• No results found

boosheid 3 Gewelddadige antecedenten, slechte impulsiviteitcontrole Ongedifferen-

D. sadistisch: seksuele opwinding en geweld versterken elkaar in de verkrachting

3. Benadering vanuit het delictperspectief

3.2 Seksuele moord: een bijzonder delict?

3.3.1 Dichotome classificaties

De organized – disorganized typologie van de FBI

De organized - disorganized typologie voor (seksuele) moordenaars is grotendeels ontwikkeld via het werk van Ressler en zijn collega’s aan de BSU (Ressler, Burgess, Hartman, Douglas & McCormack, 1986; Ressler, Burgess & Douglas, 1988; Burgess, Hartman, Ressler, Douglas & McCormack, 1986; Ressler, Burgess, Douglas, Hartman & D’Agostino, 1986). ‘Special agents’ Douglas en Ressler interviewden 36 veroordeelde lustmoordenaars en seksuele sadistische moordenaars in de gevangenis en analyseerden 118 delicten die deze daders samen pleegden. De onderzoekers wilden meer te weten komen over de modus operandi, kenmerken van de plaats delict, gehanteerde methoden om ontdekking te voorkomen en daderprofielen (Ressler et al., 1986a; Blaauw et al., 2002).

De (al vroeg aanwezige) centrale rol van dagdromen en fantasie in het leven van de daders was volgens Burgess et al. (1986) van kritieke betekenis in de aanzet tot het moorden. Ressler, Burgess, & Douglas (1988) ontdekten vervolgens dat bij seksueel gemotiveerde misdrijven delict- en daderkenmerken gescheiden konden worden naar organized en disorganized31. De typologie is samengevat in tabel 3.1, die is gebaseerd op een schematische weergave van Ressler, Burgess & Douglas (1988). Ten behoeve van dit onderzoek wordt een rij toegevoegd waarin kenmerken van het geweld geplaatst worden. Aanvullend onderzoek suggereert dat een ‘georganiseerde’ plaats delict significant vaker wijst op seksuele seriemoord en op seksueel sadisme dan een ‘ongeorganiseerde’ plaats delict (Meloy, 2000).

31 Deze termen worden in het Nederlands vaak aangehaald als georganiseerd versus ongeorganiseerd, maar een goede Nederlandse vertaling is er eigenlijk niet voor deze concepten.

Opvallend is dat er weinig informatie gegeven wordt over de daadwerkelijke moord zelf, hoe wapens gehanteerd werden, of andere gewelddetails. Ook Ressler et al. (1986b) geven in hun artikel genaamd Murderers who rape and mutilate weinig kenmerken van het geweld tijdens het delict. Zij richtten zich meer op de verschillen in tussen moordenaars die hun slachtoffer verminken na de moord en de daders die hun slachtoffer verkrachten om vervolgens over te gaan tot de moord. Dit verschil koppelen zij aan het al dan niet seksueel misbruikt zijn in de kindertijd. Veel aanknopingspunten, buiten een georganiseerde of ongeorganiseerde component, bieden de auteurs niet.

Tabel 3.1 Kenmerken van de plaats delict, het profiel en het geweld van organized en disorganized moordenaars

Organized Disorganized

Variabelen van de plaats delict

Gepland delict

Slachtoffer een ´onbekend´ doelwit Gepersonaliseerd slachtoffer Gecontroleerde conversatie PD reflecteert algehele controle Slachtoffer geïmmobiliseerd Gewelddadige handelingen voor dood Lichaam verborgen

Wapen of bewijs afwezig Verplaatst slachtoffer of lichaam

Spontaan, opportunistisch misdrijf Slachtoffer of locatie onbekend Gedepersonaliseerd slachtoffer Minimale conversatie

Plaats delict willekeurig en slordig Minimaal gebruik van immobilisatie-middelen Seksuele handelingen na de dood Lichaam achtergelaten in open zicht Bewijs of wapen vaak aanwezig Lichaam achtergelaten op PD

Profiel- variabelen

Intelligent Sociaal competent Vaardig werk geprefereerd Seksueel competent

Inconsistente discipline in kindertijd Gecontroleerde stemming gedurende delict Gebruik van alcohol met misdrijf Woont samen met partner Mobiel met auto in goede staat Volgt criminaliteit in media

Kan van werk wisselen of stad verlaten Seksueel sadisme Seksuele seriemoordenaar Gemiddelde intelligentie Sociaal onvolwassen Slecht arbeidsverleden Seksueel incompetent Harde discipline in kindertijd Ongedurige stemming tijdens delict Minimaal alcoholgebruik Woont alleen

Woont of werkt dichtbij PD Minimale interesse in media Minimale verandering in levensstijl

Geweld

Gewelddadige handelingen voor dood Dwingt onderdanige houding slachtoffer af

Gebruikt middelen om So te immobiliseren (touw, tape, etc.) Sadistisch

Onaangekondigd / opeens geweld

Sinds de ontwikkeling van de typologie is het onderscheid door verscheidene auteurs gebruikt om seksuele moorden te differentiëren. Het onderscheid tussen organized en disorganized daders wordt dan gemaakt op basis van criteria die volgens de auteurs afgeleid kunnen worden van de plaats delict, het slachtoffer en forensisch materiaal (Canter, Alison, Alison & Wentink, 2004).

Organized delicten zijn vaker opzettelijke, geplande misdrijven, gepleegd door volwassen, vindingrijke daders die meestal een vaste baan hebben. Disorganized delicten zijn willekeurige, toevallige misdrijven, gepleegd door onvolwassen, opportunistische daders met onstabiele gezinsachtergrond (Wilson & Alison, 2005).

Douglas, Burgess, Burgess & Ressler (1992) voegden in hun Crime Classification Manual een derde categorie toe. Deze categorie van de gemende dader is een restcategorie voor delicten die niet in de organized of disorganized categorie passen (Beauregard & Proulx, 2002). Bijvoorbeeld omdat de aanval meer dan één dader kent, het slachtoffer zich kan verzetten of de dader na verloop van tijd kan ‘escaleren’ naar een ander delictpatroon. Er is wel enige vorm van planning, maar het lichaam van het slachtoffer wordt niet (goed) verborgen. De plaats delict kan een grote wanorde zijn en er is veel geweld tegen het slachtoffer geweest. De dader is vaak jong of gebruikt drugs of alcohol.

Deze gemengde categorie holt eigenlijk de inhoud en betekenis van de hele typologie uit, omdat het onderscheidend vermogen van de oorspronkelijke twee categorieën grotendeels verdwijnt. Er worden ook kenmerken genoemd die weer terug te voeren zijn op de oorspronkelijke twee typen. De introductie van een derde categorie roept fundamentele vragen op over de empirische waarde van de basisdichotomie. Als een groot aantal van de daadwerkelijke zaken gemengd is, dan heeft de basisdichotomie bij systematische evaluatie slechte overlevingskansen (Canter et al., 2004).

De organized-disorganized dichotomie wordt breed toegepast in de praktijk en ook veelvuldig gebruikt als basis voor onderzoek. Deze ‘nieuwe’ onderzoeken zijn dus gebaseerd op die eerste FBI-steekproef van 36

moordenaars. Er zijn echter veel gebreken aangetoond wat betreft de betrouwbaarheid en validiteit van die eerste interviews en de manier waarop hieruit conclusies getrokken werden. De interviews waren niet goed gestructureerd en de steekproef was klein en selectief. De steekproef werd bepaald door gelegenheid: 36 daders die instemden met een interview. Daarnaast werd de steekproef ingedeeld naar bepaalde kenmerken, die men als onderscheidend zag voor organized of disorganized gedrag. De FBI agents verdeelden de steekproef naar 24 georganiseerde en 12 ongeorganiseerde daders. Vanaf het begin waren ze dus aan het illustreren hoe bepaalde gedragingen en daderkenmerken gecombineerd voor-kwamen in hun steekproef. Ook later is de onderscheidende kracht van de dichotomie nooit getest op een steekproef, die niet speciaal getrokken was om de dichotomie te illustreren. Er is in de wetenschappelijke literatuur geen aanvullend onderzoek meer te vinden over de betrouwbaarheid en validiteit van het oorspronkelijke onderzoek (Canter et al., 2004). Ondanks de zwakten in de organized-disorganized dichotomie wordt deze breed gedragen en ingezet voor daderprofilering van seriemoordenaars, delicttheorieën en zelfs in moordrechtzaken.

Impulsive – ritualistic paradigma van Hazelwood & Warren (2000)

Meer recentelijk presenteren Hazelwood en Warren (2000) een relatief eenvoudige typologie, in een poging de complexe gedragselementen van seksuele misdrijven in te delen. Hun dichotomie deelt de seksuele dader in naar een impulsief en een ritualistisch type. Hazelwood en Warren stellen dat deze twee groepen daders onderscheiden kunnen worden aan de hand van hun delictstijl en onderliggende motivationele thema(s).

De impulsieve zedendelinquent wordt omschreven als ‘criminally unsophisticated’ en is vooral reactief in slachtofferselectie en delictgedrag. Deze dader heeft meestal een kleurrijk delictverleden en gebruikt aanzienlijk veel geweld. Hij heeft een opportunistische persoonlijkheid en is sterk gericht op seks, wat een koppeling van seksuele en agressieve impulsen in de hand werkt. Hazelwood en Warren verwijzen ook naar het onderzoek van Brown & Forth (1997, zie ook hoofdstuk 2) dat wijst op een psychopatisch karakter bij dit opportunistische dadertype. Om de motivatie van dit type te beschrijven, grijpen Hazelwood en Warren onder meer terug op de opportunistische typen en het globale boosheidtype van Knight & Prentky (1990). Deze typen hebben weinig tot geen seksuele fantasieën. Bij het seksuele delict gaat het eerder om een ongeplande gelegenheid, of er is een algemeen patroon van boosheid, dat de dader motiveert. De dader heeft het gevoel overal recht op te hebben en dat alles in zijn omgeving voor hem voor het grijpen ligt. Zijn delictgedrag is gericht op controle over het slachtoffer, waartoe hij fysiek geweld gebruikt. Ook is hij fysiek gewelddadig vanwege een onderliggend boosheidsmotief, wat het geweldgebruik vaak excessief en bruut maakt. Zijn seksuele gedrag is vernederend en resulteert in verwondingen aan de erogene lichaamszones van het slachtoffer. De dader is verbaal beperkt en grof. Zijn repetoire beperkt zich tot zinnen als “houdt je bek”, “doe je kleren uit” en “kom hier”. De auteurs zeggen dat er weinig bewijs is van de betrokkenheid van parafiele kenmerken (bondage, voyeurisme, sadisme, etc.). Dergelijke kenmerken spelen dan ook een belangrijke rol in fantasiegestuurde misdrijven, zo stellen zij.

De ritualistische dader kenmerkt zich juist wel door diverse parafiele interessen, een invloedrijk fantasieleven en verregaande delictplanning. Hij lijkt veel explicieter in zijn bedoelingen en is vooral gemotiveerd door specifieke seksuele fantasieën die hij in de praktijk wil brengen. Deze fantasieën vormen volgens de auteurs de blauwdruk voor de meerdere delicten. Dit type komt minder vaak voor dan de impulsieve dader, maar is het meest succesvol in zijn misdrijven en het moeilijkst op te sporen. Volgens de auteurs kan de persoonlijkheid van deze daders sterk uiteen lopen. Net als de impulsieve dader is zijn motivatie voor de verkrachting macht, boosheid of een combinatie daarvan. Het verbale aspect van het delict is essentieel voor opwinding en bevrediging. In navolging van de modellen van Barbaree & Marshall (1991) stellen Hazelwood en Warren dat de ritualistische dader seksueel opgewonden raakt als reactie op het geweld-dadige machtsaspect van de verkrachting. Het toegepaste fysieke geweld is afhankelijk van het motief van de dader en van de reactie die hij bij zijn slachtoffer uit wil lokken. Het geweld kan minimaal zijn, maar ook ernstig genoeg om tot de dood te leiden, vooral bij een boosheidmotief.

Hazelwood en Warren (2000) geven een aantal voorbeeldcases, vooral bij het ritualistische type, die de typologie moeten ondersteunen. Zij presenteren de impulsieve – ritualistische typologie zonder achterliggende concepten, beschrijving van een steekproef of andere onderbouwing. De auteurs verklaren alleen dat het paradigma is afgeleid uit hun onderzoek en ervaring als gedragskundig analist (“criminal investigative analysis experience and research”, p.267). Zij stellen dat de twee groepen daders op basis van hun delictstijl en onderliggende motivationele thema(s) van elkaar onderscheiden kunnen worden (Hazelwood & Warren, 2001: 111). Tegelijkertijd liggen de primaire motieven van beide typen op het gebied van macht, boosheid of een

combinatie van beide. Een duidelijk onderscheid op basis van motieven lijkt dus niet mogelijk. Als het niveau van het toegepaste fysieke geweld afhankelijk is van het motief, zoals gesteld bij de ritualistische dader, kan afgevraagd worden waarom dan niet verder gedifferentieerd is naar dit motief.

Met betrekking tot het toegepaste geweld stellen de auteurs tot slot dat eerder onderzoek (Warren et al., 1999) erop duidt dat de meer ritualistische verkrachter meer geweld gebruikt naarmate hij meer delicten pleegt. De minder ritualistische dader blijft daarentegen gelijke niveaus van bruut geweld toepassen, onafhankelijk van het aantal mis-drijven dat hij gepleegd heeft.

De manifestatie van het geweld geeft binnen deze typologie weinig aanknopingspunten, omdat deze binnen een type nog enorm sterk uiteenloopt. Binnen de twee typen is sprake van sterke heterogeniteit, wat de typologie weinig onderscheidend vermogen geeft.

Wanneer naar delictstijl wordt gekeken, lijkt het belangrijkste onderscheid tussen de twee typen te liggen in de aan- of afwezigheid van delictplanning en fantasieën. Dit doet direct sterk denken aan de organized – disorganized dichotomie van Ressler et al. (1986a). Wat in eerste instantie een behoorlijk willekeurige indeling lijkt naar twee typen, vertoont inhoudelijk grote overeenkomsten met deze populaire, maar weinig betrouwbare indeling. Hazelwood en Warren (2001) verklaren nog dat het mogelijk is dat hun paradigma een continuüm van seksueel gewelddadig gedrag beschrijft en niet twee afzonderlijke groepen daders per se .

Selfish – unselfish dichotomie van Hazelwood

Hazelwood verklaarde in 198732 dat verkrachters geclassificeerd kunnen worden als selfish of unselfish. In een

gedragsanalyse van de slachtofferverklaring moet volgens Hazelwood (2001) eerst bepaald worden of de aanval selfish of unselfish bedoeld was door de dader. De term ‘onegoïstisch’ is daarbij niet bedoeld om de dader in een gunstiger licht te plaatsen. Volgens Hazelwood dient de selfish – pseudo unselfish dichotomie als startpunt voor de analist om de dader in te delen. Daarbij neemt de analist de verbale, seksuele en gewelddadige fysieke dadergedragingen in ogenschouw.

De selfish verkrachter gebruikt het slachtoffer als een ‘decorstuk’ of object. Hij is fysiek en verbaal grof en beledigend, gebruikt middelmatig of excessief geweld om zijn doelen te bereiken en bekommert zich niet over het welzijn of de gevoelens van zijn slachtoffer. De (pseudo) unselfish verkrachter probeert het slachtoffer juist te betrekken in de seksuele daad, kan complimenteus of verontschuldigend zijn, stelt zijn slachtoffer gerust en gebruikt minimaal geweld. Hij wil zijn fantasie vervullen, waarin het slachtoffer gewillig meewerkt (Wilson & Alison, 2005).

De selfish – unselfish dichotomie vormt vervolgens de basis voor een meervoudige typologie.