• No results found

De top bereikt

In document Voortgang. Jaargang 10 · dbnl (pagina 31-35)

De jonge Constantijn Huygens op weg naar brede erkenning *

4. De top bereikt

Cats was een kennis van de familie Huygens. Overal vindt men daarvoor als bewijs vermeld dat Constantijn hem in 1619 voor een present bedankt. Cats moet de familie echter al in 1611 gekend hebben. In dat jaar bezorgt hij namelijk bij vader Christiaan een brief van Anna Manmaker.32.

Cats nu, schrijft op 25 oktober 1621 aan Constantijn Huygens dat hij perplex staat van sierlijke verzen die hij heeft ontvangen.33.

Welke dat zijn geweest valt niet goed meer te achterhalen. In dezelfde brief deelt hij mee dat in Zeeland - Cats is nog pensionaris van Middelburgbeschermers van de letteren er bij hem op aandringen aan Huygens ook Nederlandse gedichten te vragen.

Cats' verzoek komt juist op het moment dat Huygens bezig is aan Batava Tempe. In zijn antwoord aan Cats zegt onze dichter even gewacht te hebben met reageren. Hij wilde voor zijn reis naar Engeland eerst zijn gedicht afmaken. Een netafschrift van Batava Tempe sluit hij bij. Cats reageert opnieuw zeer enthousiast. Hij schrijft op 16 december 1621 aan Huygens die dan in Londen is:

Uw kersverse en speelse en toch ook prikkelende gedicht, zeer befaamde heer, is hier met genoegen, ja zelfs met de hoogste bewondering, door ons en anderen gelezen en herlezen.34.

Men wil dit prachtige werk graag uitgeven, deelt Cats mee. Gravures van de vier jaargetijden zouden het mooi kunnen illustreren. Als Huygens nog meer gedichten heeft, kan hij ze gerust opsturen. Dat werk kan dan bij Batava Tempe gevoegd worden.

Huygens zegt vervolgens zijn Costelick Mall toe. Door zijn drukke werkzaamheden als gezantschapssecretaris heeft hij echter weinig tijd over voor de poëzie. Toch lukt het hem zijn satire op tijd af te ronden.

hem bood. Om financiële redenen. Nu dragen de Zeeuwse kunstbeschermers de kosten. Maar ook om literaire redenen. Cats had al naam gemaakt met Silenus Alcibiadis (1618), waarin lofdichten van o.a. Heinsius en Anna Roemers, en Maechdenplicht (1618). De beide bundels zijn opgedragen aan Anna Roemers, de tiende Muze.

Het was de bedoeling van de Zeeuwse liefhebbers Huygens' werk op te nemen in een verzamelbundel van gedichten door Zeeuwse dichters en dichteressen. Om allerlei redenen is Huygens' werk toch als een apart boek op de markt gebracht. De

verzamelbundel, Zeeuse Nachtegael verscheen pas in 1623.35.

Huygens' boekje, van 1622, was toen al aan een herdruk toe. Blijkens een mededeling op het titelblad van de herdruk kon de koper zelf de gedichten van Huygens samenvoegen met die van de Zeeuse Nachtegael. Ze hoorden er dus volgens de Zeeuwen wel bij.36.

Geboren uit welgestelde en goedopgeleide ouders, opgevoed met liefde, geschoold volgens de beste tradities is het Constantijn Huygens gelukt, met de steun van zijn vader, geholpen door Cats, de top van de Parnas te bereiken. Als in 1625 zijn eerste verzamelbundel met een selectie uit zijn gelegenheidswerk en Batava Tempe en 'tCostelick Mall en de Printen en de Dorpen- en Stedestemmen verschijnt, is dat een literaire gebeurtenis van belang. De bundel verschijnt, opgedragen aan Heinsius, voorzien van lofdichten van Hooft en andere Amsterdammers als Vondel, Reaal, van Leidse dichtende vrienden en natuurlijk van Cats. Huygens heeft de top bereikt.

26.28.

Eindnoten:

1. G. Kamphuis: ‘Enkele kanttekeningen bij de biografie van Constantijn Huygens door Jacob Smit’ in: Tijdschrift voor Ned. Taal-en Letterkunde 92 (1981), p. 276-296, m.n. p. 277-283. 2. De biografie van vader Christiaan Huygens moet nog geschreven worden. De hier verzamelde

gegevens ontleen ik aan de inleidende hoofdstukken van J. Smit. De grootmeester van

woord-en snarwoord-enspel. Het levwoord-en van Constantijn Huygwoord-ens. 's-Gravwoord-enhage 1980, woord-en H.A. Hofman, Constantijn Huygens (1596-1687). Een christelijkhumanistisch bourgeois-gentilhomme in dienst van het Oranjehuis. Utrecht, 1983. Zie ook het register van De Briefwisseling van Constantijn Huygens. Uitgegeven door J.A. Worp. Eerste deel. 's-Gravenhage, 1911. Zie voor de genoemde

Engelse officieren ook: F.J.G. ten Raa en F. de Bas, Het staatsche Leger 1568-1795. Dl. III. p. 46, 178, 274. Daniel de Burchgrave wordt vermeld in: Baerbel Becker-Cantarino, Daniel

Heinsius. Boston, 1978, p. 13.

9. Dick de Vos, ‘Grotius over een jeugdvers van Constantijn Huygens’, in: Meta 15 (1981), p. 89-91. Zie ook: Karel Bostoen, ‘Hoe een bedochten Sin op Maet en Rym te keeren? Constantijn Huygens en de Bredase rederijkers’ in: Veelzijdigheid (zie noot 3), p. 21-37, m.n. p. 25-27. 10. Cats, Houwelick. Haarlem, 1642, III, p. 63; geciteerd via: A.G.H. Bachrach, Sir Constantine

Huygens and Britain: 1596-1687. Volume one 1596-1619. Leiden, London, 1962, p. 45.

11. Dagboek van Constantijn Huygens ed. J.H.W. Unger in: Oud-Holland 3 (1885), p. 2.

12. Met enkele wijzigingen geciteerd naar Jacob Smit, Grootmeester (zie noot 2), p. 41-42. 13. J. van der Vliet, ‘De promotie van Constantijn Huygens’ in: Oud-Holland 14 (1896), p. 129-146,

het citaat op p. 138.

14. Worp (Briefwisseling I, nr. 20) wijst hier op.

15. Worp, Briefwisseling I, nr. 27 (mijn vertaling van Huygens' Latijn). Deze vermelding van Huygens' oogkwaal kan toegevoegd worden aan de vindplaatsten in: M.J. van Lieburg, ‘Constantijn Huygens en Suzanna van Baerle. Een pathobiografische bijdrage’ in: De zeventiende

eeuw 3-2 (1987), p. 171-180, m.n. p. 172-173.

16 J.G. Frederiks publiceerde dit gedicht in zijn biografisch artikel ‘Margareta van Mechelen’ in:

De Gids (43), 1879-II, p. 242-260.

17. Worp, Briefwisseling I nr. 26 (mijn vertaling).

18. Ik gebruikte het exemplaar dat ter Kon. Bibliotheek te 's-Gravenhage berust (Knuttel 2322). Het verscheen zonder impressum. Op grond van Huygens' briefwisseling, zie het vervolg van dit artikel, lijkt het mij zeer waarschijnlijk dat we dit gedicht mogen beschouwen als een uitgave van Aert Meuris te 's-Gravenhage.

19. Worp, Briefwisseling I nr. 28 (mijn vertaling).

20. Horatius, Ars Poetica met inleiding en vertaling etc. van P.H. Schrijvers. Amsterdam, 1980, vs. 9-10.

21. Worp, Briefwisseling I, nr. 29 (mijn vertaling). Zie ook noot 18.

22. Vgl. G.C. Kuiper ‘Huygens, Heinsius en het grafschrift voor Oranje’ in: Jaarboek Vereniging

‘Oranje-Nassau Museum’ 1984, p. 103-117 en G.C. Kuiper, ‘Huygens' eervolle opdracht: Een

brief aan Heinsius over Oranjes grafschrift’ in: Hermeneus 59 (1987), p. 177-180.

23. Zie het artikel van Bostoen (zie noot 9) p. 27. Het gedicht is geciteerd naar het handschrift (KB. KA XL1a, 1619) zoals wordt uitgegeven in de historisch-kritische editie die ik voorbereid. 24. Zie: M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Word and Image in Huygens' Otia. The author as

hidden persuader’ in: Word & Image 4 (1988), p. 238-245, m.n. p. 240-241.

25. Dagboek ed. Unger (zie noot 11), p. 10. Aan een tweede vermelding ‘Hoofdio innotui’ bij 1621

ga ik voorbij. Vgl. J. Smit Grootmeester (noot 2), p. 83-84.

27. ‘Dat hij mijn Vaderlandt sijn eijghen eer gaet rooven / Die Pieri geslacht besluijt in drij mael drij.’ Zie: L. Strengholt, Huygensstudies 1976, p. 127-128 en 137, n. 2.

29. Vgl. L. Strengholt (zie noot 27). Mevr. Elisabeth Keesing wees er in de discussie na afloop van mijn lezing op dat Huygens in een gedicht aan Anna Roemers zelf zegt dat hij op de Helicon onbekend is. In het gedicht De Sang-goddinnen aen Anna Roermers van 7 maart 1619 zeggen de Muzen inderdaad (r. 10-11): ‘Wat aengaet Constantijn, Die was hier noijt bekent’. Huygens' vers is een antwoord op Anna Roemers' Sonnet Aen de Sang-goddinnen waarin zij verzucht dat zij door de Huijs-sorch gedwongen is de Helicon te verlaten. Zij spreekt daarbij de wens uit dat de Muzen uit medelijden met haar, hun ‘Liefste Voetster-kindt’ de ‘brave Constantijn’, willen bevelen haar ten minste eens per maand te berichten over wat ‘op Helicon al soets en

33. Voor het eerst met de juiste datering in zijn literair-historische contekst uitgegeven door Strengholt (zie vorige noot).

34. Worp, Briefwisseling I, no. 114 (mijn vertaling).

35. Van de Zeeusche Nachtegael verscheen in 1982 een facsimile-editie verzorgd door P.J. Meertens en P.J. Verkruijsse, met literatuuropgave (p. 22 en 23). Zie thans met betrekking tot de Zeeusche

Nachtegael: Marc van Vaeck, ‘Adriaen van de Vennes Tafereel van Sinne-mal (Middelburg,

1623). N.a.v. het literaire debuut van een geleerd schilder-dichter.’ in: Nehalennia. Bulletin van

de Werkgroep Historie en Archeologie van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek. Afkevering 75, herfst

1989, p. 4-23.

36. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Huygens en de Zeeusche Nachtegael’ in: De nieuwe taalgids 62 (1969), p. 126-127.

26. Geciteerd naar het handschrift (KB. KA XLa

, 1619) zoals dat wordt uitgegeven in de historisch-kritische editie.

28. Vgl. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Anna Roemers Visscher: De tiende van de negen, de vierde van de drie’ in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1979-1980, p. 3-4. Zij noemt Huygens' allusie niet.

In document Voortgang. Jaargang 10 · dbnl (pagina 31-35)