• No results found

De betekenis van geweld in het delictperspectief

boosheid 3 Gewelddadige antecedenten, slechte impulsiviteitcontrole Ongedifferen-

D. sadistisch: seksuele opwinding en geweld versterken elkaar in de verkrachting

1. power-assertive 2 power-reassurance 3 anger-retaliation 4 anger-excitation 5 opportu nistic

3.6 De betekenis van geweld in het delictperspectief

In dit hoofdstuk werd bekeken wat in de literatuur uit het perspectief van het delict bekend is over de betekenis van het geweld in verkrachtingen en seksuele moord. Dit wordt samengevat in paragraaf 3.6.2. Eerst wordt besproken wat de wetenschappelijke en praktische waarde is van de literatuur uit het delictperspectief.

3.6.1 Evaluatie van het delictperspectief

Daderprofilering heeft veel erkenning verworven, ondanks een duidelijk gebrek aan empirisch bewijs van validiteit en juistheid van de onderliggende assumpties (Beauregard, Lussier & Proulx, 2005). Veel uitspraken worden gedaan op basis van ervaringen (Hazelwood & Warren, 2001), in plaats van empirisch onderzoek. Volgens Kocsis (2003) is er een aantal factoren aan te wijzen dat mogelijk bijgedragen heeft aan deze situatie. Ten eerste noemt hij de fictionele betovering waar de media het fenomeen daderprofilering in hullen. Ten tweede het feit dat daderprofilering ontwikkeld en gebruikt is door opsporingsinstanties die niet staan te springen om onafhankelijk kritisch onderzoek, wat in wetenschappelijke kringen juist gangbaar is. Ten derde noemt Kocsis de cirkelredenering, waarbij de betrouwbaarheid en validiteit van daderprofileringtechnieken gedemonstreerd wordt aan de hand van haar aanhoudend gebruik en vraag door de opsporingsinstanties.

De assumpties die aan daderprofilering ten grondslag liggen, lijken nooit te zijn bevestigd. De onderzoeks- resultaten van Beauregard et al. (2005) ondersteunen slechts gedeeltelijk de assumptie dat delictgedrag gerelateerd is aan persoonlijke kenmerken van de dader. Zij verwerpen de overtuiging niet, maar wijzen op situationele factoren van dader en slachtoffer, die de modus operandi een dynamisch karakter geven. Delictgedrag is niet stabiel, maar wordt beïnvloed door de complexe interactie tussen persoon en situatie. Boeken over daderprofilering beschrijven vaak alleen succesverhalen en geen mislukkingen. Een aantal evaluaties van gedragskundige rechercheanalyse bepalen de nauwkeurigheid van de techniek aan de hand van de mate waarin opsporingsambtenaren achteraf tevreden zeggen te zijn met het advies dat zij kregen. Bevindingen worden nergens sterk onderbouwd, ook niet als er een heel boek aan het onderwerp gewijd is. Veel boeken, geschreven door ex-FBI agents of andere ‘beoefenaars’ van daderprofilering stellen dat profiling een ‘kunst’ is. Dit onderstreept het gegeven dat de FBI-benadering niet berust op een wetenschappelijke aanpak. De statistische benadering doet in reactie hierop een poging kennis meer empirisch te funderen.

De meeste typologieën die ontwikkeld zijn binnen of in samenwerking met de FBI, berusten op of refereren aan de dichotomie van organized en disorganized daders. De breed gespreide toepassing van de dichotomie bij seksuele moord berust op een informeel, verkennend onderzoek van slechts 36 daders, die geselecteerd waren als voorbeelden. Er is nergens sprake van een specifiek onderzoek met een representatieve steekproef uit een algemene populatie van seksuele moordenaars of seriemoordenaars. ‘Georganiseerde’ kenmerken wijzen bij moord, waarbij ook seksuele aspecten gelden, eerder op algemene overeenkomsten (zoals kans op herhaling), waarbij ‘ongeorganiseerde’ kenmerken dan weer verder differentiëren naar verschillende soorten seriemoord (Canter et al., 2004). Alle seriemoordenaars hebben zowel georganiseerde als ongeorganiseerde kenmerken; de verschillen tussen hen zijn echter meer waarschijnlijk verschillen in het specifieke cluster van ongeorganiseerde variabelen.

Vooralsnog moet gedragskundige daderprofilering vooral worden gezien als één van de middelen die in de opsporing kunnen worden gebruikt, maar niet als wetenschappelijk betrouwbare methode.

De statistische methode, met Canter en Kocsis als belangrijkste aanhangers, is momenteel de meest veelbelovende. Het grootste goed dat deze benadering nastreeft is empirische analyse op puur observeerbare delictkenmerken, losgekoppeld van enige subjectieve waardetoekenning (zoals motieven). Dit doen de verschillende auteurs echter zelf weer teniet, door zelf clusters te creëren in de MDS- of SSA-plots op basis van kenmerken die zij als gemeenschappelijk waarderen. Wellicht dat hier een meer betrouwbare oplossing voor gevonden kan worden, waarop een koppeling aan daderkenmerken meer zinvol lijkt.

3.6.2 Samenvatting: de betekenis van het geweld in het delictperspectief Verkrachting versus seksuele moord

Verkrachting en seksuele moord worden in het delictperspectief meestal apart onderzocht. Dit hangt niet direct samen met de unieke betekenis van de moord in het seksuele delict, maar meer met de verschillende onderzoeksbronnen en methoden die de verschillende delicten vragen.

Na bestudering van het delictperspectief ontstaat het beeld dat onderzoekers van verkrachting moord zien als een gevolg dat na verloop van tijd in de delictketen kan ontstaan. Er wordt aangegeven dat een type verkrachter na verloop van tijd in zijn geweldtoepassing kan escaleren en moorden kan gaan plegen. Dit impliceert dat seksuele moord in een andere fase zou zitten in de delictketen en niet dat het een ander soort dader betreft. Toch onderscheiden sommige auteurs een apart type ‘seksuele moordenaar’, die vaak hedonistische moorde- naar of meer specifiek lustmoordenaar genoemd wordt. Deze procesgerichte pleger wordt seksueel opgewonden van het toebrengen van fysiek en psychisch leed, waaronder angst, bij zijn slachtoffer. De seksuele dader verricht dominerende, rituele handelingen zoals marteling, verminking, het verwijderen van ledematen en necrofilie. De functie of betekenis van dergelijke uitingen van geweld is voor deze dader dan dus seksuele opwinding.

Typologieën

De typologieën van verkrachting en seksuele moord in het delictperspectief zijn net als de typologieën uit het tweede hoofdstuk vooral gericht op (statische) motieven van de dader. In het oorspronkelijke FBI-onderzoek werd de verkrachting of seksuele moord gezien als een uitleving van de fantasieën van de dader.

De betekenis van het geweld dat het organized type van het slachtoffer toepast, ligt vermoedelijk in het sadistische karakter van deze dader. Deze seksueel competente pleger dwingt een onderdanige houding van het slachtoffer af en gebruikt een ‘rape kit’ om het slachtoffer te immobiliseren. Bij de disorganized dader, die onverwacht ineens gewelddadig wordt en seksueel incompetent is, zou de betekenis van het geweld in de seksuele frustratie van de dader kunnen liggen. In geval van moord kan deze dader na de dood seksuele handelingen bij het slachtoffer verrichten.

Het brede draagvlak van de organized-disorganized dichotomie berust op een informeel, verkennend onderzoek van slechts 36 geselecteerde, illustratieve daders. De dichotomie is in verschillende studies bekritiseerd en weerlegd (bijvoorbeeld Canter et al., 2004). De introductie van een gemengde categorie ondermijnt de waarde van de oorspronkelijke dichotomie en holt diens inhoud en betekenis uit. Mate van organisatie of delictplanning blijkt beter te functioneren als een dimensie om daders in de breedte op in te delen (zie bijvoorbeeld Canter et al., 2004).

Andere dichotome indelingen in het delictperspectief zijn die van selfish - pseudo unselfish (Hazelwood, 1995) en impulsief - ritualistisch (Hazelwood & Warren, 2000). Op grond van welke theoretische basis of hoe deze dichotomieën tot stand gekomen zijn, wordt niet duidelijk. Ze lijken willekeurig en beperkt in onderscheidend vermogen.

Vanuit het delictperspectief zijn ook meervoudige typologieën opgesteld, die net als in het daderperspectief sterk leunen op motieven. Zo vult Hazelwood (1995) de verkrachtertypologie van Groth et al. (1977) aan met een opportunistisch type en kenmerken van het delict en het geweld, maar ook hierbij is niet duidelijk waar deze kenmerken vandaan komen. Het zou dus te ver gaan om deze kenmerken van het geweld aan een betekenis te koppelen. De typologie van Holmes en Holmes (2002) lijkt veel op die van Hazelwood, alleen het opportu- nistische type ontbreekt. Deze typologie is mede gebaseerd op de MTC:R1 van Knight en Prentky, die inmiddels erg verouderd is en onbetrouwbaar is gebleken. Holmes en Holmes geven zelf wel aan dat de gegeven kenmerken algemene richtlijnen representeren. Deze typologieën zijn helaas te onbetrouwbaar om een betekenis van geweld uit af te leiden.

De typologie van verkrachter-moordenaars van Keppel en Walter (1999) is mede gebaseerd op de typologie van Knight en Prentky en geeft een verklaring voor de moord die vier typen verkrachters plegen. Het power assertive type verkracht om zijn dominantie en mannelijkheid te bewijzen. De moord is daarbij veelal een ongeplande overtrokken machoreactie om ontdekking te voorkomen. De power-reassurance rape-murderer verkracht ter compensatie van een negatief zelfbeeld en gevoelens van inadequaatheid. Als dit initiële delictdoel niet gehaald kan worden, vermoord hij het slachtoffer uit razernij. Het derde, anger retaliatory type verkracht uit haat jegens vrouwen. De verkrachting is een ongeplande uitbarsting van geweld waarbij de dader doorgaat met zijn aanvallen totdat hij verzadigd is, ongeacht of het slachtoffer nog leeft. Het anger excitation type verkracht en

moordt uit een sadistisch motief. Bij de twee power typen vindt dus een verandering van delictdoel plaats; bij de twee anger typen is dit niet het geval of wordt dit niet duidelijk.

De typologie van Keppel en Walter kan een aanvulling vormen op de verkrachtertypologieën van Groth en collega’s of Knight en Prentky. Indien deze gecombineerd worden wordt een verklaring geboden voor het feit dat sommige daders overgaan tot moord en andere niet.

Statistische indelingen

De statistische onderzoeken van verkrachting en seksuele moord richten zich op direct observeerbare gedragingen van de daders. Via een multidimensional scalingtechniek worden vervolgens verschillende gedragsthema’s, delicttypen of typen van dader-slachtofferinteractie geïdentificeerd.

Beauregard en Proulx (2002) vonden slechts twee gedragsthema’s van seksuele moord, kenmerkend voor een sadistische dader die zijn delict plande en een boosheid-georiënteerde dader die geen delictplanning kent. Kocsis en collega’s (2002) vonden vijf gedragspatronen voor beide serieverkrachting en seksuele moord. Eén centraal cluster is in beide onderzoeken algemeen kenmerkend voor alle seksuele moorden of verkrachtingen. Bij seksuele moorden kent dit algemene cluster ‘seks’ en ‘geweld’ als centrale variabelen. Dit lijkt logisch want om te kunnen spreken van seksuele moord moet een element van geweld en van seks aanwezig zijn. Bij serieverkrachtingen is het belangrijkste centrale kenmerk ‘delictplanning’. De overige vier clusters van serieverkrachting en seksuele moord vertonen opvallende overeenkomsten, wat een dimensionale benadering ondersteunt. De varianten van seksuele moord zouden de geëscaleerde varianten kunnen zijn van serieverkrachting. De vier clusters van verkrachting en seksuele moord, die dus op elkaar lijken, vertonen zelf weer overeenkomsten met dadertypen uit het tweede hoofdstuk, zijnde wraakzuchtig, antisociaal, seksueel (compenserend) en sadistisch. Ook in de andere statistische onderzoeken naar verkrachting worden herkenbare onderliggende delict- of interactiethema’s van verkrachting gesignaleerd: macht en controle, agressie/ vijandigheid, intimiteit/betrokkenheid, algemene criminaliteit/diefstal/antisociaal.

Volgens Canter et al. (2003) zijn niet elementen van seksuele of fysieke inbreuk onderscheidend voor verkrachters, maar hun stijl van interpersoonlijke transactie. De betekenis van het geweld is daaraan ondergeschikt. In hun onderzoek is alleen bij het vijandige thema sprake van overt fysiek gewelddadig gedrag, dat een expressieve functie zou hebben. Verkrachters die veel geweld toepassen zouden dus automatisch binnen deze categorie vallen, wat het onderscheidend vermogen betreffende de geweldpleging ondermijnt. Omdat de delictgedragingen in de statistische onderzoeken losgekoppeld zijn van dadermotieven bieden de clusters weinig aanknopingspunten voor de duiding van de geweldsvariabelen. Alleen de interpretatie van het plot en de typen die auteurs daarin ‘aanwijzen’, geven betekenis aan de resultaten. Deze betekenis is niet objectief bepaald en lijkt te willekeurig. Een koppeling naar daderkenmerken is in de statistische onderzoeken nog niet succesvol gebleken. Dit lukte Häkkänen (2004) alleen bij de diefstal delictstijl (theft).

De betekenis van geweld in verkrachtingen en seksuele moorden kan minder goed afgeleid worden uit de typologieën en statistische onderzoeken van het delictperspectief. Typologieën geven wel achterliggende motieven en kenmerken van het toegepaste geweld, maar zijn niet betrouwbaar. In de publicaties wordt niet beschreven hoe men tot de typologieën gekomen is. Daarnaast geeft men aan dat de typen algemene richtlijnen zijn en dat mengvormen voor kunnen komen. De statistische onderzoeken zijn meer betrouwbaar, maar geven geen aanknopingspunten voor de duiding van het toegepaste geweld, omdat elke relatie met subjectieve waarden zoals motieven vermeden wordt. Vooralsnog zijn deze onderzoeken vooral beschrijvend en kan bekeken worden welke gedragsvariabelen samen en vaker voorkomen.

Verbaal geweld

Dale et al. (1997) identificeren tot slot een aantal verbale strategieën die verkrachters tijdens verschillende fasen van het proces hanteren. Hun onderzoek blijft helaas op een beschrijvend, ongestructureerd niveau hangen. Wellicht kunnen dergelijke discourse strategieën in de toekomst meer licht werpen op de functie van het geweld dat verkrachters toepassen.

Aanvalsstijlen

In relatie tot delictdoelen kan de aanvalsstijl van een verkrachting of moord veel zeggen over het initiële doel. Het zou interessant zijn dit verder te bestuderen, want de gegeven typologie van aanvalsstijlen geeft alleen een beschrijving van de aanval, maar niet het achterliggende doel. Bij de con approach is er zelden sprake van veel geweld. Bij de blitz approach wordt het slachtoffer met direct en schadelijk fysiek geweld onderworpen of uitgeschakeld. Bij de surprise benadering wordt het slachtoffer verrast, maar geweld wordt instrumenteel toegepast om het slachtoffer onder controle te houden. De betekenis van deze geweldtoepassingen kan ook alleen bezien worden in relatie tot het doel dat met de aanval beoogd wordt. In enkele andere typologieën of indelingen wordt soms aangegeven wat voor aanvalsstijl een dader hanteert, echter dit wordt niet consistent gedaan dus er kunnen geen conclusies aan worden ontleend.

Contextuele invloeden

Het gedrag van het slachtoffer heeft een effect op het gedrag van de dader. Het valt op dat in het delictperspectief in veel onderzoeken wel rekening gehouden wordt met de reactie van het slachtoffer of interactie tussen dader en slachtoffer. In een aantal gevallen wordt in de statistische benadering een indeling gemaakt naar interactiestijlen, om rekening te houden met deze contextuele invloed.

Binnen het delict kan een dader van route of delictdoel veranderen, naar aanleiding van het gedrag van het slachtoffer. Dit maakt het moeilijk daders te classificeren, motieven en de betekenis van het toegepaste geweld te achterhalen. Wel is er een aantal lijnen in dader-slachtofferreacties te ontdekken. Bepaalde daders vluchten bijna altijd bij slachtofferverzet (seksueel compenserende daders) en anderen escaleren juist in hun geweldtoepassing. Er is meer onderzoek nodig naar de consistentie van dergelijke reacties. Voor de onderzoe- ker is het moeilijk te achterhalen of een dader een slachtofferreactie heeft uitgelokt of niet.

Het blijft dus moeilijk om een betekenis aan bepaalde delictgedragingen toe te kennen, zo ook bij manifestaties van geweld. Gedragingen kunnen hun betekenis namelijk ook aan andere aspecten van de context ontlenen. Het afdekken van de mond van het slachtoffer met de hand kan bijvoorbeeld als reden hebben dat het delict plaatsvindt in een publieke omgeving, waar het slachtoffer vocaal de aandacht kan trekken. Als dezelfde handeling op een afgelegen plaats gesitueerd is, heeft dit waarschijnlijk een andere betekenis. Acties moeten idealiter dus ook gedefinieerd worden in hun bredere context en dit wordt nergens gedaan.