• No results found

Ongeveer twee jaar lang leek de politieke discussie, vanwege de afwijzende houding van de regering, een afgedane zaak. Naar aanleiding van een persbericht in de Frankenpost (12/02/2002), werd er in de Bondsdag op 25 januari 2002 door Hartmut Koschyk (CDU/CSU) wederom een vraag gesteld over de eventuele oprichting van het Zentrum gegen Vertreibung (ZgV). De vraag of het persbericht klopte dat de regering was teruggekomen van haar principiële afwijzing van de oprichting, en financiële ondersteuning van een ZgV, werd door de staatsminister van cultuur en media (Prof. Dr. Julian Nida-Rümelin)/SPD) als volgt beantwoord. Hoewel het thema in Europa op dat moment bijzonder actueel was, en het vanuit cultureel-politiek perspectief aantrekkelijk was, was het zo dat een goed concept voor een ZgV nog steeds ontbrak. Daarom was ervoor gekozen om het Haus der Geschichte een

106 DB, Antwort der Bundesregierung auf die Kleine Anfrage der Abgeordneten Ulla Jelpke und der Fraktion der

tentoonstelling in te richten, die tijdens een symposium zou worden voorbereid (zoals ook vermeld op pagina 42).107

De volgende stap was een verzoek aan de regering van een aantal prominente politici (o.a. Erika Steinbach) vanuit de CDU/CSU, als poging om de politieke discussie aan te zwengelen. Dit was het eerste voorstel ter oprichting van het ZgV, dat nu eindelijk na jaren door CDU/CSU was ingediend, waar de andere partijen vervolgens op zouden reageren. Met deze motie van 19 maart 2002 werd de regering, vanwege de actualiteit van het thema verdrijvingen, het feit dat deze nog steeds plaatsvonden, en de historische band die Duitsland met dit thema had, opgeroepen het werk van de nog op te richten partijloze Stifung Zentrum gegen Vertreibungen (SZgV) te omarmen. Deze stichting zou verdrijvingen wereldwijd gaan documenteren, en begrip en verzoening tussen de volkeren vergroten. Maar een project van dergelijke omvang zou wel grondig voorbereid moeten worden, en een gezamenlijk opgave van de politieke partijen moeten zijn. De regering werd dan ook opgeroepen om het fundament tot een constructieve samenwerking met de SZgV te leggen, en de conceptuele voorwaarden ter oprichting van het ZgV op te stellen. Verder diende een geschikte locatie voor een dergelijk documentatie-, onderzoeks-, en tentoonstellingscentrum te worden gevonden (waarbij de samenhang met bestaande gedenktekens, vooral in Berlijn werd bekeken), en moest worden onderzocht welke deelstaten aan zo’n project wilden meewerken. Als laatste zou een financieringsconcept (met medewerking van de deelstaten) moeten worden uitgewerkt.108

Als alternatief voor het voorstel vanuit de CDU, waarbij het ZgV een Duits project zou worden, wat gelieerd was aan de BdV, kwam een gezamenlijk voorstel vanuit de coalitiepartijen SPD en de Bündnis 90/Die Grünen. Dit voorstel van 14 mei 2002 omarmde tevens de noodzaak van het ZgV, maar wilde het veelmeer in de Europese context plaatsen. Vanaf nu zou de tegenstelling dan ook bestaan uit het uitwerken van het ZgV binnen de Duitse of Europese context. De Bondsdag werd dan ook opgeroepen om een Europese dialoog over

107 Deutscher Bundestag, Schriftliche Fragen mit den in der Zeit vom 28. Januar bis 8. Februar 2002

eingegangenen Antworten der Bundesregierung, 08-02-2002, Drucksache 14/8204, pagina

108 Deutscher Bundestag, Antrag der Abgeordneten Dr. Norbert Lammert, Bernd Neumann (Bremen), Klaus

Brähmig, Hermann Gröhe, Klaus Holetschek, Steffen Kampeter, Hartmut Koschyk, Anton Pfeifer, Hans-Peter Repnik, Dr. Wolfgang Schäuble, Margarete Späte, Erika Steinbach, Dr. Rita Süssmuth, Arnold Vaatz, Wolfgang Zöller und der Fraktion der CDU/CSU, Zentrum gegen Vertreibungen, 19-03-2-002, Drucksache 14/8594 (neu), pagina 1-2.

de oprichting van het ZgV te starten, omdat de oprichting daarvan een gezamenlijk Europees project zou moeten zijn, waaraan zowel Duitsers als andere Europeanen zouden moeten meewerken. Europese partners zouden dan ook een uitnodiging moeten krijgen voor het project, waarvan het vooronderzoek reeds was gestart door het Haus der Geschichte. Dit centrum zou verdrijvingen in het Europa van de twintigste eeuw (oorzaken/contexten en gevolgen) moeten documenteren. In deze context zou ook de verdrijving van Duitsers besproken kunnen worden. Duitsers zouden op die manier hun eigen leed kunnen herkennen, maar ook kennis maken met leed van anderen. Op die manier zou het project een herinneringsplaats zijn, maar ook een herinneringsteken dat Europeanen dit leed in de toekomst moeten voorkomen.109

De dag erna werd nog een voorstel ingediend door de FDP-fractie. Ook dit voorstel ging ervanuit dat het een positieve ontwikkeling was een ZgV als documentatie-, onderzoeks- en ontmoetingscentrum, maar tevens als gedenkteken voor de verdrijving van Duitsers en andere volken op te richten. Ook dit voorstel omarmde de Europese context waarbinnen het concept verder uitgewerkt en gefinancierd moest worden. Het grote verschil met het voorstel van de coalitiepartijen was dat de collectieve verdrijvingservaringen van Duitsers daarbij wel voorop zouden staan. Dit zou wel binnen de historische context dienen te gebeuren. 110

Zo lagen er dus al snel nadat het voorstel tot oprichting van het ZgV door de CDU- fractie was ingevoerd, twee sterk op elkaar lijkende tegenvoorstellen tot oprichting van het ZgV op tafel, die vooral de Europese context benadrukten, waarin deze oprichting plaats diende te vinden. De keus die de Bondsdag nu zou moeten maken was een keus, waar het bij de behandeling van het thema twee jaar geleden ook al om draaide. Zou de Bondsdag akkoord moeten gaan met een voorstel vanuit de CDU/CSU-fractie, waarvan bekend was dat zij gesteund werd door de BdV, die erom bekend stond het Vertriebenen-leed op de voorgrond

109 Deutscher Bundestag, Antrag der Abgeordneten Markus Meckel, Eckhardt Barthel (Berlin), Wilhelm Schmidt

(Salzgitter), Dr. Angelica Schwall-Düren, Wieland Sorge, Ludwig Stiegler, Dieter Wiefelspütz, Dr. Peter Struck und der Fraktion der SPD sowie der Abgeordneten Dr. Antje Vollmer, Dr. Helmut Lippelt, Kerstin Müller (Köln), Rezzo Schlauch und der Fraktion BÜNDINS 90/DIE GRÜNEN, Für ein europäisch ausgerichtetes Zentrum gegen Vertreibungen, 14-05-2002, Drucksache 14/9033, pagina 1.

110 Deutscher Bundestag, Antrag der Abgeordneten Hans-Joachim Otto (Frankfurt), Dr. Edzard Schmidt-Jortzig,

Dr. Klaus Kinkel, Ina Albowitz, Hildebrecht Braun (Augsburg), Rainer Brüderle, Ernst Burgbacher, Rainer Funke, Hans-Michael Goldmann, Dr. Karlheinz Guttmacher, Klaus Haupt, Ulrich Heinrich, Walter Hirche, Dr. Werner Hoyer, Dr. Heinrich L. Kolb, Gudrun Kopp, Jürgen Koppelin, Dirk Niebel, Günther Friedrich Nolting, Detlef Parr, Cornelia Pieper, Dr. Günter Rexrodt, Dr. Irmgard Schwaetzer, Dr. Hermann Otto Solms, Carl-Ludwig Thiele, Jürgen Türk, Dr. Wolfgang Gerhardt und der Fraktion der FDP, Für ein europäisches Zentrum gegen Vertreibungen, 15- 05-2002, Drucksache 14/9068, pagina 1.

te willen plaatsen? Of was de historische (Europese) context van het thema van groter belang, en zou de nadruk daarop moeten liggen? Was met andere woorden het leed van Duitsers, wat ook in het voorstel van de FDP werd benadrukt, belangrijker dan dat van andere Europeanen? Tijdens de zitting van 16 mei 2002 werden al deze voorstellen in de Bundestag besproken, en kwamen de grootste verschillen en overeenkomsten aan het licht.

Allereest was het woord aan Erika Reinhardt (CDU/CSU). Zij hield een vlammend betoog waarom de oprichting van het ZgV een prioriteit was. De actualiteit van het thema, de historische verplichting die Duitsland met haar 15(!) miljoen verdrevenen had ten opzichte van het thema verdrijving, het feit dat er daarvoor tot nu toe nog geen plaats was binnen de Duitse herinneringscultuur, en het feit dat veel jongeren in het thema geïnteresseerd waren, waren de belangrijkste redenen daarvoor. Daarom ondersteunde de CDU/CSU-fractie de SZgV die het ZgV wilde oprichten, dat in haar optiek een middel ter volkseducatie en verzoening kon zijn, en een middel waarmee Duitsers (indien het thema verdrijvingen de aandacht kreeg die het verdiende) zich voor mensenrechten konden inzetten.111

Het feit dat Reinhardt hier over 15 miljoen Vertriebenen sprak was veelzeggend. Veel historici schatten het aantal namelijk meestal lager in. Zoals in hoofdstuk één ook is vermeld, was dit vaak een teken dat er om meer aandacht voor het thema gevraagd werd, omdat het er nu eenmaal zoveel waren geweest. Daarmee opende zij in de ogen van veel politici het debat al met een misrepresentatie van de gebeurtenissen, omdat het Vertriebenen-leed hiermee onterecht werd uitvergroot. Dit was precies wat zij vreesden in het CDU/CSU- voorstel.

Reinhardts toespraak refereerde ook aan Peter Glotz, die voormalig lid van de SPD- fractie was, en voorzitter van de stichting ZgV. Hij had erop gewezen dat het niet verkeerd zou zijn zijn als Duitsland zelf met de uitwerking van het verdrijvingsthema zou beginnen. Het ZgV zou een middel zijn om de cultuur, het lot, en de geschiedenis van Vertriebnenen en hun thuisland in de verzoenende geest van het ‘Charter der Heimatvertriebenen’, onder de aandacht te brengen. Ook refereerde Reinhardt aan Arnulf Baring, die erop had gewezen dat het vergeten van de geschiedenis, de Duitsers geen goed deed. Het was van belang dat de Duitsers het eigen leed kenden, erom konden rouwen, en zo de balans binnen de natie konden bewaren door zich met hun eigen geschiedenis te confronteren. Daarom riep zij alle partijen

op om het Duitse initiatief van een ZgV in Berlijn te steunen, en herhaalde zij de punten die in het voorstel van de CDU/CSU-fractie naar voren waren gebracht. Op deze manier zou een belangrijk teken tegen verdrijvingen, dat boven de partijpolitiek verheven was, kunnen worden opgericht.112

Het feit dat Reinhardt aan ex-SPD-politici refereerde in haar toespraak, was een tactisch middel om aan te tonen dat ook SPD’ers vonden dat Duitsland zelf tot oprichting van het ZgV mocht overgaan. Aangezien de SPD aan de macht was, en het CDU dus met haar voorstel afhankelijk was van deze partijen, kon dit als toenaderingspoging tot deze partij worden gezien. Het feit dat het CDU telkens weer sprak over Berlijn als vestigingsplaats deed daar weer afbreuk aan, omdat Duitsland zich daarmee op de voorgrond zou plaatsen, en de indruk zou wekken dat het meer geleden had dan andere landen.

Vervolgens kwam Markus Meckel van de SPD aan het woord. Hij wees er allereerst op dat er in de Bondsdag eensgezindheid was over de oprichting van het ZgV, waar dat een aantal jaren geleden nog ondenkbaar was geweest. Het belang van de drie voorstellen die op tafel lagen lag volgens hem in het inzicht dat mensen geïnformeerd dienden te worden over het thema verdrijvingen. Nu was er wel aandacht voor het thema en zagen de politieke partijen in ieder geval het belang van het thema in. Dat gold voor Duitsland, maar ook voor andere landen waar mensen waren verdreven, of anderen hadden verdreven. Dit gold vooral voor Oostbloklanden, waar voorheen de bespreking van het thema verdrijving onder het communistisch regime (bijna) niet mogelijk was. Daarom was het nu juist van belang dat de bespreking van het thema in een Europese context plaats zou vinden. De Europese landen groeiden volgens Meckel steeds meer naar elkaar toe, en de geschiedenis van verdrijvingen in Duitsland was een integraal onderdeel van de Europese geschiedenis, dat op zichzelf staand überhaupt niet begrepen kon worden. Er waren weliswaar 12 tot 15 miljoen Vertriebenen, maar binnen het Europa van de tweede helft van de twintigste eeuw waren dat er nog veel meer. En ook democratische leiders hadden zich bij de conferenties van Jalta en Potsdam, onder het mom van een niet te rechtvaardigen Duitse collectiefschuld, schuldig gemaakt aan verdrijvingen als onderdeel van hun beoogde stabiliteitspolitiek. Bij dit alles was duidelijk dat verdrijvingen verschillende historische achtergronden hadden, maar dat de verdrijvingservaring van mensen gelijkaardig was, en dat thema breder was dan alleen

Vertriebenen. Boven alles zou het duidelijk moeten zijn dat dit een Europees thema was, dat binnen de Europese dimensie bekeken moest worden. Andere Europeanen behalve Duitsers zouden dan ook vanaf het begin bij het project betrokken moeten worden.113

Het onderscheid met het voorstel van de CDU/CSU was in Meckels optiek groot. Duitsland zou gezamenlijk met andere landen (vooral Oost-Europese) landen het concept uit moeten werken, waarbij andere landen actief konden meewerken, en hun eigen perspectieven konden incorporeren. Naast de nationale herdenking zou op die manier een Europees centrum moeten komen (i.p.v. een Duits georiënteerd centrum). Daarom was ook een andere vestgingsplaats dan Berlijn volgens Meckel een optie (bijvoorbeeld Breslau). Maar daar kon de Bondsdag uiteraard niet over beslissen. Een voorstel voor de vestigingsplaats moest voortkomen uit een Europese commissie.114

De derde spreker die aan het woord kwam was Hans-Joachim Otto (FDP). Het ZgV was volgens hem allereerst een teken van de wil opnieuw te beginnen. Het feit dat ook twee Poolse publicisten (Adam Krzeminski en Adam Michnik) zich voor een ZgV in Breslau hadden uitgesproken was dan ook veelbelovend. Niet langer werd het spreken over het het openen van het ZgV door Duitslands buren als revanchistisch betiteld, maar als een kans voor Europa gezien. Daarom zou de opening van het ZgV als gemeenschappelijk Europees project moeten plaatsvinden. Daarbij zou wel de nadruk op de verdrijving van ongeveer 15 miljoen Duitsers (!) moeten liggen, en zou de samenwerking met de SZgV moeten worden gezocht. Ook de samenwerking met Polen was van belang, omdat Polen in twee wereldoorlogen net zoveel als Duitsland had geleden. Hij was dan ook voor een Zgv in Berlijn, met op termijn een zusterinstituut in Breslau.115

Otto ging hiermee nog een stap verder dan zijn collega Reinhardt. Niet alleen ondersteunde hij dus het werk van de SZgV, en het geschiedbeeld dat zij propageerden, en zette hij het aantal verdreven maximaal weg, maar was het ook nog eens zo in zijn optiek dat Duitsland net zoveel had geleden als Polen. Dit was in de ogen van veel politici volstrekt onacceptabel.

Voormalig voorzitter van de BdV Erika Steinbach (CDU/CSU) kwam daarna in een reactie op Meckels betoog aan het woord. Zij beaamde dat het feit dat de verdrijvingskwestie,

113 DB, PP 14/236, 16-05-2002, pagina 23590. 114 Ibidem.

die zoveel sporen had nagelaten, nu eindelijk in meerdere landen werd bediscussieerd positief was. Wel ageerde zij tegen het feit dat de CDU/CSU-fractie ervan werd beticht bij het oprichten van het ZgV niet in de Europese context te willen werken. Dit was volgens haar allerminst het geval. De SZgV ging namelijk al op die manier te werk, en had meerdere buitenlandse gesprekspartners (o.a. de Joods-Hongaarse Györg Konrad). Ook hadden reeds gesprekken met Poolse journalisten en wetenschappers plaatsgevonden. Zij was het dan ook eens met parlementslid Otto, dat er bij de oprichting van het ZgV voor gewaakt diende te worden dat Duitsland niet verviel in een slachtofferrol, en dat er ook ruimte was voor andere niet-Duitse slachtoffers.116

In Steinbachs visie zou Duitsland zelf moeten starten met de documentatie en tentoonstelling van de Vertriebenen-kwestie, en er op die manier lessen uit trekken. Anders zou het onderwerp in zijn grootsheid onderbelicht kunnen blijven, en het overzicht verloren raken. Veel landen zaten volgens Steinbach misschien helemaal niet te wachten op onderzoek naar verdrijvingen in hun land. Daarom zou Duitsland zelf een begin moeten maken met het onderzoek, omdat als het zou moeten wachten op Europese consensus, het project misschien nooit van de grond zou komen.117

In wezen was de zogenaamde Europese benadering van het CDU/CSU-concept een dekmantel, om politici van andere partijen te bewegen om het voorstel van haar fractie te steunen. In werkelijkheid week de Europese aanpak van dit concept op veel gebieden af, dan die van het oppositievoorstel. De CDU/CSU claimde het belang van Europese landen als gesprekspartners over dit onderwerp, maar wilde tegelijkertijd niet op Europa wachten.

Dr. Antje Vollmer (Bündnis 90/Die Grünen) ging vooral in op de historische oorzaken, die in haar optiek ten gronde lagen aan verdrijvingen binnen Europa. De Franse Revolutie had geleid tot populisme en nationalisme, en in samenhang met het uiteenvallen van grote rijken binnen Europa, was het waanidee van de etnisch-homogene staat ontstaan. Dit waanidee, dat inhield dat volkeren niet meer in staat waren om in dezelfde staat samen te leven, werd ook door grote Europeanen als Winston Churchill gedeeld. Zij streefden naar het creëren van stabielere staten en een vreedzamer toestand, maar niets bleek minder waar. De reden waarom haar fractie nu streefde naar een Europees opgericht ZgV, was het feit dat Europa als continent uit vele volkeren, culturen, en talen bestond, en altijd zou bestaan. Het ZgV zou

116 DB, PP 14/236, 16-05-2002, pagina 23592. 117 Ibidem.

moeten worden opgericht om de onderlinge samenwerking tussen de Europese landen te verbeteren, en een dialoog over verdrijving op te kunnen zetten. Het project zou een dialoog tussen Europese democratieën moeten opleveren, om te bespreken wat Europa ooit had verwoest, en hoe het nieuwe Europa het best kon worden opgebouwd. Op die manier kon het een belangrijke bijdrage leveren aan een stabiel Europa.118

Vervolgens kwam Dr. Heinrich Fink (PDS) aan het woord. Hij sprak vooral over het in de historische context plaatsen van verdrijvingen, met verschillende oorzaken en gevolgen. In het voorstel van CDU/CSU werd gesproken over 15 miljoen verdrevenen, en daarmee was de insteek van hun voorstel duidelijk. Maar verdrijvingen hadden veel meer mensen getroffen dan alleen de 15 miljoen verdreven Duitsers tussen 1942 en 1945, en hadden de hele twintigste eeuw plaatsgevonden. Ondanks het feit dat hij als kind uit Bessarabië was verdreven, achtte hij degenen die de oorlog in Duitsland waren begonnen daar schuldig aan, en niet de Polen of Russen. Ook vond hij dat er voor de oudste wortel van verdrijvingen, het anti-judaïsme, meer aandacht moest zijn. Zeker met het oog op het recentelijk weer oplaaide antisemitisme. Verdrijvingen dienden ook verder onderzocht te worden, en deze mochten zeker niet politiek geëxploiteerd worden. Daarom was het tijdstip van het debat, zo vlak voor Pinksteren waarop Vertriebenen altijd samenkwamen, nogal verdacht. Als laatste riep hij op tot extra voorzichtigheid ten opzichte van, en samenwerking met Polen en Tsjechië, die lid wilden worden van de Europese Unie.119

In feite verweet Fink de CDU/CSU-fractie hier van ‘Holocaust-framing’. Zij claimden namelijk het recht om het Duitse leed op de voorgrond te plaatsen, onder het mom van het feit dat Duitsers nu eenmaal ook geleden hadden. Maar door het thema op deze manier eenzijdig te benaderen gingen de CDU/CSU-fractie en haar achterban volledig voorbij aan de complexiteit van het thema, het belang van de historische context, en het Duitse daderschap in WO II.

Dr. Norbert Lammert (CDU/CSU) kwam als laatste aan het woord, omdat minister Dr. Julian Nida-Rümeling hem een toespraak ter beschikking had gesteld, die hij in de Bondsdag toelichtte. Gezien het commentaar en de protesten die daarover vanuit de SPD en Bündnis 90/Die Grünen klonken, was het duidelijk dat zij vonden dat de minister en CDU/CSU samen in het complot zaten. Uit de toespraak bleek volgens Lammert dat de minister in principe zijn

118 DB, PP 14/236, 16-05-2002, pagina 23592-23593. 119 Ibidem, 23593-23594.

toestemming had gegeven tot oprichting van het ZgV, maar dat hij daarbij wel had aangegeven dat de nadruk niet alleen op de Vertriebenen mocht liggen, en het thema breed uitgewerkt