• No results found

boosheid 3 Gewelddadige antecedenten, slechte impulsiviteitcontrole Ongedifferen-

D. sadistisch: seksuele opwinding en geweld versterken elkaar in de verkrachting

1. power-assertive 2 power-reassurance 3 anger-retaliation 4 anger-excitation 5 opportu nistic

3.5 Bijzondere aspecten van het delict

3.5.1 De rol van het slachtoffer

Verkrachting, kan net als andere gewelddadige misdrijven worden gezien als een offensieve vorm van sociale interactie. Deze sociale context en vooral de rol van het gedrag van het slachtoffer in verkrachtingen is lange tijd genegeerd in onderzoek. De delicten van daders werden omschreven alsof zij plaatsvonden in een sociaal statische context. Studies zoals die van Canter et al. (2003) uit paragraaf 3.4.1 erkennen de notie van dader- slachtofferinteractie en verscheidene studies hebben aangetoond dat slachtoffergedrag een effect heeft op het gedrag van de dader (Polaschek et al., 2001).

Er is bijvoorbeeld uiteenlopend onderzoek geweest naar de opstelling van het slachtoffer bij een seksuele aanval, om verkrachting te voorkomen. Deze studies zijn veelal uitgevoerd om vrouwen preventieadvies te kunnen geven. Een aantal studies wijst uit dat schreeuwen om hulp, wegrennen of terugvechten de kans verhoogt om verkrachting te ontwijken, maar in extreme situaties kan verzet juist schadelijke of zelfs fatale consequenties hebben (Reekie & Wilson, 1993). Vrouwen die zich sterk verzetten tegen bijzonder gewelddadige mannen lopen meer kans dan andere slachtoffers om zware fysieke verwondingen op te lopen. Data verzameld onder 41 Amerikaanse serieverkrachters in de gevangenis suggereerde dat wanneer het slachtoffer zich verzette, het genot voor de verkrachter groter werd en de duur van de verkrachting langer (Hazelwood, Reboussin & Warren, 1989).

Ook in hoofdstuk 2 bleek al dat emoties, cognitie en gedrag tijdens het delictproces kunnen veranderen, afhankelijk van de aan de oppervlakte aanwezige doelen van de dader (Ward, Hudson en Keenan, 1998). Context, stemming en fysiologische veranderingen kunnen de toegang tot delictdoelen en de daarmee geassocieerde gedragspatronen activeren of afsluiten. Hierin ligt impliciet een rol van het slachtoffer besloten. Polaschek, Hudson, Ward en Siegert (2001) noemen in een studie onder 24 verkrachters een aantal delictdoelen die in verschillende fasen van het delict naar voren kunnen komen (hoofdstuk 2, paragraaf 2.3.3). Naarmate het delict zich ontvouwt kan een dader, mede door de houding van het slachtoffer, van route veranderen. Volgens Polachek & Hudson (2004) wisselen de doelen van de dader naar aanleiding van de reactie van het slachtoffer. Uit daderinterviews bleek dat verzettend gedrag van het slachtoffer actiever was tijdens de benaderingsfase dan tijdens de uitvoering van het delict zelf. Daders rapporteerden ook medewerking van het slachtoffer, dat zij interpreteerden als impliciete toestemming. Daders, die tot doel hadden het slachtoffer te vernederen, letten veel meer op de reacties van het slachtoffer.

Als er al een classificatie van daders mogelijk is, dan is het door contextvariabelen en situationele factoren zoals verzet van het slachtoffer, buitengewoon moeilijk om een dader vanuit het gepleegde delict te classificeren en op die manier zijn motieven te achterhalen. Toch is vanuit het tweede hoofdstuk een aantal lijnen in dader- slachtofferinteractie te ontdekken. Een bepaald type dader, dat Van Beek (1999) het seksualiserende type noemt, vlucht bijvoorbeeld bijna altijd bij verzet van het slachtoffer. Op het moment dat een dader op een typerende manier reageert op slachtofferverzet, kan dit verzet juist een factor worden, waarmee dit dadertype geïdentificeerd kan worden. In onderstaande tabel zijn typen uit hoofdstuk 2 geplaatst, waarbij de auteurs een specifieke daderreactie omschreven bij verzet van het slachtoffer. Het zou interessant zijn verder te onderzoeken in hoeverre deze daderreacties daadwerkelijk typerend zijn, en of daderreacties en dader-slachtoffer- interactiepatronen nog verder te differentiëren zijn.

Tabel 3.9 Daderreactie van verkrachtingstypen bij verzet van het slachtoffer

Dader vlucht Geweld escaleert

Seksualiserend (Van Beek, 1999) Wraakzuchtig (Knight & Prentky, 1990; Van Beek, 1999) Anger-retaliation (Groth et al., 1977)

Impulsive (Cohen et al., 1969)

Opportunistisch (Knight & Prentky, 1990) Antisociaal (Van Beek, 1999)

Volgens Van Beek38 gaat het in het delict om een proces waarin agressieve en seksuele motieven kunnen

wisselen. Psychopathie speelt volgens hem een rol in of en hoe dit gebeurt. Door een gebrek aan empathie en een cognitieve deficiëntie in de informatieverwerking handelen psychopathische typen vanuit een soort tunnelvisie. Zij zullen dan ook niet snel van hun ‘pad’ af gaan, als gevolg van bepaalde situationele factoren (zoals slachtofferverzet).

Het dynamische karakter dat de dader-slachtofferinteractie aan verkrachting geeft is een van de grootste problemen als men onderzoek wil doen naar het geweldsaspect binnen het delict. Een mogelijke manier om hiermee om te gaan is de slachtofferreactie te gebruiken als uitgangspunt, bijvoorbeeld door een splisting te maken tussen verkrachtingen waarbij het slachtoffer zich niet actief verzette en verkrachtingen waarbij dit juist wel het geval was.

Een bijkomend probleem is dat het vrijwel onmogelijk te achterhalen is of de reactie van een slachtoffer uitgelokt is door de dader. Het kan zijn dat de dader een gewilde reactie uitlokt, door het slachtoffer op een speciale manier te bejegenen. In dat geval zal een verandering in geweldgebruik van de dader niet toe te schrijven zijn aan een bepaalde opstelling van het slachtoffer; op diens reactie was immers door de dader geanticipeerd.

3.5.2 Verbaal geweld van verkrachters

Er is nog een ander belangrijk aspect dat achtergebleven is in het bestaande onderzoek over daderprofilering, namelijk de verbale of redestrategieën (discourse strategies) die verkrachters gebruiken tijdens (verschillende fasen van) het delict. Verkrachters kunnen verbale communicatie als strategisch middel inzetten om een slachtoffer onder controle te krijgen. In het identificeren van verbale strategieën liggen mogelijkheden tot het achterhalen van daderkenmerken.

Dale, Davies en Wei (1997) signaleren een gebrek aan systematisch onderzoek naar taalgebruik van verkrachters. In een exploratieve studie onderzochten zij de verbale communicatie zoals door slachtoffers gerapporteerd in 252 verkrachtingen, gepleegd door 55 daders. Ze identificeerden een reeks aan discourse strategieën, die beschreven worden aan de hand van de drie delictfasen initiatie, behoud en afsluiting. Volgens de auteurs geeft dit globale model, wat zij omschrijven als typologie, mogelijkheden om te komen tot een linguïstisch daderprofiel.

Om tot een analytisch model van verbale communicatie van verkrachters te komen, gebruiken zij socio- linguïstisch onderzoek naar variaties van de spreker in taalgebruik. Vervolgens is het taalgebruik tijdens de delicten, zoals gerapporteerd door de slachtoffers, onderzocht om gelijke vormen van discourse vast te stellen, die conceptueel door kunnen gaan als categorieën.

Zij onderscheiden bepaalde discourse strategieën, die zij als typerend zien, maar niet exclusief, voor drie fasen van de verkrachting: de initiatiefase (approach), de fase van onderhoud (maintenance) en de fase van afsluiting (closure). Een overkoepelend doel is het verzekeren van medewerking van het slachtoffer. Volgens de auteurs kunnen de strategieën redelijk consistent geassocieerd worden met bepaalde typen verkrachting.

Zij geven vervolgens een conceptueel kader waarin zij deze discourse strategieën presenteren (ter illustratie opgenomen in bijlage X). Helaas worden deze verschillende strategieën, die zij binnen verschillende fasen van het delict plaatsen, niet teruggekoppeld naar verkrachtertypen. Hierdoor blijven hun bevindingen steken op een globaal, beschrijvend niveau. Zij zeggen een typologie te geven, maar geven eerder een lijst van mogelijke discourse strategieën die daders in de drie delictfasen kunnen hanteren.

Daarnaast bestaan hun data uit indirecte informatie, zoals gegeven door de slachtoffers. Dale en collega’s geven zelf ook aan dat deze databron geen betrouwbare informatie verschaft, omdat de interpretatie en herinnering van de slachtoffers vertekeningen kunnen geven. Het materiaal geeft de betekenis van taalgebruik weer zoals geïnterpreteerd door de slachtoffers, in plaats van geverifieerd taalgebruik. Tevens geven zij aan dat de huidige methoden onvoldoende gedetailleerde informatie opleveren over het taalgebruik van de verkrachter gedurende het delict. Deze problemen kunnen ook verklaren waarom er zo weinig onderzoek bestaat naar verbale aspecten in verkrachting. Toch vormt dit veld een interessante onderzoeksrichting, dat een belangrijke bijdrage kan leveren aan begrip over de dader.