• No results found

4. Toepassing in de praktijk I: Politie en Openbaar Ministerie

4.4 Typen delict

De officieren van justitie geven aan dat zij zeer weinig handpalmen tegenkomen in dossiers. Een officier van justitie kan twee voorbeeldzaken noemen waarin handpalmsporen cruciaal bewijs waren. Voor de medewerkers van de forensische opsporing is het lastig om aantallen handpalmsporen aan te geven die zij tegenkomen. Zij stellen dat er wel minder handpalmsporen worden gevonden dan vingersporen Tegenwoordig worden er bovendien minder dactyloscopische sporen gevonden dan DNA-sporen. Maar handpalmsporen zijn zeker geen uitzondering.

Het aantal gevonden handpalmsporen lijkt per delict te verschillen. Bij sommige delicten worden meer dactyloscopische sporen gevonden dan bij andere. Het algemene beeld dat naar voren komt is dat de meeste dactyloscopische sporen bij High Volume Crime (HVC)-zaken worden gevonden en iets minder bij zwaardere misdrijven, zoals levensdelicten. Wat betreft het soort delict lijkt het onderscheid tussen vinger- en handpalmsporen niet erg groot. Inbraken worden genoemd als delict waarbij de meeste dactyloscopische sporen worden gevonden. Hierbij wordt vaak de rol van handpalmsporen specifiek genoemd. Handpalmsporen komen bij inbraken, zoals gezegd, regelmatig voor als inklimspoor:

84

‗Je hebt vaak genoeg wel dat je een handpalm tegenkomt als ze door een raam heen klimmen en dan zetten ze net even die handpalm op een vensterbank … Je hebt heel vaak dat je het bovenstukje hebt of inderdaad het onderste doordat ze ergens op leunen.‘ (Respondent 13, forensisch medewerker)

Als duidelijk daderspoor zijn deze handpalmsporen voor de opsporing bij inbraken volgens de respondenten belangrijk. Respondenten 9 en 10 (beiden sporencoördinator) geven aan dat sinds de eeuwwisseling er meer is geïnvesteerd in de opsporing van HVC-zaken en met name inbraken. Hier zitten speciale teams op en er is extra personeel voor aangenomen. Ook is sindsdien extra in HAVANK geïnvesteerd. Dit heeft geleid tot een toename van het aantal dactyloscopische sporen. Een andere plaats delict waar relatief veel dactyloscopische sporen worden gevonden zijn hennepplantages. Volgens Respondent 13 (forensisch medewerker) worden dactyloscopische sporen daar vooral gevonden op gereedschap en lampen omdat deze moeilijk zijn te hanteren met handschoenen aan.

Vrijwel alle respondenten geven aan dat daders de afgelopen jaren steeds beter opletten om geen sporen achter te laten en dat daardoor minder dactyloscopische sporen worden gevonden. Daders dragen vaker handschoenen dan vroeger:

‗Helaas komen we veel meer handschoensporen tegen, maar goed dat ehm, ze kijken ook allemaal NCIS etc. dus ja het is eigenlijk nog wel knap als je dan vingerafdrukken eigenlijk gewoon aantreft. Dat er nog steeds een aantal zijn die gewoon niet handschoenen gebruiken.‘ (Respondent 13).

Het dragen van handschoenen lijkt wel per soort delict te verschillen. Zo geeft Respondent 4 (senior forensisch onderzoeker) aan dat in de zwaardere zaken, zoals levensdelicten, minder vaak handschoenen worden gedragen. Respondent 15, een sporencoördinator, bevestigt dit en geeft, net als Respondent 4, aan dat het wel of niet vinden van dactyloscopische sporen, en dus ook handpalmsporen, vooral verband houdt met de mate waarin het delict is gepland en voorbereid. Wanneer bijvoorbeeld een inbraak door een junkie wordt gepleegd die een zich toevallig voordoende gelegenheid aangrijpt, dan worden meestal wel dactyloscopische sporen gevonden omdat deze vaak geen handschoenen draagt. Bij een roofoverval op een winkel, een zwaarder delict, worden in de regel wel handschoenen gedragen omdat dit delict is voorbereid. Hetzelfde geldt voor een moord. Wanneer een levensdelict minder is voorbereid of een meer spontaan karakter kent, bijvoorbeeld doodslag ten gevolge van een ruzie, dan worden er meer dactyloscopische sporen gevonden, waaronder handpalmsporen. Respondent 4 geeft aan dat de meeste dactyloscopische sporen bij inbraken worden gevonden omdat deze veel meer worden gepleegd dan levensdelicten. Hoewel er vaker handschoenen gedragen worden, komen de forensisch medewerkers deze sporen nog steeds vaak tegen.

Respondent 11, coördinator bij Teams Grootschalige Opsporing (TGO‘s) die onderzoek doen naar zwaardere delicten zoals levensdelicten maar bijvoorbeeld ook politiek gevoelige zaken, bevestigt dat handpalmsporen relatief vaak bij inbraken worden gevonden als inklimspoor. Verder stelt hij dat bij TGO-zaken verdachten vaak op een andere manier in beeld komen dan alleen door technisch bewijs, zoals een handpalm. Bij bijvoorbeeld levensdelicten spelen vaker persoonlijke relaties een rol dan bij inbraken en komen mogelijke verdachten eerder in beeld door getuigenverklaringen of door telefoontaps. Een handpalmspoor is dan vooral van toegevoegde waarde als extra bewijs tegen een verdachte die al in beeld is en speelt dus vooral een rol in de bewijsfase. In zulke gevallen is er een onderzoeksbelang en kunnen handpalmafdrukken gewoon bij de verdachte worden afgenomen. Bij inbraken heeft technisch bewijs juist een grote rol in het in beeld brengen van een verdachte, dus in de opsporingsfase:

‗Bij de inbraken, omdat mensen toch vaak inklimmen met ramen, met vensterbanken, weet je, dat je daar relatief veel handpalmafdrukken nog aantreft. En daar is juist ook die opsporing heel belangrijk hè, want je weet vaak niet wie het zijn geweest. Dat kan je echt een richting ophelpen.‘ (Respondent 11, forensisch coördinator TGO‘s)

85

Bij inbraken komt het minder vaak voor dat dader en slachtoffer een connectie hebben dan bijvoorbeeld bij levensdelicten en dus krijgt technisch bewijs een belangrijkere rol in juist het opsporen van een mogelijke verdachte.

Tijdens de interviews is aandacht besteed aan de vraag of medewerkers op de plaats delict nog steeds gevonden handpalmsporen veiligstellen terwijl zij (over het algemeen) weten dat de databank met referentieafdrukken niet veel recente referentieafdrukken meer bevat en handpalmsporen dus minder vaak dan andere sporen tot een match zullen leiden. Respondent 1 (functioneel beheerder HAVANK) geeft aan dat hij denkt dat handpalmsporen nog wel gewoon worden veiliggesteld op plaatsen delict en dit niet veranderd is omdat de databank minder bruikbaar is geworden. Respondent 2 (landelijke portefeuillehouder FO) kijkt hier echter anders tegen aan. Rechercheurs zijn volgens hem heel calculerend en dat is in zijn optiek goed, omdat de politie maar beperkte middelen heeft. Forensisch onderzoekers weten dat door de krimpende referentiedatabank de kans op succes klein(er) is en dus zullen ze minder snel een handpalmspoor meenemen. Dit geldt volgens de respondent niet voor zwaardere delicten, maar naarmate het krijgen van een afdruk minder belangrijk wordt zullen rechercheurs het eerder laten zitten. Dat stelt ook Respondent 12 (teamchef FO). Respondenten 1, 2 als 12 hebben allen een leidinggevende functie en doen zelf geen sporenonderzoek (meer) op plaatsen delict. Interessant is dat de respondenten die wel dicht op het sporenonderzoek zitten –de forensisch medewerkers, dactyloscopen en sporencoördinatoren – vrijwel unaniem stellen dat zij altijd alle bruikbare sporen die ze op een PD vinden meenemen, dus ook handpalmsporen:

‗Daderspoor is daderspoor, maakt mij niet uit‘ (Respondent 4, senior forensisch onderzoeker)

Respondent 10 (sporencoördinator) stelt:

‗Nee die [de forensisch medewerkers] denken niet van ik laat het maar zitten, want eh, nee zeker niet. Want er zitten er nog genoeg in [in de databank], handpalmen… Nee collega‘s worden alleen maar enthousiast als ze een mooie handpalm zien, want dat is het leuke eraan natuurlijk, dat je denkt: tsjo wo.’

De respondenten die zelf dicht op het sporenonderzoek zitten, reageren vaak verbaasd op de vraag of de mindere bruikbaarheid van de databank met referentieafdrukken van handpalmen een rol zou kunnen spelen bij de overweging om een spoor wel of niet veilig te stellen. Respondent 13 (forensisch medewerker):

‗We nemen het wel altijd gewoon mee, als ik het zie neem ik het altijd mee, want ik denk ja, misschien komt het ooit nog terug, dat ze handpalmen weer gaan rollen.‘

Een forensisch medewerker is blij als dactysporen worden gevonden:

‗Ik word daar blij van ja, zeker omdat je het niet zoveel meer vindt en dan ben je gewoon blij dat je dacty hebt en dan is het ook nog niet van de bewoner, en als er dan ook nog een identificatie opkomt. Want ja dat is toch wel een soort van sport, weet je, om op dacty je identificatie te hebben (...) Het is meestal als je bloed hebt, ja bloed dat zie je gelijk, dat zie je liggen of een peuk dat zie je liggen of kauwgom dat zie je liggen. Je moet er ook wel naar zoeken, maar je ziet het liggen… Maar dacty daar moet je echt voor gaan zoeken. Dus daar moet je echt je poedertjes en alles voor gebruiken om daar je dacty vandaan af te halen‘ (Respondent 13, forensisch medewerker)

Geconcludeerd kan worden dat handpalmsporen bij allerlei verschillende delicten voorkomen en van meerwaarde kunnen zijn. Wel lijken zij het vaakst te worden gevonden bij high volume crime en dan met name als inklimspoor bij inbraken. Zij kunnen dan van veel waarde zijn om een verdachte in beeld te brengen, dus in de opsporingsfase. Bij zwaardere delicten lijken ze vaker als

86

versterking van het bewijs te dienen dan van meerwaarde te zijn voor de opsporingsfase. Uit de interviews blijkt wel dat de toename in het gebruik van handschoenen door daders een negatief effect heeft op de hoeveelheid gevonden dactyloscopische sporen, waaronder handpalmsporen. Of er handpalmsporen worden gevonden lijkt daardoor steeds meer af te hangen van de mate waarin een delict van tevoren is voorbereid. Verder geven de respondenten die het sporenonderzoek uitvoeren, aan niet minder handpalmsporen veilig te stellen doordat de referentiedatabank voor handpalmen minder bruikbaar is geworden. Over exacte aantallen van veiliggestelde handpalmsporen kunnen de respondenten niet veel zeggen.