• No results found

3. Juridisch kader

3.9 Normering van DNA-onderzoek

Op plaatsen delict kunnen verschillende soorten sporen worden aangetroffen die van belang kunnen zijn bij het onderzoek welke persoon het strafbare feit heeft begaan. Naast afdrukken van vingers, handpalmen en eventuele andere afdrukken, kan de vondst van DNA-materiaal een belangrijke bijdrage leveren aan de opheldering van een strafbaar feit. Daaruit kan een DNA-profiel worden opgemaakt. Dat kan worden vergeleken met het DNA-profiel dat wordt opgemaakt uit celmateriaal – concreet bijna altijd wangslijmvlies – dat bij de verdachte is afgenomen. In deze

138 EHRM 18 april 2013, appl.no. 19522/09 (M.K/Frankrijk), § 44.

139 In HR 2 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AB7899, NJ 1993/476 bevestigde de Hoge Raad dat het recht op tegenonderzoek voortvloeit uit het recht op een eerlijk proces.

140 HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5746, NJ 2009/424, r.o. 2.4; HR 1 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AP8469, NJ 2006/422, r.o. 4.4.2.

76

paragraaf wordt, ter vergelijking, aandacht besteed aan de normering van het DNA-onderzoek dat gericht is op de vergelijking van DNA-profielen. Dit is relevant vanwege de overeenkomsten met handpalmafdrukken en de eventuele aanpassing van de normering daarvan. In het Wetboek van Strafvordering worden bevoegdheden met betrekking tot DNA-onderzoek toegekend aan de (hulp)officier van justitie (art. 151a-151b, 151d en 151da Sv) en de rechter-commissaris (art. 195a-195g Sv). Deze bevoegdheden komen inhoudelijk sterk overeen. Wij beperken ons hier tot de bevoegdheden van de (hulp)officier van justitie, omdat deze de grootste overeenkomst vertonen met het nemen van handpalmafdrukken.

In de wet wordt een onderscheid gemaakt tussen meewerkende en weigerende verdachten. De officier van justitie – en bij lichtere misdrijven ook de hulpofficier van justitie – mag de verdachte op grond van artikel 151a Sv verzoeken om DNA-materiaal af te staan. Wanneer de verdachte daarmee instemt, moet hij daarover een schriftelijke verklaring afleggen. De (hulp)officier van justitie mag vervolgens een bevel geven aan een deskundige om uit het afgenomen DNA-materiaal een DNA-profiel op te maken en dit te vergelijken met het DNA-profiel van het DNA-spoor van de plaats delict. Het opgemaakte DNA-profiel mag bovendien worden vergeleken met andere DNA-profielen die zich in een databank bevinden, teneinde de mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij andere strafbare feiten vast te stellen. De wettelijke regeling geeft de verdachte het recht op tegenonderzoek.

Wanneer de verdachte zijn medewerking weigert, is artikel 151b Sv van toepassing. Dat geeft de officier van justitie de bevoegdheid om te bevelen dat bij de verdachte onder dwang DNA-materiaal wordt afgenomen. Deze bevoegdheid komt niet tevens toe aan de hulpofficier van justitie. Om het bevel te mogen geven, moet sprake zijn van een verdenking van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv, moeten ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan en moet onderzoeksbelang aanwezig zijn. Het onder dwang afnemen van DNA-materiaal is bovendien omgeven met waarborgen: de verdachte moet voorafgaand aan het afnemen worden gehoord en hij mag zich tijdens dat verhoor laten bijstaan door een raadsman.

Ingeval DNA-materiaal wordt afgenomen bij een verdachte is derhalve geen sprake van standaardafname. Dat is wel min of meer het geval bij veroordeelden. De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden bepaalt dat de officier van justitie bij personen die wegens een feit als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv veroordeeld zijn tot in het bijzonder gevangenisstraf, taakstraf of TBS, moet bevelen dat DNA-materiaal wordt afgenomen. Alleen wanneer reeds eerder DNA-materiaal is afgenomen en in bepaalde andere gevallen mag dat achterwege blijven.

3.10 Samenvatting

 Het nemen van vinger- en handpalmafdrukken maakt een lichte inbreuk op het recht op fysieke privacy, doordat de verdachte zijn vingers of hand op een glazen plaat of een inktkussen moet leggen. Het verwerken en opslaan ervan maakt inbreuk op het recht op informationele privacy. De grootste impact op dit recht heeft het langdurig opslaan en steeds opnieuw gebruiken van afdrukken ter vergelijking met andere van de verdachte genomen of op de plaats delict veiliggestelde afdrukken. Ook deze inbreuk is relatief licht.

 Voor inbreuken op het recht op privacy is vereist dat de inbreuk een voldoende specifieke wettelijke basis heeft, dat ermee een gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd en dat de inbreuk noodzakelijk is in het concrete geval. Met noodzakelijkheid wordt bedoeld dat een goede reden bestaat om de inbreuk te maken.

 Het opslaan van vinger- en handpalmafdrukken is alleen toegelaten wanneer wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden. In het bijzonder moeten afdrukken (kunnen) worden verwijderd wanneer de zaak wordt geseponeerd of de verdachte wordt vrijgesproken en moeten gedifferentieerde opslagtermijnen worden gehanteerd voor verschillende soorten zaken en soorten verdachten.

 Volgens de wettelijke regeling worden vingerafdrukken standaard genomen, verwerkt en opgeslagen ter vaststelling van de identiteit van de verdachte wanneer sprake is van strafbare feiten als bedoeld in als artikel 67 lid 1 Sv. Eenmaal genomen vingerafdrukken mogen ook standaard worden gebruikt ter vaststelling of de verdachte de donor van een spoor is (opsporing).

77

 Het nemen van handpalmafdrukken gebeurt naar geldend recht niet standaard en heeft als enige doel opsporing. Om handpalmafdrukken te mogen nemen, moet een onderzoeksbelang in de concrete zaak bestaan. Dit wordt getoetst door een officier van justitie, die een bevel moet geven voor het nemen van de handpalmafdrukken.

 Onderzoeksbelang kan worden aangenomen wanneer een handpalmspoor is aangetroffen op een plaats delict en de verdachte in verband wordt gebracht met het desbetreffende strafbare feit, dan wel het gegronde vermoeden bestaat dat de verdachte andere strafbare feiten heeft begaan waarbij handpalmsporen kunnen zijn veiliggesteld en de opheldering daarvan relevant kan zijn voor de vervolging of berechting van de verdachte ter zake van het feit waarvan hij nu wordt verdacht.

 Tot oktober 2010 werd onderzoeksbelang standaard aangenomen omdat officieren van justitie generieke bevelen gaven voor het nemen van vingerafdrukken, waaronder in de praktijk ook handpalmafdrukken werden verstaan. Rond de inwerkingtreding van de WIVVG op 1 oktober 2010 zijn deze generieke bevelen ingetrokken, waardoor sinds die tijd voor het nemen handpalmafdrukken weer onderzoeksbelang in de concrete zaak moet worden vastgesteld.  Eenmaal genomen handpalmafdrukken mogen in HAVANK worden opgenomen en worden

gebruikt voor de opsporing van andere strafbare feiten dan waarvoor zij dan genomen. Het vergelijken van de genomen handpalmafdrukken en reeds in HAVANK aanwezige handpalmsporen kan toevalstreffers opleveren.

 De huidige wettelijke regeling met betrekking tot het nemen, verwerken en opslaan van handpalmafdrukken is vermoedelijk in overeenstemming met het recht op privacy, zowel wat betreft de fysieke als wat betreft de informationele privacy.

79

4. Toepassing in de praktijk I: Politie en Openbaar