• No results found

Hoofdstuk 1: Kritiek op vaccinaties tegen ‘kinderziekten’

1.3. Vaccinaties als onnatuurlijk en homogeniserend

In het fragment hierboven levert Floor ook kritiek op de manier waarop vaccinaties worden

toegediend. Ten eerste relateert ze aan de hoeveelheid (‘en dan met meerdere bacteriën tegelijk’). Het toedienen van meerdere ziekteverwekkers tegelijkertijd wordt ook door andere

interlocutoirs genoemd als één van de redenen om gedeeltelijk of niet te vaccineren. Zo stelt

Aniek: ‘En dan ook nog eens een keer drie of vier ziekteverwekkers tegelijk inspuiten, daar

waar de natuur dat normaal gesproken niet in een keer tegenkomt. Dus daarmee veroorzaak je stress in een kinderlijfje.’ Sabine stelt: ‘Nou, een normaal mens heeft nooit zes ziektes

tegelijk,’ en Ilona stelt eveneens: ‘Ik ben ervan overtuigd dat als je een kind zeven ziektes inspuit, dat kan niet gezond zijn.’ Hier komt de onnatuurlijke aard van vaccinatie naar voren

als een motief; het feit dat een mens normaal gesproken geen drie tot zeven ziekten tegelijkertijd oploopt volgens interlocutoirs, is voor hen een reden om ook niet drie tot zeven ziekteverwekkers tegelijkertijd toe te laten dienen. Interlocutoirs problematiseren hiermee opnieuw de expertkennis die ten grondslag ligt aan het RVP, waar ik in hoofdstuk 2 op terug zal komen.

Ten tweede relateert Floor aan de rechtstreekse toediening van vaccins, in plaats van

via slijmvliezen (‘diréct in de bloedbaan, voorbijgaand aan het immuunsysteem dat werkt via slijmvliezen’). Ook Aniek stelt ‘Ik vind ook dat als je dus een vaccin inspuit, dat je daarmee

de belangrijkste afweer van een kind omzeilt, slijmvliezen, huid, en de eerste cellen,’ en Anna stelt dat ze gelooft dat vaccinatie tijdelijke immuniteit oplevert omdat het niet hetzelfde is ‘als een virus wat je oploopt via je mond of via je neus, of via je luchtwegen. Het werkt heel

anders in je lichaam als je het gewoon in de spieren spuit.’ Hier komt eveneens een kritiek op

de onnatuurlijke aard van vaccinatie naar voren, waarbij de natuurlijke manier om ziekte op te lopen nadrukkelijk beschouwd wordt als positief en het artificiële immuniseren als negatief. Veel interlocutoirs zien een homeopathische profylaxe als een goed alternatief voor vaccinatie. Dit is weliswaar ook niet de natuurlijke manier om een ziekte op te lopen, maar omdat het werkt via de slijmvliezen wordt dit als natuurlijker beschouwd. Sommige interlocutoirs beschrijven het als minder agressief dan een vaccinatie. José, die één van haar dochters als baby een profylaxe tegen polio heeft gegeven toen er een epidemie heerste, stelt

bijvoorbeeld: ‘En via de mond, nou dat leek gewoon minder eh, weet je dan kan haar lijf zelf

bedenken of ze dat wel of niet opneemt.’ Haar uitspraak over het denkende lichaam reflecteert een visie op het lichaam als zelfregulerend, dat niet geforceerd hoeft te worden in een bepaalde richting via bijvoorbeeld vaccinaties.

De ‘gifstoffen’ die Floor noemt in bovenstaand fragment worden eveneens door veel

interlocutoirs genoemd als belangrijke reden om gedeeltelijk of niet te vaccineren. Zo stelt

Roos: ‘En in heel veel vaccins heb je tuurlijk, én je hebt het verzwakte virus, maar d’r zitten

allerlei toevoegingen aan, adjuvants, waar heel veel giftige stoffen inzitten en die allerlei eh,

ja allerlei bijwerkingen kunnen hebben.’ Als voorbeelden van deze giftige stoffen noemt Roos kwikverbindingen en aluminium. Naast een term als ‘giftige stoffen’ gebruiken veel interlocutoirs ook de term ‘rotzooi’. Interessant is dat vaccinatie bedoeld is om een vervuiling

van het lichaam in de vorm van ziekte tegen te gaan, terwijl de meeste interlocutoirs veel

ziekten juist als ‘opschonend’ ervaren en de vaccins als vervuilend door de potentieel

schadelijke toevoegingen. Veel van de interlocutoirs die complementaire of alternatieve geneeswijzen (hierna CAM) beoefenen, ontstoren kinderen met vaccinatieschade in hun praktijk. Als voorbeelden van vaccinatieschade worden onder meer autistisch gerelateerd gedrag en chronische vermoeidheid genoemd. Ingrid merkt hierbij op dat vaccinatie in haar

opinie niet bij iedereen ‘even verstorend werkt’ en dat klachten ook door andere verstoringen

veroorzaakt kunnen worden: ‘Sommige mensen zijn heel gevoelig voor straling, andere mensen zijn heel gevoelig voor voeding, reageren heel sterk als ze iets verkeerds eten... weer andere mensen zijn allergiegevoelig. Je hebt allemaal zo je zwakke plek, zegmaar.’ Deze uitspraken reflecteren de visie op het lichaam, ziekte en gezondheid als individueel en specifiek, een visie die eerder door José werd geuit en ook door veel andere interlocutoirs wordt uitgedragen. Vanuit deze optiek is het toepassen van een algemeen vaccinatiebeleid op een scala aan verschillende lichamen onlogisch en (potentieel) gevaarlijk; Ingrid vergelijkt het met Russisch roulette. In dit opzicht vormt de kritiek op kinderziektevaccinatie een kritiek op de reductionistische tendens van de biomedische wetenschappen, waarin wordt uitgegaan van een homogeen menselijk lichaam in plaats van een verscheidenheid aan lichaamskenmerken. Deze kritiek op reductionisme kan verder begrepen worden vanuit de individualisering waar Beck over sprak en vanuit het spanningsveld veroorzaakt door de neoliberale ideologie waarin het individu enerzijds in toenemende mate centraal staat - in lijn met de individualisering - en tegelijkertijd geacht wordt zich te conformeren aan een kapitalistische ideologie, die veel interlocutoirs als bedreiging beschouwen voor hun geïnternaliseerde autonomie-ideaal. Het

consequenties voor de visie op kinderziektevaccinatie vanwege de ‘one size fits all’-

benadering die daaraan ten grondslag ligt en negatieve gevolgen kan hebben voor kinderen die er gevoelig voor zijn, maar ook vanwege de praktijk van het vaccineren op zich, die individuele lichamen massaal dwingt om volgens een vooropgezet schema antilichamen aan te maken en daarmee een inbreuk vormt op het natuurlijke verloop van elk individueel leven en de natuurlijke reacties van elk individuele lichaam.

Individualiteit komt tot slot ook tot uiting in de keuzevrijheid die het mogelijk maakt om niet te kiezen voor vaccinatie. Het belang dat interlocutoirs hechten aan de erkenning van deze keuzevrijheid - en daarmee hun individualiteit - komt ook naar voren in beschrijvingen van interacties met autoriteiten, bijvoorbeeld wanneer José beschrijft dat zij het RIVM heeft gebeld omdat zij er niet van gediend was dat zij oproepkaarten bleef ontvangen…

(…) zo van ‘luister ik heb bij mijn eerste kind aangegeven “ik wil dit niet, ehm

ik wil ook geen oproepkaart”… ik wil dat bij mijn eerste kind niet, ik wil dat bij tweede kind niet, ik wil dat bij mijn derde kind niet, en bij mijn vierde wil ik dat

ook niet, en ik wil die kaarten niet meer van jullie krijgen’. ‘Ja dat kan niet’. ‘Naja dat kan niet?’ ‘Nee dat kan niet in ons systeem, iedereen krijgt die kaarten wij kunnen dat niet [onverstaanbaar]’. Ik zeg van ‘nou dat betekent dat jullie dus gewoon niet naar mij kijken, het maakt niet uit wie ik ben en wat ik wil…

je luistert daar gewoon niet naar en daar word ik wóest van.

Deze verontwaardigde reactie van José relateert aan de relatie van het laat-moderne subject tot autoriteiten, waarbij het subject onder andere in toenemende mate erkenning en inspraak lijkt te eisen. Deze verandering zal ik bespreken in het volgende hoofdstuk.

Hoofdstuk 2: Kritiek op HPV-