• No results found

Nieuwe gegevens uit Utrechts archiefmateriaal

In document Voortgang. Jaargang 10 · dbnl (pagina 62-67)

Rotgansiana L. Strengholt †

1. Nieuwe gegevens uit Utrechts archiefmateriaal

In een bijdrage aan het W.A.P. Smit-nummer van De nieuwe taalgids (1968) heeft mevrouw A.M.C. van Schaik-Verlee interessante gegevens over het leven van de dichter Lukas Rotgans (1653-1710) toegevoegd aan de tot dan bekende feiten, alsook correcties aangebracht inzake sommige vermeende feiten.1.

Een vervolg hierop bood recentelijk mevrouw W.P. Halleen met een artikel ‘Lukas Rotgans (1653-1710), dichter op Cromwijck aan de Vecht’ in het Tijdschrift Historische kring Breukelen.2.

Dankzij de omvangrijke documentatie die Dr. M. van der Bijl te Alkmaar heeft opgebouwd uit Utrechts archiefmateriaal, ben ik in de gelegenheid onze kennis van Rotgans' biografie opnieuw met enige bijzonderheden uit te breiden.3.

Allereerst verschijnt dan de grootmoeder van de dichter in het beeld, namelijk Geertruijd Huydecoper (overleden 1668), die gehuwd was met Jacob Rotgans.4.

Zij was de dochter van een bekende Amsterdamse magistraat, Johan Huydecoper (1599-1661), eigenaar van de heerlijkheid Maarseveen met de buitenplaats Goudesteyn aan de Vecht. Uit zijn bezit schonk hij zijn dochter Geertruijd de hofstede Cromwijck aan de Vecht tussen Maarsen en Breukelen. Zij liet in 1667 de hofstede verbouwen tot een buitenplaats.5.

Van der Bijl deelt mij mee, dat Geertruijd Huydecoper op 18 februari 1662 als weduwe van Jacob Rotgans en wonende te Breukelen - naar alle waarschijnlijkheid op Cromwijck - twee, blijkbaar belendende, percelen te Utrecht koopt, hoek Voorstraat / Boothstraat en Boothstraat. De ‘plecht’, d.w.z. de hypotheek, bedraagt f. 2000,= tegen vier procent.6.

Het ziet ernaar uit, dat hier voor het eerst een relatie van de uit Amsterdam

afkomstige familie Rotgans met de stad Utrecht wordt gelegd, althans voorzover onze blik reikt.

Vervolgens de vader van de dichter. Jacob Rotgans, ‘commissaris van de

monstering’, laat op 10 februari 1672 zijn testament opmaken door notaris Cornelis van Schuijlenborch.7.

Hij legateert, ‘sieckelijck van lichaem te bedde leggende’, aan zijn dochter Geertruijt Jacoba ‘een silvere stroijmant, een silvere poijerdoos, alle paerlen van huisvrouw saliger’ en voorts alle zilver en goud van haar lijfgoed, behalve een ‘boodt en een groote diamant ringh’, die respectievelijk zijn voor de zoons Lucas en Pouwelis Rotgans. De dienstbode Annechie van Dullemen krijgt vijftig gulden, de andere dienstboden en de knecht elk vijfentwintig gulden. Als getuigen treden op Peter Eliassen en Elias Pieters Backer.

Dit testament is opgemaakt ten huize van comparant op de Voorstraat. Het ligt voor de hand daarbij te denken aan een der percelen, door de moeder van de comparant, zoals we zojuist zagen, in 1662 gekocht. Jacob Rotgans zou dan die woning in 1668 van zijn moeder geërfd hebben. Het lijkt niet onaannemelijk, dat hij er - in de jaren zestig weduwnaar geworden - ook al voor 1668 met zijn kinderen in woonde.8.

Mogelijk had Geertruijd Huydecoper juist met het oog op het gezin van haar zoon het pand in 1662 gekocht. Verder merk ik op, dat Lukas in het testament genoemd wordt voor zijn broer Paulus, hetgeen bevestigt dat hij de oudste zoon was.9.

Het testament lost tevens een probleempje op door mevrouw Van Schaik opgeworpen. Zij refereert aan Rotgans' biograaf Halma, die als enige zuster van de dichter een Jacoba noemt, terwijl elders sprake is van een Geertruyda Rotgans. Was hier, evenals op andere punten, Halma's onbetrouwbaarheid als biograaf van Rotgans in het spel?10.

Dat blijkt inzake de naam van Lukas' zuster toch niet het geval. Het testament laat zien dat het om een en hetzelfde meisje gaat, dat beide namen droeg: Geertruijt Jacoba.

Rotgans' vader moet kort na het vastleggen van zijn laatste wil gestorven zijn. Halma meldt, dat Jacob Rotgans enige maanden voor de inval van de Fransen in 1672 overleed. De dichter zelf was daarover in een van zijn gedichten evenmin onduidelijk11.

en nu komt een akte de dato 22 april 1672 dat nog eens bevestigen. Het is een stuk uit de koker van de reeds genoemde notaris Van Schuijlenborch betreffende de zuster van de overledene, Elisabeth Rotgans, die gehuwd was met Johan Pauw, ‘capiteyn’. Deze tante van de dichter blijkt voogdes - in de akte heet het ‘mombersse’ - over de kinderen van broeder Jacob Rotgans, in leven ordinaris commissaris van de monstering van Holland. Met de akte in kwestie substitueert ze als voogd Servaes, advocaat bij het Hof van Utrecht. Getuigen zijn opnieuw Elias Petersz. Backer en

zijn zoon.

Mevrouw Van Schaik was reeds op grond van andere gegevens tot de slotsom gekomen dat Johan Pauw en Elisabeth Rotgans als voogden over Lukas en de andere kinderen gesteld moeten zijn geweest.12.

Elisabeth was het, die na de dood van haar moeder anno 1668 de buitenplaats Cromwijck in bezit kreeg. Zij liet met haar echtgenoot het buiten in de jaren 1675-1678 herbouwen, nadat het in de oorlogsjaren 1672-1673 door de Fransen was verwoest. In 1680 overlijdt zij en Lukas Rotgans erft Cromwijck.13.

Het aardigste gegeven betreffende Rotgans' biografie dat ik aan de documentatie van Dr. Van der Bijl ontleen, is wel dat aangaande het verbreken van een verloving.14.

In de akte in kwestie ontslaan Lucas Rotgans uit Breukelen en Sophia Gerrits Spijcker uit dezelfde plaats elkaar van de trouwbelofte die ze hebben afgelegd. De akte is gedateerd 18 februari 1678. Lucas Rotgans voldoet aan Sophia Spijcker of haar erven een bedrag van 450 gulden. Als getuigen treden op Cornelis Palmer en Johannes van der Linden. Toegegeven, over de achtergronden van deze gebeurtenis weten we volstrekt niets, en vooralsnog vormt het gegeven dan ook geen bijdrage tot het psychologisch portret van de dichter. Drie jaar later treedt Rotgans in het huwelijk met Adriana de Salengre.15.

2 Een brief aan Joan van Broekhuizen

In het jaar 1988 is aan beide zijden van de Noordzee op grootscheepse wijze de overtocht van Willem III naar Engeland herdacht. De tentoonstelling in de Nieuwe Kerk te Amsterdam gaf een indrukwekkend beeld van de wereld van William and Mary. De organisatoren bleken oog te hebben voor een eigenaardig aspect van het culturele leven van die tijd, de gewoonte om iedere gebeurtenis van enige importantie vergezeld te doen gaan van poëzie. In de vitrines waren heel wat voorbeelden van het genre der gelegenheidsgedichten te zien. ‘Grote afwezige’ is misschien te veel gezegd, maar toch: opmerkelijke afwezige, was daarbij de Nederlandse lofdichter bij uitstek van de stadhouder-koning, Lukas Rotgans. Ik denk nu in het bijzonder aan zijn heldendicht Wilhem de Derde.

De Utrechtse literatuur-historicus W.A.P. Smit schenkt in het eerste deel van zijn grote studie over het renaissancistisch-klassicistisch epos, Kalliope in de Nederlanden, uitvoerig aandacht aan Rotgans' hoofdwerk.16.

In 1698 verschenen de eerste vier boeken van het epos, in 1700 de volgende vier. Het privilege voor de druk van het eerste deel is gedateerd

31 juli 1697 en op grond daarvan acht Smit het aannemelijk, dat de uitgave van het eerste deel door de dichter bestemd was als een bijdrage tot de feestvreugde bij de afkondiging van de Vrede van Rijswijk in het najaar van 1697. Maar de uitgevers wensten er een fraai boek van te maken. De voorbereiding van de uitgave kostte meer tijd dan Rotgans gehoopt had. ‘En zo kwam de vrede eerder tot stand dan het boek.’17.

In afwachting van de verschijning van de eerste vier boeken van zijn heldendicht vierde de dichter de Vrede van Rijswijk met een gelegenheidsgedicht onder de titel Vredetriomf.18.

In de onderhavige en de volgende paragraaf van dit artikel komen enige aan Smit onbekend gebleven brieven van Rotgans ter tafel, waarmee Smits reconstructie van de produktiegeschiedenis van Wilhem de Derde, deel I (1698), kan worden bevestigd en aangevuld. Een belangrijk stuk is in de eerste plaats een brief van Rotgans aan Joan van Broekhuizen, alias Janus Broukhusius (1649-1707), officier en klassiek filoloog, in zijn tijd befaamd als Nederlands en vooral Neolatijns dichter. Het document bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek te Leiden.19.

Het belang ervan is niet zozeer gelegen in de inhoud als wel in de bijlage. De dichter voegt namelijk aan zijn brief, waarin hij om een lofdicht voor Wilhem de Derde vraagt, een in proza gesteld resumé van het heldendicht (boek 1 tot en met 4) toe. Dat moest Broekhuizen helpen een goed beeld te krijgen van de stof en de opbouw van het werk waarvoor hem verzocht werd de loftrompet te steken.20.

De brief heeft geen datum. Een terminus ante quem kunnen we echter vinden in een andere brief van Lukas Rotgans, aan Joannes Vollenhove, inzake dezelfde materie. Op 30 augustus 1697 richt Rotgans zich uit Utrecht tot de Haagse dominee-dichter met eenzelfde verzoek om een drempeldicht en hij meldt dan, dat hij onder andere van Broekhuizen iets in het Latijn ontvangen heeft.21.

We mogen daarom aannemen, dat de brief aan Broekhuizen van juli of begin augustus 1697 dateert.

De lakonieke beknoptheid die Rotgans' epistel kenmerkt, kan mijns inziens alleen verklaard worden als we een zekere connectie tussen de beide dichters aannemen. Smit veronderstelt dat ze met elkaar in aanraking zijn gekomen toen Broekhuizen van 1682 tot 1684 als officier te Utrecht in garnizoen lag.22.

Evenwel geloof ik, dat de wijze waarop Rotgans over zijn epos schrijft erop duidt, dat de aangeschrevene afwist van zijn arbeid aan het epos over Willem III. Er zou dan eveneens in de jaren negentig contact tussen beiden bestaan hebben. Geheel ingewijd in elkaars

dicht-geheimen kunnen ze anderzijds weer niet geweest zijn, anders zou Rotgans niet voor de noodzaak hebben gestaan, een samenvatting van de eerste vier boeken van het epos mee te sturen.

Het epistel omvat een dubbelblad met op de voorzijde van het eerste folium de tekst van de brief en op de achterzijde van het tweede folium het adres: ‘Mijn Heer // Mijn Heer Joan Broekhuisen // Kapitein // Tot // Amsterdam.’

De tekst van de brief luidt als volgt: Mijn Heer.

Also ik van mening ben mijn Heldendicht, onder den tijtel van Wilhem den derden, binnen weinige dagen in 't licht te brengen; soude dat werk veel luister ontfangen, indien UEd het selve met eenige weinige regels van desselfs hooggeleerde poezije, aan 't hoofd geliefde te verheerlijken. Vergeef mij mijn Heer dat ik de vrijmoedigheid neme van UEd dit versoeken, en gelieft mij te vergunnen, dat ik mij noeme

Mijn Heer

UEdsgehoorsaamste dienaar Lucas Rotgans23.

Het overzicht waarmee Rotgans Broekhuizen informeerde over de verhaalgang van zijn epos is om verschillende redenen interessant. Allereerst laat het zien hoe het bij het vragen om een drempeldicht toe kon gaan. In dit verband wordt ook de vraag naar de reeds aanwezige voorkennis inzake Rotgans' werk bij Broekhuizen dringender.

In de tweede plaats merken we op, dat voor de samenvatting gebruik is gemaakt van de in margine van de uitgegeven tekst opgenomen aanduidingen van de

hoofdinhoud der opeenvolgende passages. Soms neemt de dichter die stukjes letterlijk over, maar vaker varieert hij ze. De verhouding van het resumé voor Broekhuizen ten opzichte van de marginalia verdient nauwgezetter studie dan hier en nu mogelijk is. Daarbij moet uiteraard voortdurend de onderscheiden functie van het een en het ander in het oog gehouden worden.

mogelijke nieuwe analyse van Rotgans' epos, natuurlijk in permanente vergelijking met Smits uiteenzettingen. Nagegaan dient te worden, of de auteur bepaalde momenten accentueert respectievelijk slechts en passant vermeldt of zelfs negeert.

Tenslotte noem ik nu nog alleen het bijzondere feit, dat de dichter eenmaal in zijn resumé een proefje van zijn dichtwerk geeft, in de vorm van een achttienregelig citaat uit het tweede boek. Het betreft een ‘aanspraak’ van de Bisschop van Munster aan zijn leger bij het begin van zijn opmars naar het noorden van de Republiek.24.

In de voorafgaande verzen laat de dichter al voelen hoe ongepast het is dat een geestelijke zijn bisschopsstaf voor een degen verwisselt. In de aanhaling toont de krijgshaftige legeraanvoerder zijn haat jegens de protestanten en hier zal Rotgans, gegeven de afloop van de bisschoppelijke aktie in het noorden des lands, gerekend hebben op instemmend antipaaps leedvermaak bij de lezer van zijn samenvatting.25.

De tekst van het resumé is in extenso als Bijlage I bij dit artikel opgenomen.

In document Voortgang. Jaargang 10 · dbnl (pagina 62-67)