• No results found

In de opvolgende coalitieperiode (oktober 2002-november 2005) waren het wederom de SPD en Bündnis 90/Die Grünen die samen regeerden. Het belangrijkste wapenfeit rond het nu in theorie geplande ZgV was de oprichting van het reeds in hoofdstuk 2 benoemde ‘Europäische Netzwerk Erinnerung und Solidarität’ (ENES), waarvan de oprichting op 2 februari in Warschau een feit werd. Daarmee was het initiatief van de coalitiepartijen van 14 mei 2002, volgens de toenmalige minister van Cultuur en Media Christina Weiss (SPD) tot het opzetten van een Europese dialoog over het verdrijvingsthema, en het opzetten van een Europees georiënteerd ZgV door de coalitiepartijen aangegrepen. Met de oprichting van dit netwerk was op papier een belangrijke stap gezet, die zou leiden tot meer coöperatie tussen verschillende Europese landen. Maar verder bleef het rond de oprichting van het ZgV, op incidentele vragen in de Bondsdag daargelaten, veelal stil.133

Uit coalitiewissel in november 2005 waarbij de partijen CDU, CSU en FDP gingen reageren kwam uiteindelijk in 2008 de oprichting van de Stiftung ‘’Deutsches Historisches Museum’’ (SDHM) voort, met de onder de supervisie van deze stichting opererende Stiftung Flucht, Vertreibung, Versöhnung (SFVV).

Daaraan voorafgaand kon uit een door Die Linke134 ingestuurd verzoek om opheldering

over de Duits-Poolse verhandeling over het op te richten ZgV135, en het antwoord van de

regering daarop, de stand van zaken duidelijk worden opgemaakt. De Poolse regering had namelijk haar weerstand tegen het ZgV opgegeven onder de nieuwe regering van Donald Tusk. De Poolse regering had aangegeven dat zij niet rechtstreeks aan het project mee zou werken, dat zij als Duits documentatieproject beschouwde, maar niet uitgesloten dat Poolse historici dat wel zouden doen. Wel was door de Poolse regering uitgesloten dat Poolse

133 Deutscher Bundestag, Schriftliche Fragen mit den in der Woche vom 14. Februar 2005 eingegangenen

Antworten der Bundesregierung, 18-02-2005, Drucksache 15/4906, pagina 1.

134 Die Linke wordt gezien als de meest linkse partij in de Bondsdag. Het is een fusiepartij tussen Die Linkspartei

(de voormalige PDS) en WASG

135 Deutscher Bundetag, Kleine Anfrage der Abgeordneten Ulla Jelpke, Dr. Lukrezia Jochimsen und der Fraktion

DIE LINKE. Deutsch-Polnische Einigung über „Sichtbares Zeichen gegen Vertreibungen“, 04-04-2008, Drucksache 16/8721.

vertegenwoordigers, samen met Erika Steinbach in de adviesraad ter oprichting van het ZgV zouden plaatsnemen. Zo was de oprichting van het ZgV weer een stap dichterbij gekomen.136

Uit de antwoorden van de regering bleek dat zowel Polen als Duitsland geen eisen hadden gesteld aan de door Duitsland gezochte samenwerking, dat het de regering niet bekend was of Erika Steinbachs rol rond de oprichting van het ZgV een rol speelde in de weigering van Polen tot directe samenwerking, en dat de medewerking van Poolse deskundigen nog steeds gewenst was.137 Ook was inmiddels duidelijk geworden dat er ook

gesprekken waren gevoerd met de Tsjechische regering. Deze zagen het ‘’zichtbare teken’’, dat in het coalitieverdrag van 2005 was benoemd, als een Duits herinneringsproject waar de Tsjechen zelf niet aan zouden deelnemen.138

Inmiddels was het voornemen om bovengenoemde stichtingen op te richten en het traject (zoals beschreven in hoofdstuk 2) daarnaartoe wel duidelijk geworden, en waren ook de kosten voor het project wat inzichtelijker geworden. Wat betreft de financiering was ook duidelijk geworden dat de kosten door Duitsland zelf zouden worden opgebracht.139

Inhoudelijk zou de geplande tentoonstelling voortborduren op de tentoonstelling ‘’Flucht, Vertreibung, Integration’’ van het Haus der Geschichte uit 2005 (zoals ook in hoofdstuk 2 vermeld is). Het hoofdaccent zou daarbij liggen op de vlucht en verdrijving van Duitsers, maar ook zouden andere volken die daaronder te lijden hadden gehad aan bod komen. De verdrijving van Duitsers zou bovendien worden ingebed in de historische context van de Tweede Wereldoorlog, inclusief de nationaalsocialistische expansie- en vernietigingspolitiek. De nadruk zou bij dit alles wel liggen op de verzoenende gedachte, die vanuit het centrum voort zou moeten komen, ten opzichte van andere Europese volken. De vlucht en verdrijving van Duitsers zouden dan ook worden ingebed, in die van de verdrijving van andere volken in het Europa van de twintigste eeuw. Ook werd nog benadrukt dat het geplande ‘’zichtbare teken’’ inhoudelijk niet hetzelfde zou zijn als het geplande centrum van de SZgV, en dat het geen aansluiting zou hebben met de 1.400 gedenktekens die al bestonden rond het verdrijvingsthema. Ook zouden de BdV en Erika Steinbach geen officiële rol hebben

136 Deutscher Bundestag, Antwort der Bundesregierung auf die Kleine Anfrage der Abgeordneten Ulla Jelpke, Dr.

Lukrezia Jochimsen und der Fraktion DIE LINKE. – Drucksache 16/8721 – Deutsch-Polnische Einigung über „Sichtbares Zeichen gegen Vertreibungen“, 07-05-2008, Drucksache 16/9060, pagina 1.

137 Ibidem, pagina 2. 138 Ibidem, pagina 6.

139 DB, Antwort der Bundesregierung auf die Kleine Anfrage der Abgeordneten Ulla Jelpke, Dr. Lukrezia Jochimsen

in de uitwerking van de plannen voor het centrum in Berlijn, maar zouden er logischerwijs wel Duitse Vertriebenen aan het concept meewerken.140

Wat was uit dit alles nu duidelijk geworden? Duitsland had sinds de aanname van het wetsvoorstel van de coalitiepartijen SPD en Bündnis 90/Die Grünen getracht om de Europese samenwerking te zoeken met vooral Polen en Tsjechië. Hoewel beide landen het Vertriebenen-project als een documentatieproject hadden bestempeld, en zij in wezen geen onoverkomelijke bezwaren meer hadden tegen zo’n project, hadden zij het wel als een Duits project bestempeld. Duitsland stond nu, ondanks alle pogingen het een Europees project te maken en het ontstaan van het ENES, wat dat betreft alleen. De eventuele medewerking van Poolse wetenschappers was wat dat betreft een pleister op de wond. Het zou dan ook een Duits project in Berlijn worden, waarbij het hoofdaccent op Vertriebenen zou liggen, en dat door Duitsland werd gefinancierd. Dit was gezien de initiële Europese insteek van het project natuurlijk een bijzondere uitkomst.

Ondanks deze tegenslagen bleef de regering in theorie vasthouden aan het Europese concept, waartoe in 2002 besloten was, en werden de in hoofdstuk 2 beschreven principes van de SFVV van het belang van de historische context, het breed uitwerken van het concept binnen Europa, het zoeken naar samenwerking met vooral Polen en Tsjechië wettelijk vastgelegd. De speculaties over een relatie tussen de BdV, Erika Steinbach, en het project een ‘’zichtbaar teken’’ op te richten, werden ontkracht uit angst als revisionistisch bestempeld te worden. Ook de van groot belang geachte historische context van WO II werd bij de uitwerking van het thema nogmaals benadrukt.

Daarmee borduurde de coalitie van CDU, CSU en SPD duidelijk voort op het voorstel van SPD en Bündnis 90/Die Grünen uit 2002. Het feit dat het Vertriebenen-leed door de coalitiepartijen nu meer op de voorgrond was geplaatst, was gezien het initiële wetsvoorstel van CDU-CSU uit 2002 niet verwonderlijk. Daarmee kreeg het ‘’zichtbare teken’’ wat meer een CDU/CSU nadruk, maar bleven tegelijkertijd de sporen van de eerste debatten onder de rood- groene coalitie zichtbaar.

140 DB, Antwort der Bundesregierung auf die Kleine Anfrage der Abgeordneten Ulla Jelpke, Dr. Lukrezia

Conclusie

Eén ding was in ieder geval duidelijk geworden tijdens de debatten in de Bundestag bij het bespreken van de oprichting van het Zentrum gegen Vertreibung (ZgV), en dat was dat de afstand in tijd sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog het thema niet minder beladen had gemaakt. Het feit dat de tweede- en derde generatie nu de discussie voerden deed daar niets aan af. Het belang van het thema werd vooral duidelijk door het feit dat er drie wetsvoorstellen waren die heftig bediscussieerd werden.

Het eerste voorstel van de CDU/CSU-fractie tot oprichting van het ZgV, was bedoeld als poging om het Duitse leed ook haar rechtmatige plaats in de Duitse herinneringscultuur te laten verwerven. Duitsland zou bij de uitwerking van het thema, vanwege haar ervaring met de verdrijving van miljoenen Duitsers, het voortouw moeten nemen.

De verdachtmakingen waren anderzijds dan ook niet van de lucht. Het feit dat bepaalde voorstellen op bepaalde momenten werden gedaan (zoals vlak voor de Tag der Heimat) en Pinksteren maakte de andere fracties soms argwanend. Ook het feit dat het ZgV een tegenhanger leek te gaan worden van het Holocaust monument, en het zelfs meer zou gaan kosten, bleek voor velen in de Bundestag struikelblok.

Bovendien was het feit dat de Bund der Vertriebenen (BdV) de drager zou zijn van het initiatief tot oprichting van het ZgV voor veel Bundestag-leden onverteerbaar. Bij het voorstel van CDU/CSU zou deze organisatie door de Bundestag gesanctioneerd worden, om het ZgV- concept uit te werken. Velen vreesden dan ook dat het project zich vooral zou focussen op het Duits perspectief van de verdrijvingen, en dat het een nationaal project zou worden dat zonder samenwerking met andere Europese landen tot stand zou komen. Berlijn zou daarbij de gedoodverfde standplaats van het ZgV worden, waardoor het voor andere landen zou lijken alsof Duitsland het meest te lijden had gehad als gevolg van verdrijvingen. Bovendien waren de BdV en de voorzitter Erika Steinbach, vanwege hun revisionistische reputatie, in de ogen van velen volledig ongeschikt als drager van het ZgV. De CDU/CSU-fractie ontkende dat er bij het door hen ingediende voorstel geen andere Europese landen bij het project zouden worden betrokken, en het project zich niet alleen op de Vertriebenen zou focussen. Volgens de overige partijen had het daar wel de schijn van.

Er kwamen dan ook twee tegenvoorstellen die sterk op elkaar leken, en beide een sterk Europese insteek hadden. De tegenvoorstellen van de coalitiepartijen SPD en Bündnis 90/Die

Grünen, en FDP, gingen ervanuit dat bij de oprichting van het ZgV vooral de samenwerking gezocht zou moeten worden met de landen die de verdrijving van Duitsers hadden doorgevoerd, maar die ook slachtoffer waren geweest van verdrijvingen door Duitsers en de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog hadden meegemaakt. Landen als Tsjechië en Polen zouden omzichtig benaderd moeten worden, waar het de oprichting van het ZgV betrof, vanwege het feit dat de relaties met deze landen in de afgelopen jaren waren verbeterd, en ze tot de Europese Unie wilden toetreden. Deze processen mochten niet in gevaar komen.

Bij deze kwestie deed zich dan ook het vreemde fenomeen voor dat meerdere politici bij de debatten erop wezen dat het Vertriebenen-thema niet politiek mocht worden uitgebuit, maar dat zij deze kwestie tegelijkertijd wel tot een politieke kwestie maakten. Daderschap en slachtofferschap liepen bij deze kwestie dwars door elkaar heen. Waar de verschillende partijen elkaar vonden was het feit dat verdrijvingen in hun optiek altijd onrechtmatig waren, en het dus ook rechtmatig was om het ZgV op te richten, en deze kwestie te herdenken. De CDU/CSU-fractie (maar tot op zekere hoogte ook de FDP die vond dat het leed van Vertriebenen voorop moest staan) vond dat het Duitse leed de boventoon moest voeren bij een toekomstige tentoonstelling. De andere partijen vonden de tentoonstelling van het Vertriebenen-leed goed, zolang dit maar in de context van de Tweede Wereldoorlog gedaan werd, en bovenal door het buitenland niet gezien werd als hoger in de hiërarchie waar het leed betrof. Het tegen elkaar wegstrepen van leed (het niet mogen gedenken, omdat Duitsers nu eenmaal ook daders waren geweest) was in deze optiek niet goed. Maar het mocht niet zo zijn dat Duitsland als revisionistisch zou worden betiteld, door het eenzijdig belichten van Duits leed, of het doen voorkomen dat Duitslands bij verdrijvingen meer geleden had dan andere landen. In die zin werd de rechtmatige herdenking van Duits leed een politieke kwestie, omdat de belangen van andere landen moesten worden ingecalculeerd. Ook zou het op te richten centrum een verzoenende werking voor Europa moeten krijgen, en op die manier ook een politiek middel zijn.

Maar gek genoeg was bij de Europese tegenvoorstellen die waren gedaan juist geen poging waar te nemen om die historische context meer belicht te zien. Vooral de PDS-fractie hamerde keer op keer op dit feit, en vond het feit dat oorzaak- en gevolg bij de behandeling van het Vertriebenen-thema veel duidelijker toegelicht dienden te worden. De verdrijving van Duitsers was het gevolg geweest van de nationaalsocialistische veroveringsoorlog, en kon niet los daarvan worden gezien. Nu leken de tegenvoorstellen er vooral op gericht om te

voorkomen dat er kritiek uit het buitenland zou komen, die negatief zou zijn voor het Duitse imago.

Dit was goed zichtbaar bij de tentoonstellingen die over het thema werden georganiseerd in de jaren daarna. Waar de tentoonstelling ‘’Flucht, Vertreibung, Integration’’ zich vooral focuste op de verdrijvingen als nationale kwestie, en de internationale verhoudingen grotendeels buiten beschouwing liet, deed de tentoonstelling Erzwungene Wege vanuit de SZgV dat niet, en gooide deze alle verdrijvingen in het Europa van de twintigste eeuw op een hoop. De tentoonstelling in Bonn werd dan ook goed ontvangen, juist omdat de internationale situatie buiten beschouwing werd gelaten. Erzwungene Wege kreeg internationaal gezien juist kritiek vanwege haar vooringenomenheid, en de grote lijn die zij gaf van verdrijvingen in het Europa van de twintigste eeuw.

De toekomstige tentoonstelling probeert lessen uit deze tentoonstellingen te trekken. Het probleem hoe de geschiedenis van verdrijving in te passen valt in de historische context van de Tweede Wereldoorlog is echter onverminderd groot. De toekomstige tentoonstelling van de SFVV is er dan ook op gericht om deze context te tonen, omdat men weet dat dit onontkoombaar is, en men niet van revisionisme beticht wil worden.

De paradox in dit alles is nu dat het toekomstige zichtbare teken Dokumentationszentrum, Flucht Vertreibung, Versöhnung, ondanks alle vermaningen dat het een Europees project zou moeten worden, in 2008 neigde naar een Duitse tentoonstelling in Berlijn, die de Duitse verdrevenen als middelpunt zou hebben. Dit was aan de ene kant een gevolg van de coalitiewissel in 2005 waarbij de partijen die het Duitse Vertriebenen-leed op de voorgrond wilde plaatsen, aan de macht kwamen. Wat dat betreft leek het logisch dat dit wat meer zou gaan gebeuren. Anderzijds was dit de consequentie van het feit dat, hoewel Duitsland de samenwerking met andere landen had gezocht (met name Polen en Tsjechië), zij alleen was komen te staan waar het de oprichting van een verdrijvingscentrum betrof.

Daarom lijkt de vorm waarin het toekomstige centrum in Berlijn wordt gegoten een politieke keuze te zijn. De vormgevers weten dat een te eenzijdige focus op het Duitse leed hen niet in dank zal worden afgenomen, maar anderzijds weten zij ook dat een internationale inbedding van het thema in het verleden garant stond voor kritiek uit het buitenland. Daarom lijken zij zich nu te focussen op de verzoenende werking, die de wetenschap van het feit dat Europeanen in de twintigste eeuw in vele landen verdreven zijn, kan hebben. Zij hopen dat zij het leed van de Vertriebenen een plek kunnen geven in de algemene Europese herdenking

van dit thema. Op die manier hopen zij in Berlijn een ontmoetingsplaats te creëren waar mensen de dialoog met elkaar kunnen aangaan, waar zij een groot aantal doelgroepen over verdrijvingen kan onderwijzen, en waar de complexiteit van het thema verdrijvingen, en de oorzaken en gevolgen daarvan inzichtelijk worden. Daarbij is ook de aansluiting met de actualiteit van het thema met de migranten-kwestie in Europa van belang, omdat het thema verdrijvingen begrip kan brengen over wat het betekent om je thuis te verliezen. De educatieve functie van het ZgV staat dan ook voorop.

Het feit dat het één van de doelen van de SFVV is om een Europees netwerk van instanties op te zetten, die exposities over het thema verdrijving maken, is onderdeel van de poging om meerdere Europese landen te betrekken bij het ZgV, en op die manier meer aandacht voor het thema te genereren. De inbedding van het ZgV in zo’n Europees netwerk zou kunnen voorkomen dat Duitsland ervan wordt beticht als enige het leed van de verdrevenen onder de aandacht te brengen. Dit punt is uitvoerig besproken tijdens de Bundestagdebatten. Ook de brede opzet van de SFVV met leden uit verschillende organisaties, slachtoffergroepen en religieuze groeperingen kan als een manier worden opgevat om te doen voorkomen dat het initiatief breed gedragen is binnen Duitsland. Ook het feit dat de SFVV nog op zoek is naar een Pools lid, kan gezien worden als poging om kritiek uit Polen voor te zijn. Dit geldt zeker voor de ontkenning van alle banden met de BdV. Dit zijn allemaal punten die voortkomen uit de Bundestag-discussies over dit thema. In die zin heeft die eerste fase dan ook zeker zijn stempel gedrukt op de vorm die SFVV en het concept van de toekomstige tentoonstelling hebben gekregen.

Het feit dat zoveel keuzes over de vorm en de doelstellingen van het ZgV lijken te berusten op het politieke motief om vooral niet als revisionistisch gezien te worden, heeft een duidelijk impact gehad. Je kunt je dan ook afvragen of de herinnering aan vlucht en verdrijving nog altijd voorop staan bij de oprichting van het ZgV. De herinnering lijkt nog voordat het ZgV is geopend namelijk vooral te draaien om ‘damage control’ en de positieve rol die het ZgV zogezegd voor de vereniging van Europa kan spelen. Daarmee zijn het vooral de politieke doelen die worden nagestreefd, en lijkt de herinnering aan de Vertriebenen in dat opzicht van minder belang. Deze herinnering wordt ondergeschikt gemaakt aan de politieke doelen die gesteld zijn, als gevolg van de gevoerde Bundestag-debatten in de veertiende Wahlperiode.

Het leed van de Duitse Vertriebenen was zoals hierboven vermeld al decennialang omgeven door allerlei misverstanden bij de herinnering daaraan. In de jaren vijftig en zestig

werd het leed van de Vertriebenen breed uitgemeten, omdat het Duitsland bij de wederopbouw goed uitkwam en verenigend werkte. In de jaren zeventig en tachtig verdween Duits leed vaak naar de taboesfeer, omdat het bij de Duitse politieke doelen niet goed uitkwam dit te benadrukken. Sinds de eeuwwisseling is er weer veel aandacht voor. Maar ook in het jaar 2021 lijkt de herinnering aan verdrijving bij het nieuw te openen ZgV opnieuw een instrument te gaan zijn voor het nastreven van politieke doeleinden. Daarmee lijkt het centrum bij voorbaat al niet echt de beste manier te zijn, waarmee het Vertriebenen-leed zijn genuanceerde plaats in de Duits/Europese herinneringscultuur gaat krijgen. Hoewel het natuurlijk een stap voorwaarts is waar het de herinnering van Duits leed betreft, zou C.S. Lewis waarschijnlijk vinden dat de ogen van de Duitsers nog halfgesloten zijn waar het de herinnering van dit negatieve aspect van hun geschiedenis betreft.

Bibliografie

Literatuur

Ahonen, Pertti, After the Expulsion: West-Germany and Eastern Europe, 1945-1990 (Oxford etc. 2003)

Ahonen, Pertti, On Forced Migrations: Transnatioanl Realities and National Narrative in Post-1945 (West) Germany, German History 32 (4) 599-614.

Assman, Aleida, Der lange Schatten der Vergangenheit: Erinnerungskultur und