• No results found

Massachusetts Treatment Center: Child Molester Typology (MTC:CM)

Knight en Prentky (1990) ontwikkelden op basis van multifactoriële analyse een typologie voor kindermisbruikers. Zij baseerden hun typologie, de MTC:CM (Massachusetts Treatment Center: Child Molester typology), op het rationeel afgeleide systeem van Cohen en collega’s (1969). Eerst wordt door Knight en Prentky een onderscheid gemaakt op basis van twee conceptuele dimensies: degree of fixation en amount of contact. De eerste dimensie duidt op de mate van specifieke pedoseksuele interesse, de tweede dimensie duidt op de mate van (aan de seksuele handelingen) voorafgaande interactie tussen het kind en de volwassene. Beide dimensies zijn vervolgens verder uitgewerkt (Leuw et al., 2004). In hun huidige MTC:CM3 typologie (derde herziene versie) krijgen kindermisbruikers een apart type voor As I (4 mogelijke typen) en een apart type voor As II (6 mogelijke typen) toegeschreven. Uiteindelijk zijn er aldus 24 combinaties mogelijk (figuur I.I).

AS I DEGREE OF FIXATION

Type 0 Type 1 Type 2 Type 3

AS II AMOUNT OF CONTACT

Type 1 Type 2

Type 3 Type 4 Type 5 Type 6

Figuur 1. MTC:CM3

Stroomdiagram van het beslissingsproces om kindermisbruikers te classificeren op As I en As II van de MTC:CM3. As I: K1, Keuze 1, mate van fixatie; K2, Keuze 2, sociale competentie.

As II: K1, Keuze 1, mate van contact; K2, Keuze 2, betekenis van het contact interpersoonlijk of narcistisch / mate van fysiek letsel; K3, Keuze 3, al dan niet sadisme. Bron: Knight & Prentky, 1990: 31.

Hoge mate van contact

Lage mate van contact

interpersoonlijk narcistisch weinig – geen

fysiek letsel

veel fysiek letsel

geen

sadisme sadisme sadisme geen sadisme

K1 K2 K2 K3 K3 hoog laag K1 K2 K2 hoge sociale competentie lage sociale

De dichotome variabelen waarop beslissingen op As I genomen worden, zijn de twee onafhankelijke constructen ‘fixatie’ (hoog of laag) en ‘sociale competentie’ (hoog of laag). As II kent drie beslissingsmomenten, waarvan het uitgangspunt de dichotome variabele ‘contact’ ( ‘amount of contact’) is. Bij een ‘hoog contact’ valt vervolgens de beslissing voor interpersoonlijk of narcistisch. Bij een ‘laag contact’ volgen achtereenvolgens de dichotome variabelen ‘fysieke verwonding’ en ‘sadisme’. De typologie van Knight en Prentky is gevalideerd op basis van multivariate analyses van delictkenmerken en psychometrische gegevens van gedetineerde kindermisbruikers (Leuw et al., 2004).

Uit het onderzoek van Knight en Prentky onder 177 opgenomen plegers van pedoseksuele delicten blijkt dat geweldpleging alleen voorkomt in incidentele delicten en juist niet bij langdurigere contacten (Leuw et al., 2004). In die incidentele gevallen maakt de typologie een onderscheid tussen instrumenteel en expressief geweld. Op basis van de dimensie ‘mate van contact’ (wat aangeeft in hoeverre dader en slachtoffer bekenden van elkaar zijn) onderscheidt de typologie van Knight en Prentky zes typen kindermisbruikers. Type 1 (interpersoonlijke dader) en type 2 (narcistische dader) vallen onder ‘veel contact’. Bij ‘weinig contact’ worden op basis van de variabelen ‘mate van toegepast geweld’ (toegebracht letsel) en ‘gebruik van expressief geweld’ (sadisme) vier dadertypen onderscheiden. Leuw en collega’s zijn van mening dat de categorisering die uitgaat van ‘weinig contact’ opgevat kan worden als een afzonderlijke typologie van pedoseksuele delinquentie waarbij de dader een onbekende is voor het slachtoffer (zie tabel I.I). Dergelijke delicten zullen een narcistisch karakter hebben, aldus Leuw en collega’s.

Tabel I.I Typologie van Knight & Prentky m.b.t. voor het slachtoffer onbekende plegers van pedoseksuele delicten. Bron: Leuw , Bijl & Daalder, 2004: 43.

Geen / weinig letsel Veel letsel

Geen ´sadisme´ Type 3 Type 5

Wel ´sadisme´

Type 4 Type 6

Het type 4, dat wel sadistisch is maar waarbij niet veel of geen letsel aan het kind wordt toegebracht, wordt door Knight en Prentky verklaard door de notie van covert of latent sadisme (type 6 is dan overt sadistisch). Bij het covert sadistische type wordt de gewelddadigheid in de fantasie beleefd, maar niet daadwerkelijk in de praktijk gebracht.

Drie typen ontuchtplegers van Frenken

Indelingen voor plegers van seksueel kindermisbruik (ontuchtplegers) verschillen op sommige punten, echter Frenken (2000) signaleert drie typen die alle classificaties gemeen hebben. De typologie van Frenken is meer gebaseerd op klinische onderzoeksbevindingen, echter, dezelfde kenmerken als in de typologie van Knight en Prentky zijn (in een andere opstelling) terug te vinden (Leuw et al., 2004).

Het eerste type dat Frenken onderscheidt is het pedofiele type, zoals ook opgenomen in de DSM-IV onder parafilia. De pedofiel, ook wel het gefixeerde of parafiele type genoemd, ervaart ‘steeds terugkerende seksueel opwindende fantasieën en een intense seksuele drang die seksuele handelingen met kinderen met zich meebrengen’ (DSM-IV, 1995; Frenken, 2000). Pedofilie wordt gezien als een gestoorde seksuele geaardheid die zich doorgaans in de puberteit openbaart. De delicten van het

pedofiele type worden gekenmerkt door: een bekend slachtoffer dat door de pedofiel gezien wordt als gepaste partner in een relatie die gericht is op sociale en seksuele bevrediging; relatief langdurige relatie met het slachtoffer; expliciete planning van seksuele activiteiten, welke meestal middels geweldloze psychologische manipulatie van het kind tot stand komen; een positief affect van waaruit de seksuele handelingen worden verricht; eventuele productie van kinderpornografisch materiaal, bestemd voor eigen gebruik of ruilhandel. De pedofiel kent geen schuldgevoelens betreffende de seksuele contacten omdat deze als moreel acceptabel worden geacht. Er is vaak sprake van pedoseksuele antecedenten en er is grote kans op herhaling (Frenken, 2000; 2002).

Het tweede type ontuchtpleger is het situationele type, dat een seksuele voorkeur heeft voor volwassen vrouwen of mannen maar onder invloed van ingrijpende, stressvolle levensgebeurtenissen binnen of buiten een partnerrelatie ter compensatie tijdelijk seksuele contacten aangaan met (eigen) kinderen of afhankelijke jongeren. Hun slachtoffers zijn vaker oudere meisjes dan jongens en de delicten worden gekenmerkt door seksueel verlangen, impliciete planning, een negatieve stemming van waaruit de seksuele handelingen worden verricht, preoccupatie met zichzelf, geweldloze manipulatie van het slachtoffer en schuld- en schaamtegevoelens betreffende het misbruik. De overgrote meerderheid van incestplegers valt onder dit type. Het derde type is het enige type dat daadwerkelijk gewelddadig is in het delictgedrag en zich richt op een onbekend slachtoffer. Dit noemt Frenken (2000; 2002) het antisociale type: een man met een antisociale persoonlijkheid die niet in staat is

(duurzame) liefdesrelaties aan te gaan, geen empathisch vermogen heeft, gewetenloos is en seksueel contact met dwang of geweld afdwingt van een onbekend kind. Daders zijn vaak ondergesocialiseerde mannen met een persoonlijkheidsstoornis, met ene weinig gedifferentieerde seksuele interesse. Het delict heeft een ‘hit-and-run’ karakter, waarbij het kind wordt ‘gebruikt’ omdat het een relatief gemakkelijk (veilig) doelwit is (Leuw et al., 2004). Kinderen zijn dus niet de gewenste seksuele partner voor de ontuchtpleger, maar een gemakkelijk object van misbruik. De antisociale ontuchtpleger kent naast een seksuele delictgeschiedenis jegens vrouwen en kinderen meestal ook criminele antecedenten voor andere delicten. Het seksuele delict is agressief van aard en gepleegd vanuit een negatief affect, zoals gegeneraliseerde boosheid, wraak en sadisme; het slachtoffer is masturbatieobject; het contact is kortdurend; slachtoffer vaak onbekend maar kan ook een bekende zijn; het delict is ongepland en impulsief; eventuele kinderpornografie wordt geproduceerd voor verkoop. Volgens Frenken is er relatief matige kans op herhaling van een seksueel delict en hoge kans op herhaling van een niet-seksueel gewelddadig delict. Psychopaten, de extreemste plegers, kunnen overgaan tot ernstige wreedheden of tot het doden van het kind (Frenken, 2000; 2002). Fantasieën van de antisociale pleger betreffen belevingen van macht, controle, agressie en vernedering (Frenken, 2000). Uitgaande van de drie typen zoals gesignaleerd door Frenken, zou alleen het antisociale type (extreem) geweld toepassen en zich richten op een onbekend slachtoffer. Dit type richt zich ook niet specifiek op kinderen, het is in die zin in termen van voorkeur een situationele pleger. Knight & Prentky (1990) geven een meer verfijnde, empirisch ontwikkelde typologie van kindermisbruikers, waarin zij ook mengvormen onderscheiden, zoals de antisociale pedofiel en de antisociale situationele pleger.

Leuw en collega´s (2004) leiden uit de typologie van Frenken af dat motivatie voor predatore (letterlijk: roofdierachtige) pedoseksualiteit primair seksueel, maar ook primair agressief (machtsbelust, wraakzuchtig of sadistisch) kan zijn. Zeker in de laatste gevallen, vooral als er sprake is van psychopathie bij de dader, bestaat een grote kans op (ernstig) fysiek letsel bij het kind.

BIJLAGE III Ontwikkeling van de verkrachtertypologie van Knight & Prentky