldoende stilgestaan bij de verschillende mechanismen die meespelen bij migratie, interculturele communicatie, enz. waardoor ze meestal het kader niet hebben om aan de slag te gaan. Dit zou voor elke student aan bod moeten komen in de opleiding.’

Ann Huybrechs benadrukt verder dat ‘het na al die jaren eindelijk eens in de opleiding zou moeten zitten. Er zijn al zoveel mensen met een andere achtergrond dat het echt wel in al de opleidingen moet zitten maar er zijn ook niet veel mensen die dat soort lessen kunnen geven, dat is het probleem.’

4. NAWOORD

Werken vanuit de culturele achtergrond van cliënten is niet evident. De culturele verschillen zijn groot en vaak tegengesteld aan elkaar. De complexiteiten en moeilijkheden hier zijn duidelijk.

Als persoon vanuit de Afrikaanse gemeenschap, als gezinswetenschapper en als interculturele bemiddelaar word ik vaak geconfronteerd met uitdagingen en frustraties in de begeleiding van gezinnen afkomstig uit Sub-Saharaans Afrika.

Ik kan me voorstellen hoe moeilijk het ook voor iemand uit de westerse cultuur moet zijn om te werken met deze uitdagingen. De grenzen van het werkveld maken het soms niet eenvoudig.

Vaak staat de hulpverlening weerloos tegenover de sterke weerstand van de ouders. Samen met de mechanismen van herstel vraagt dit veel geduld en tijd, wat soms niet aan iedereen gegeven is. Hulpverleners zijn ook mensen. Toch blijven sommige hulpverleners doorbijten om vanuit een emic benadering met allochtone gezinnen te werken om de beste oplossingen te zoeken en interventies te doen. Ik heb veel respect voor deze professionelen.

De gekleurde maatschappij blijft veranderen, wat veranderingen in de hulpverlening vereist.