• No results found

De drie voorstellen tot oprichting van het ZgV werden aan diverse commissie (‘binnenlandse zaken’, ‘buitenlandse zaken’, ‘mensenrechten en humanitaire hulp’, en de ‘commissie voor de zaken aangaande de Europese Unie’) voorgelegd. Deze commissies wezen éénsgezind de voorstellen van de CDU/CSU en FDP af, en keurden uiteraard het voorstel van de coalitiepartijen goed. Deze aanbevelingen werden ook overgenomen door de uitvoerende ‘commissie van cultuur en media’. Deze commissie raadde vervolgens de Bondsdag aan, om met enkele wijzigingen die als compromis ten opzichte van de andere voorstellen kon gelden, het voorstel vanuit de coalitie aan te nemen. Zo zou er een Europese dialoog over de oprichting van het ZgV als onderzoeks-, documentatie-, en ontmoetingscentrum moeten komen, en werd de regering opgeroepen om een locatie in Berlijn te vinden. Verder zou de regering zich moeten uitspreken voor de opening van zo’n centrum, zou zij haar Europese partners moeten oproepen tot deelname, en zouden de financiële middelen gevonden moeten worden, en de begroting worden opgemaakt.121

De CDU/CSU-fractie wilde echter nogmaals benadrukken, dat ervan een compromis geen sprake was, aangezien ook zij een voorstander was van de uitwerking binnen Europa van het ZgV-concept. Ook benadrukte de fractie dat het werk van de onafhankelijke SZgV, gewaardeerd diende te worden. Dit werk, en het daarmee betoonde respect aan Vertriebenen, was volgens de fractie de belangrijkste voorwaarde voor het toekomstige succes van het ZgV. De standplaats was nu van ondergeschikt belang. De fractie zou zich in de Bondsdag wel van stemming onthouden, om aan te tonen dat erin de kern van de zaak overeenstemming was.122

Daarmee week zij weliswaar iets af van haar originele standpunt, maar veranderde er in wezen niets aan de doelstelling die het ZgV zou moeten hebben. Bovendien was duidelijk dat de Vertriebenen-achterban van de partij de fractie ideeën had ingefluisterd. Voor de overige partijen was dit ook helder, en daarmee was de door de CDU/CSU-fractie gepropageerde, zogenaamd onafhankelijk SZgV, een farce.

121 Deutscher Bundestag, Beschlussempfehlung und Bericht des Ausschusses für Kultur und Medien (23.

Ausschuss), 02-07-2002, Drucksache 14/9661, pagina 1-3.

De coalitiepartijen wezen vooral op de bovengenoemde verschillen, en de benodigde, maar ook moeilijke, uitwerking binnen Europa. De aangebrachte wijzigingen in het voorstel van de coalitiepartijen waren juist bedoel als verdere precisering van het Europese karakter daarvan. De fracties waarschuwden bovendien dat voorzichtigheid ten opzichte van Polen en Tsjechië betracht diende te worden, gezien de debatten die daar recentelijk over dit thema waren gevoerd. Daarom was een vestigingsplaats buiten Duitsland zeer gewenst, omdat daarmee de indruk kon worden weggenomen dat Duitsland als gevolg van verdrijvingen meer te lijden had gehad dan andere landen.123

De FDP-fractie benadrukte net als de coalitie de Europese uitwerking van het ZgV- concept, maar viel net als de CDU/CSU-fractie in herhaling. Het Vertriebenen-leed zou binnen het ZgV-concept de boventoon moeten voeren. Andere Europese landen zouden het eens moeten zijn met een dergelijk concept, aangezien het bij verdrijvingen om een mensenrechtenschending ging. Aangezien het hier om slachtoffers, en niet om daders ging, was het niet nodig om negatieve geluiden uit Polen en Tsjechië in te calculeren. Ook de FDP- fractie zou zich van stemming onthouden, omdat de overeenkomsten groter waren dan de verschillen.124

De fractie met de duidelijkste houding ten opzichte van het project was wederom de PDS. Waar zij twee jaar geleden ook al de fractie was geweest die had geprotesteerd tegen de plannen van het ZgV, was zij nu weer de partij met de meest kritische houding. De voorstellen van CDU/CSU en FDP waren onaanvaardbaar omdat daarin niet herkenbaar was dat de verdrijving van Duitsers terug te voeren was op de Duitse nederlaag van een door Duitsers gestarte oorlog, en dat de verdrijving in wezen dus door Duitsers zelf was veroorzaakt. De Duitse schuldvraag zou daarom veel centraler moeten staan. Ook zouden ervaringen van Duitsers niet het enige uitgangspunt mogen zijn, zou Israël bij het project betrokken moeten worden, en zouden (als belangrijkste punt) de langzaam helende wonden in Polen en Tsjechië niet weer opengereten mogen worden.125

In de plenaire zitting van 4 juli 2002 werd uiteindelijk het voorstel van de coalitiepartijen aangenomen, waarbij de bondsdag-leden van deze partijen voor stemden, en

123DB, Drucksache 14/9661, pagina 5-6. 124Ibidem, pagina 6.

de oppositie zich collectief van stemming onthield. De voorstellen van CDU/CSU en FDP werden door de beide coalitiepartijen en de PDS weggestemd. De PDS had bovendien een motivatie ingediend, waarom zij zich van stemming onthouden had bij het voorstel van de coalitiepartijen. Daarin ageerde zij met de inmiddels bekende argumenten tegen de gedane voorstellen, waarbij de historische context in de optiek van de PDS, niet genoeg werd belicht, en de BdV, en aan haar gelieerde SZgV, volledig ongeschikt waren als drager van het project. De BdV, en met name Erika Steinbach, hadden het leed in vernietigingskampen, en het aan Vertriebenen aangedane leed, over één kam geschoren. Op die manier zouden het leed als gevolg van de oorlogsmisdaden van Duitsland, en het gevolg daarvan in de vorm van het Vertriebenen-leed met elkaar verwisseld, en beide (Duitse oorlogsmisdaden en verdrijvingen als gevolg daarvan) als even onrechtmatig betracht kunnen worden. Ook vond de PDS het alarmerend dat de beraamde kosten voor het ZgV, 55 miljoen hoger waren dan die van het geplande Holocaust-gedenkteken. Hiermee zou een verkeerd signaal worden afgegeven.126

Bovendien vond de PDS-fractie, dat er geen inhoudelijke kritiek op deze herinterpretatie van de geschiedenis, was geuit door de coalitiepartijen. Het feit dat deze partijen de oprichting van het ZgV meer in overeenstemming met Europa wilden doorvoeren, en de standplaats van het ZgV ter discussie hadden gesteld, waren oppervlakkige verschillen, en betroffen zeker niet de inhoudelijke kritiek die hun tegenvoorstel had moeten bevatten. Dit had het CDU/CSU dan ook in de gelegenheid gesteld te verklaren, dat de verschillende fracties het in de basis eens waren over het op te richten centrum. Ook de FDP had in hun optiek niet meegeholpen om een behoedzame discussie over het thema te beginnen, door te verklaren dat het Vertriebenen-leed het uitgangspunt moest zijn. Het was volgens de PDS duidelijk dat er nog veel meer te zeggen viel, dan de oppervlakkige verschillen zoals die nu uit de diverse voorstellen bleken. Wat daarin niet gezegd was, was net zo relevant als wat wel gezegd was.127

De PDS was hier, met de historische antifascistische houding die de partij nu eenmaal had, weer fel van leer getrokken. Er was maar één land dat schuldig was aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, en dat was Duitsland. Duitsland had daarin de meeste schuld op zich geladen, en daarin lag voor de PDS de kern van de zaak. Enig ander voorstel dat aan die visie afbreuk dreigde te doen, was voor de partij onacceptabel. Oorzaak en gevolg moesten

126 Deutscher Bundestag, Plenarprotokoll, 14/248, 14-07-2002, pagina 25220-25221. 127 Ibidem, pagina 25221.

volgens de PDS bij de uitwerking van het ZgV duidelijk zichtbaar blijven. Ook wilde de partij dat er geen afbreuk werd gedaan aan de hiërarchie van het leed, die de partij hoog in het vaandel had. Zij kon niet verkroppen dat een ZgV meer zou kosten dan een Holocaust- gedenkteken, omdat het leed van Vertriebenen nu eenmaal niet hoger mocht staan in de rangorde. De PDS vond dat daarmee een verkeerd signaal werd afgegeven. De partij wilde ervoor waken dat er ook maar iets afgedaan zou worden aan het dichotome dader-slachtoffer beeld, en wilde voorkomen dat deze klassen door elkaar zouden gaan lopen. Met dit extreme standpunt ging zij wel voorbij aan het feit dat daders ook slachtoffers kunnen zijn, en andersom, en dat er ook onschuldige Duitsers waren.

Uit de niet in plenaire zitting gehouden, maar in de stenografische berichten toegevoegde toespraken van politici, kwamen nog enkele interessante punten naar voren. Michael Roth van de SPD wees op de schending van de mensenrechten, die verdrijvingen altijd zijn. Hij refereerde ook aan zijn oma die na de oorlog uit Sudetenland was verdreven, en de indruk die de recente verdrijvingen in Bosnië en Kosovo op hem hadden gemaakt. De jeugd moest volgens hem de geschiedenis van verdrijvingen voornamelijk in Europees perspectief waarnemen. De Duitse verdrijvingsgeschiedenis was daar een wezenlijk onderdeel van. Met de val van het ijzeren gordijn was een nieuwe situatie ontstaan, waarin de Europese Unie kon worden uitgebreid, en de kans bestond niet alleen een politiek-economische gemeenschap te creëren, maar één gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en perspectieven. De oprichting van een Europees ZgV kon een nieuwe stap zijn in deze ontwikkeling. De verschillende verdrijvingservaringen binnen Europa konden niet met elkaar worden vergeleken, of als politiek instrument worden gebruikt, maar er wel toe leiden dat het ZgV een verbindende factor zou worden. Andere landen zouden de hand in eigen boezem moeten steken waar het hun aandeel in verdrijvingen betrof, maar tegelijkertijd kon Duitsland de oprichting van het ZgV ook niet forceren, als andere landen dat niet wilden. Nochtans bood de uitwerking ervan binnen Europa, een goede kans om te bouwen aan een vreedzamer, vrijer en toleranter Europa.128

Het was opvallend dat politici telkens weer wezen op het feit dat de verdrijving niet als politiek instrument mochten worden ingezet. Dit was natuurlijk in wezen een verwijzing naar het feit dat de CDU/CSU niet voor het karretje van haar Vertriebenen-achterban mocht

worden gespannen, en dat voorstellen die zouden leiden tot oprichting van het ZgV een politiek-neutrale lading zouden moesten hebben. Dit kwam in feite voort uit de angst die politici hadden om, zoals in hoofdstuk twee ook beschreven is, als revisionistisch bestempeld te worden. Maar tegelijkertijd was het wel zo dat de oprichting van het ZgV gezien werd als een politiek instrument, dat de Europese landen nader tot elkaar kon brengen. Het was met andere woorden wel aanvaardbaar om de Vertriebenen-kwestie als politiek instrument te gebruiken als het juiste doel daarmee werd bereikt. Dit was natuurlijk een kromme gedachtegang.

Opvallend was dat Hartmut Koschyk de partijen die tegen het voorstel van CDU/CSU stemden, eigenlijk geen werkbaar alternatief gaf. Hij verweet de coalitiepartijen zelfs dat zij niet geïnteresseerd leken te zijn in de succesvolle oprichting van het ZgV, aangezien het uiteindelijk in hun voorstellen onduidelijk bleef wie de verantwoording zou dragen bij de uitvoering van het project. Ook het feit dat de samenwerking met de BdV door de coalitiepartijen werd geschuwd, werd opgevat als minachting van de reeds gedane arbeid door deze organisatie waar het de voorbereiding voor de oprichting van het ZgV betrof. Ook het burgerlijk engagement in steden en gemeenten, dat de BdV had gekregen ter financiering van het ZgV, en de medewerking die door deelstaten was beloofd, werden op die manier in de wind geslagen. Verder was zijn relaas een herhaling van de argumenten die eerder door de CDU/CSU-fractie naar voren waren gebracht, betreffende de Europese insteek van het voorstel van zijn fractie. Ook hij refereerde daarbij nogmaals aan de voorzitter van de SZgV Peter Glotz, die ook de Europese nadruk van het op te richten ZgV in het verleden had benoemd. Dit bleek ook uit de internationale doelstellingen van het ZgV, en het brede Europese spectrum van de reeds door haar geplande tentoonstelling.129

Hans Joachim Otto (FDP) had juist zijn vraagtekens bij de Europese insteek van het voorstel van de coalitiepartijen. Daarom voelde hij zich genoodzaakt, om op de verschillen tussen dat voorstel en dat van zijn fractie, in te gaan. In ieder geval was de discrepantie tussen het voorstel en de daadwerkelijke uitvoer daarvan, wel gebleken in de gesprekken daarover binnen de ‘Commissie van Media en Cultuur’, waarbij vooral het ontbreken van een financieringsvoorstel volgens hem veelzeggend was. Ook verviel parlementslid Otto weer in een relaas over het feit dat het volgens hem stuitend was, dat het leed van Duitsers als minder

erg geclassificeerd werd, vanwege het feit dat Hitler nu eenmaal de oorlog begonnen was. Verdrijvingen waren nu eenmaal altijd onrechtvaardig, en het Duitse leed zou nooit mogen worden weggestreept tegen leed dat Duitsers anderen hadden aangedaan. Ook zou het recht op het thuisland van Vertriebenen om die reden niet mogen worden opgegeven. De belangrijkste les die uit de geschiedenis van verdrijvingen getrokken kon worden, was dat mensenrechten, los van de historische context, altijd beschermd dienden te worden. Daarvoor wilde de FDP zich met hun ZgV-concept onvoorwaardelijk inzetten, zodat het ZgV een instituut kon worden dat de volkeren in de strijd tegen mensenrechten zou verbinden.130

Parlementslid Koschyk verweet de partijen dus eigenlijk dat zij ondemocratisch bezig waren, door het burgerlijk engagement voor het ZgV in de wind te slaan. Door in zijn optiek geen werkbaar alternatief te bieden, ondermijnden zij daarmee een proces dat breed gedragen werd binnen de Duitse samenleving. Ook fractielid van de FDP Otto verweet de coalitiepartijen, dat zij eigenlijk geen interesse hadden in het oprichten van het ZgV. Zij streefden, net als de FDP, een Europese benadering van het thema na, maar hadden nagelaten om concrete plannen voor de uitwerking daarvan te presenteren. Natuurlijk was het zo dat het proces nog maar net op gang was gekomen, maar gezien het feit dat de oprichting van de alternatieve stichting SFVV tot na de coalitiewissel in 2005 (naar CDU, CSU en FDP) op zich zou laten wachten, doet wel vermoeden dat in zijn uitspraak een kern van waarheid zat.

Antje Vollmer (Bündnis 90/Die Grünen) was fel gekant tegen het ZgV-concept van CDU/CSU. Zo’n concept kon in haar optiek nooit een nationaal project zijn, omdat veel meer landen verdrijvingservaringen hadden. De indruk moest worden vermeden dat Duitsland nog een rekening had openstaan, en dat het ZgV een tegenhanger zou worden van het Holocaust- gedenkteken. Alleen een Europees ZgV-concept had in haar ogen kans van slagen, en gaf de mogelijkheid echt lessen te leren uit de verdrijvingsgeschiedenis. Daarom was in het voorstel van de coalitiepartijen, ter oprichting van een gedenkteken, dat tegelijkertijd een wetenschappelijk instituut moest worden, de Europese richting versterkt. Als laatste punt benadrukte zij nogmaals het in voorgaande debatten al veel gehoorde punt, dat de Oost- Europese landen niet onder druk moesten worden gezet, en dat de tijd genomen diende te worden voor een open dialoog met deze landen. Alleen op die manier zou het project kans van slagen hebben.131

130 DB, PP 14/248, 14-07-2002, pagina 25240-25241. 131 Ibidem, pagina 25240.

Dr. Heinrich Fink (PDS) benadrukte dat het centrum ervoor bedoeld was om de jeugd te laten leren van in het verleden begane menselijke fouten. Daarmee lag de focus vooral op de educatieve functie van het centrum, en was het vooral niet de bedoeling dat zich een revanchistische gedachte vanuit het centrum zou manifesteren, en oude wonden opengereten zouden worden. Daarom zouden vooral de oorzaken van verdrijving, en daarmee vooral (fascistische) oorlogen, benoemd en onderzocht moeten worden. Indien het centrum haar naam eer aan wilde doen, zou het daarom tegelijkertijd ook een monument tegen oorlog en voor de vrede moeten zijn. Ook zou er aandacht moeten zijn voor de perspectieven van andere volken die hadden geleden als gevolg van verdrijving, en zouden de verdrijvingservaringen van Duitsers niet de boventoon mogen voeren. Omdat de uitwerking van het thema niet alleen aan de verenigingen van Vertriebenen overgelaten kon worden, die een veel te eenzijdige benadering van het thema nastreefden, stemde de PDS tegen het voorstel van CDU/CSU. De PDS miste in het voorstel van de coalitiepartijen een poging om te voorkomen dat men tot een historische afrekening met Duitslands oosterburen zou overgaan. Zij riep op tot een veel grotere Europese participatie in het thema, en de meeste leden van de PDS-fractie zouden zich dan ook tegen het laatstgenoemde voorstel van stemming onthouden.132

Met de aanname van het voorstel van de coalitiepartijen leek de grote lijn waarlangs het ZgV zou worden opgezet wel bepaald. Er waren duidelijke verschillen geweest tussen de insteek van de drie voorstellen, maar de meeste partijen waren het erover eens dat het concept in samenwerking met Europa moest worden uitgewerkt. Het aangenomen voorstel van de coalitiepartijen legde dan ook de verantwoordelijkheid vooral bij Europa neer, en stelde de dialoog tussen de Europese lidstaten (en vooral die met de meest door Duitse oorlogsmisdaden getroffen Oost-Europese landen) als meest belangrijke voorwaarde voor de totstandkoming van het ZgV. Het initiatief zou in ieder geval niet door Duitsland genomen mogen worden, waarbij de indruk werd gewekt dat het enkel een Duits project was, en het de andere landen min of meer werd opgelegd dat het centrum er zou komen. De andere Europese landen zouden, zonder vooraf bepaalde zaken over het hoe, waar en wanneer van de totstandkoming van het ZgV, moeten worden uitgenodigd om deel te nemen aan het project. Dit was bovenal het geval omdat de meeste politici in de Bondsdag zich bewust waren

van het feit dat de oprichting van het ZgV, en het thema van de verdrijving van Duitsers, een precaire zaak was, waarbij voorzichtigheid de norm zou moeten zijn. Indien zij de onrust die reeds was ontstaan bij haar Oosterburen de kop in wilden drukken, dan was hen erbij betrekken van het grootste belang. Het uitgangspunt van het voorstel van CDU/CSU, dat het leed van de Duitse Vertriebenen, en de schending van de mensenrechten die hierbij waren opgetreden, op zichzelf genoeg was om dit onder de aandacht te brengen, werd hiermee van tafel geveegd. Het uitgangspunt zou zijn dat Duits leed onder de aandacht gebracht mocht worden, maar niet zonder de oorzaken en de historische context ook in beeld te brengen. Het thema van de Duitse schuld kon niet ongenoemd blijven, waar het onderwerp van Duits leed als gevolg van de Tweede Wereldoorlog op tafel kwam. Of het nu bij verdrijvingen de schending van mensenrechten betrof, of niet, deed niet ter zake.

De grootste vertolkers van deze gedachtegang waren ongetwijfeld de leden van de PDS-fractie, die het voorstel dat nu was aangenomen zelfs niet ver genoeg vonden gaan. Zij verwierpen dan ook alle gedane voorstellen ter oprichting van het ZgV. Het uitgangspunt van CDU/CSU, waarbij Duits slachtofferschap voorop werd gesteld, vonden zij verachtelijk, en ook het standpunt van de FDP dat het leed van Duitse verdrevenen als uitgangspunt moest worden genomen was in hun ogen onacceptabel. Maar ook het in hun ogen betere voorstel van de coalitiepartijen, vonden zij nog te vrijblijvend. Zij vonden dat de nadruk veel meer op Duits