• No results found

Tineke ter Meer

In document Voortgang. Jaargang 10 · dbnl (pagina 35-43)

1. Inleiding

Op 9 juni 1664, ergens in het noorden van Frankrijk, schreef Huygens een gedicht dat hij later de titel ‘Roert niet’ gaf. In de Koren-bloemen heeft het een plaats bij de epigrammen (‘sneldichten’) gekregen, en wel een opvallende plaats. Het is het eerste sneldicht van boek XXI.

‘Roert niet’ is een interessant epigram omdat we het kunnen vergelijken met een Latijnse tegenhanger, die Huygens ongeveer tien maanden later schreef. Een ander belangwekkend aspect van de tekst is het emblematische karakter. Huygens heeft zich niet al te gunstig uitgelaten over Hoofts Emblemata amatoria. Dat mogen we toch wel afleiden uit de brief die Jacob van der Burgh op 29 mei 1634 aan Hooft schreef1.

. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat Huygens afwijzend stond tegenover het genre in het algemeen. Zijn werk bevat zelfs duidelijke blijken van het tegendeel. ‘Roert niet’ is er een van.

2. ‘Roert niet’

Hieronder volgt de tekst van het sneldicht naar de uitgave van Huygens' gedichten door J.A. Worp2.

. Het opschrift, te parafraseren als ‘breng niet in beweging’, staat tussen haken omdat het niet in het handschrift voorkomt.

(ROERT NIET).

Goed' en sachtsinnige, geruste, stille lieden

Sien al 'tgoet en al 'tquaet, en laeten 't al geschieden, En moeyen sich met niet: maer, soom' haer' stilte tergt En op het onvoorsiens ijet buijten reden verght, 5 Sij stuijven schielick op, en al haer soet wordt bitter,

En al haer water vier, vier als een Blixem-schitter, Niet lammer, niet min scherp, niet min afgrysselick. Die dit begrijpen wil, lett' koel en wijsselick

Op 'tspoor dat hij berijdt, (want stomme dingen spreken, 10 En, hoorden wij maer toe, de sprakelooste preken)

Op tacken van 'tgeboomt langs heen dat spoor geplant. Sij staen te wederzijd en slapen opden kant,

Maer roertse met den snorr van een' gedreven wagen, S'ontwaecken vinnighlijck, en siet eens met wat slagen 15 Haer leed gewroken werdt, en leert, als Medicijn,

Dat quaed dat stil light niet en dient geroert te zyn.

De eerste zeven verzen beschrijven hoe zachtaardige en rustige mensen opeens kunnen opvliegen als men ze overvalt met een onredelijk verzoek. In het

daaropvolgende gedeelte verduidelijkt de dichter dat met een beeld. Die mensen zijn als takken van bomen die langs een weg staan. Ze ‘slapen’, maar als ze worden geraakt door een wagen die vaart heeft3.

, blijken ze zich opeens flink te kunnen roeren. De sententie aan het slot geeft de les weer die uit dit alles volgt.

Het gedicht is emblematisch wegens de koppeling van een levensles aan een beeld dat makkelijk als pictura is voor te stellen. Een ander argument om het sneldicht met de emblemataliteratuur in verband te brengen, is gelegen in de zin tussen haken: ‘want stomme dingen spreken, En, hoorden wij maer toe, de sprakelooste preken’. Deze formulering doet denken aan een van de omschrijvingen van emblemata die Cats geeft in de voorrede van zijn Sinne- en minnebeelden:

Maer soo my yemant vraeght wat Emblemata in der daet zijn? dien sal ick antwoorden, dattet zijn stomme beelden, ende nochtans sprekende: geringe saecken, ende niettemin van gewichte: belacchelijcke dingen, ende nochtans niet sonder wijsheydt4.

Ook in het werk van Huygens zelf vinden we een parallel. Uit 1644 dateren ca. 100 vierregelige Latijnse epigrammen die emblematisch van opzet zijn. In de Momenta desultoria (Huygens' verzamelde Latijnse

poëzie) staan ze bij elkaar onder de titel ‘Tricae morales’, d.w.z. beuzelingen met een les. De versjes zijn opgedragen aan Constantijn jr., toen zestien jaar oud. In het aardige opdrachtgedicht, dat vol zit met toespelingen op de klassieken, legt Huygens zijn zoon uit, wat de bedoeling is van de reeks. Het gaat mij om de laatste twee verzen van dat gedicht:

Hoc doceo, dilecte, velut facundia surdis Muta sit, attentis omnia muta loqui.

Dit wil ik duidelijk maken, geliefde zoon: dat alle stomme dingen spreken voor wie goed luistert, net zo goed als welbespraaktheid stom is voor doven5.

.

Alle stomme dingen spreken voor wie goed luistert: dat is precies wat Huygens ook in het sneldicht zegt.

De vss. 9-10 van ‘Roert niet’ zijn voor ons belangrijk, omdat ze een bepaalde eigenschap van het gedicht benadrukken. Het is evenwel de vraag, of Huygens zelf wel zoveel waarde hechtte aan een dergelijke explicatie van zijn opzet. We hebben de beide verzen namelijk te danken aan een louter versificatorische overweging. Dit blijkt uit het handschrift6.

. Aanvankelijk telde het sneldicht veertien verzen. Het gedeelte waarmee het beeld begint, luidde:

Die dit begrijpen wil, lett' koel en wijsselick

Op tacken van 'tgeboomt langs heen het spoor geplant.

Na het uitschrijven van het gedicht in deze vorm merkte Huygens, dat de regelmatige afwisseling van mannelijk en vrouwelijk rijm werd verstoord door de opeenvolging van de rijmparen afgrysselick-wijsselick en geplant-kant. Hij plaatste een

verwijzingsteken in de tekst en schreef in de marge als aanvulling twee verzen met vrouwelijk rijm. Tevens wijzigde hij in vs. 11 ‘het spoor’ in ‘dat spoor’. Huygens voegde wel vaker verzen toe om rijmtechnische redenen7.

.

Bekijken we vervolgens de sententie aan het slot nader. Bilderdijk merkt er over op: ‘Quaed dat still light. Zonderling, dat dit woord op goede, stille lieden moet slaan. Liever zei ik, dat het geen gezond is niet getergd moet worden’8.

. Als we het gedicht opvatten als een verdediging van het type mensen dat in vs. 1 wordt aangeduid, dan is de slotregel inderdaad wat merkwaardig. Maar het is mogelijk het sneldicht ook anders te lezen, en wel als een vermaning dat men geen dingen dient te doen

waardoor men zichzelf schade berokkent. Als we de tekst zo interpreteren, levert het laatste vers geen problemen op.

De sententie ‘kwaad dat stil ligt dient niet geroerd te zijn’ lijkt op een adagium uit de verzameling van Erasmus: ‘malum bene conditum ne moveris’, d.i. breng geen kwaad dat goed is weggeborgen in beweging. De toelichting hierbij geeft als equivalent van ‘malum bene conditum’ ‘malum quiescens’ (kwaad dat zich stil houdt). Met dat laatste zijn we nog dichter in de buurt van de regel die het sneldicht afsluit. Het adagium vertoont volgens Erasmus grote overeenkomst met de zegswijze ‘sopitos suscitat ignes’ (hij wakkert smeulend vuur aan). Ook hier gaat het om kwaad dat latent aanwezig is, maar opeens te voorschijn kan komen als iemand daar aanleiding toe geeft9.

.

De slotregel is verder te vergelijken met uitdrukkingen als ‘hoe meer men de drek roert, hoe meer hij stinkt’10.

en ‘anagyrim commoves’ (je brengt de stinkboom in beweging)11.

. Deze laatste zegswijze is de basis van een emblema van Joachim Camerarius (1534-1598). ‘Stinkbaum (Anagyris) von dem sich ein Mann abwendet’, zo luidt de omschrijving van de pictura in Henkel-Schöne. Het Latijnse onderschrift wordt aldus vertaald:

Warum ich zu deinen häßlichen Witzen schweige, fragst du? Ich will den Stinkbaum nicht bewegen, unflätiger Kerl.

Het motto stemt overeen met het opschrift van het sneldicht: ‘Ne moveas’ (‘breng niet in beweging’)12.

.

3. ‘Patientiae laesae emblema’

Huygens heeft vaak - zeer vaak, mogen we wel zeggen - motieven meer dan eens gebruikt. Dit verschijnsel beperkt zich niet tot de sneldichten, maar strekt zich ook uit over de langere gedichten en de Latijnse poëzie13.

. In de vorige paragraaf hebben we daar al iets van gezien. Ik geef nog een ander voorbeeld. Van 11 juni 1664 dateert het volgende epigram op de Zeestraat, de weg door de duinen tussen Den Haag en Scheveningen die toen naar een idee van Huygens werd aangelegd.

OP DEN SCHEVELINGSCHEN STEENWEGH. Visch-vrouwtjens, na de Mart:

Uw pad was wat te sacht, en daerom viel 't u hardt. Is 'tqualick overdacht?

Nu is 'twel eens soo hardt, en 'tvalt wel eens soo sacht.

Het grapje keert terug in de Zee-straet, grotendeels geschreven in de herfst van 1666: Het sachte pad viel hard, daer valt geen seggen tegen,

Nu valt het harde sacht

Huygens maakt er ook gebruik van in twee Latijnse versjes, het ene geschreven op 29 april 1664, het andere op 3 oktober van hetzelfde jaar:

Mollitie quae dura fuit Pedibusque Rotisque, Ipsa duritie nunc via mollis erit.

De weg die door zijn zachtheid voeten en wielen hard viel, zal nu juist door zijn hardheid zacht vallen.

Dura prius, quia mollis, erat, quae nunc vice versa Ipsa duritie mollis et apta Via est.

Eerst viel de weg hard, omdat hij zacht was, die nu omgekeerd zacht valt en goed bruikbaar is juist door zijn hardheid14.

.

Kennis van Huygens' Nederlandse gedichten kan wegens dergelijke herhalingen een belangrijk hulpmiddel zijn bij het bestuderen van zijn - vaak lastige - Latijnse poëzie. Met de motieven uit het Nederlandstalige werk in het achterhoofd kunnen we immers soms al vermoeden wat een tekst wil zeggen voordat het Latijn geheel duidelijk is. Wel moeten we natuurlijk altijd voorzichtig blijven en bedacht zijn op verschillen, zoals ook uit het volgende zal blijken.

De stof van ‘Roert niet’ komt eveneens terug in Huygens' werk, en wel in een Latijns gedicht van 3 april 1665. Ik geef de tekst naar de editie van Worp15.

. PATIENTIAE LAESAE EMBLEMA.

Quae distinguit agros sepes, et amoena viarum Vestit multa suis et obumbrat frondibus Arbor, Si modo non tactas praetergrediare, viator, Innocuas adstare vides, placidas, immotas. 5 Sin pedes, aut eques, aut curru concusseris, ipso

Ulcisci male turbatam properare quietem. Mitibus ingenijs idem furor emicat, idem Ignis amat, si vexentur, prorumpere; si non 10 Vexentur quidvis tacite perferre paratis.

Discite quam paruo constent discrimine Pacis Consilia, et semper nocui molimina Belli.

EMBLEMA VAN GESCHONDEN LIJDZAAMHEID.

Het talrijke geboomte dat als haag de akkers scheidt en de wegen lieflijk aankleedt en overschaduwt met zijn bladeren - als je ze [de bomen] passeert zonder ze aan te raken, reiziger, zijn ze (zoals je merkt) onschadelijk, vriendelijk en onbewogen. Maar als je ze te voet, te paard of met een wagen aan het schudden brengt, lijkt het alsof ze over de zet die ze kregen razend zijn en zich haasten het kwalijk verstoren van hun rust te wreken met straffende takken.

Bij zachtmoedige mensen die worden getergd, ontspringt deze zelfde woede, pleegt deze zelfde onstuimigheid los te barsten. Mensen, die, als ze niet worden getergd, bereid zijn van alles stil te verdragen.

Leert dan, op hoe kleine afstand bij elkaar staan vredesonderhandelingen en de heftige activiteiten van de altijd schadelijke oorlog.

Wat direct opvalt, is dat Huygens hier, anders dan in de Nederlandse versie, eerst het beeld geeft en daarna de uitleg. Wel sluit de dichter ook nu af met een frase die begint met de imperatief ‘leert’. Leert dan hoe weinig er nodig is om overleg te doen omslaan in oorlog - zo kan het slot geparafraseerd worden. De les is derhalve niet dezelfde als die waarmee het sneldicht eindigt.

De titel laat geen twijfel bestaan over het karakter van de tekst. Het woord emblema kwam er aanvankelijk evenwel niet in voor. Worp vermeldt een kladversie die als opschrift enkel ‘Patienta laesa’ heeft16.

. Toch wijst ook die titel al enigszins in de richting van de emblemataliteratuur.

Henkel-Schöne drukken namelijk een emblema af van Joannes Sambucus (1531-1584) waarvan het motto onmiddellijk doet denken aan het opschrift van Huygens' gedicht: ‘Patientia laesa fit furor’ (‘van geschonden lijdzaamheid komt woede’). De pictura laat iemand zien die met een stok een slang slaat, en een stier die degene door wie hij was geslagen aanvalt. Sambucus gebruikt dus een ander beeld dan Huygens. Er

is wel overeenkomst wat betreft de betekenis. Die blijkt bij Sambucus uit het reeds geciteerde motto en het slot van de subscriptio, die bestaat uit drie Sapphische strofen. Ik citeer de laatste daarvan, met de vertaling die Henkel-Schöne geven.

Laeditur quando patiens, bonusque Leniter fert, nec queritur dolendo: Forte si transis moderationem,

Fit furor inde.

Wenn der Geduldige und Gutmütige verletzt wird, trägt er es gelassen und klagt nicht; sobald du von ungefähr das Maß seiner Selbstbeherrschung überschreitest, wird er zornig17.

.

4. Besluit

Beide gedichten schreef Huygens toen hij in Frankrijk verbleef in verband met de kwestie Orange18.

. Op 7 oktober 1661 was hij uit Den Haag vertrokken, waarschijnlijk niet vermoedend dat hij pas vier jaar later weer thuis zou zijn. Vanuit Parijs maakte hij bovendien nog in 1663 een reis naar Londen om te onderhandelen over de Engelse schulden aan de Oranjes. Zo ook in 1664. Die tweede Frans-Engelse reis begon op 7 juni. Twee dagen later dichtte hij ‘Roert niet’, blijkens het onderschrift ‘Entre Champuij et Ereine en Picardie’, op weg naar Calais19.

. Daarvandaan zou hij oversteken naar Dover. Het beeld van takken langs een weg kan het resultaat zijn van een observatie tijdens die tocht naar Calais, maar noodzakelijk is dat uiteraard niet.

Het Latijnse gedicht dateert van 3 april 1665 en is eveneens tijdens een reis ontstaan. Dit keer was Huygens op weg naar Orange. Hij was op 26 maart 1665 uit Parijs vertrokken, nadat overeenstemming over het prinsdom was bereikt met Lodewijk XIV. Onder het gedicht noteerde hij ‘Inter Varennam et Palissam’, d.i. tussen Varennes en Lapalisse20.

.

Heeft het thema van de beide gedichten iets te maken met Huygens' ervaringen in Parijs en Londen? Het is alleszins aannemelijk, maar verder durf ik bij gebrek aan nadere gegevens ook niet te gaan. Over een ding is evenwel geen twijfel mogelijk: Huygens' vertrouwdheid met de taal van stomme dingen.

5. Huygens, Gedichten ed. Worp, dl. 3 p. 307. 6. K.B. sign. K.A. XLd (gezien op microfilm).

7. De vss. 2729-2730 van Hofwijck bijv. zijn eveneens ingevoegd om de opeenvolging van twee mannelijke rijmparen te voorkomen. De correctie is te zien op de afbeelding van het slot van

Hofwijck in de autograaf in L. Strengholt, Constanter. Het leven van Constantijn Huygens.

Amsterdam 1987, p. 82.

8. Constantijn Huygens, Koren-bloemen. Nederlandsche gedichten. Met ophelderende aanteekeningen van W. Bilderdijk. Dl. 6. Leyden 1825, p. 283.

9. Desiderius Erasmus, Opera omnia. Dl. 2. Lugduni Batavorum 1703 (reprint Hildesheim 1961), kol. 51 (nr. 62).

10. WNT XIII kol. 782; vgl. III, 2 kol. 3280, waar het volgende uit Rotgans wordt aangehaald: ‘Een drek, te veel geroert, Cornutus, stinkt wat veer’.

11. Erasmus, Opera omnia, dl. 2 kol. 52 (nr. 65).

12. A. Henkel en A. Schöne, Emblemata. Handbuch zur Sinnbildkunst des XVI. und XVII.

Jahrhunderts. Stuttgart [z.j.], kol. 258.

13. Vgl. L. Strengholt, Huygens-studies. Bijdragen tot het onderzoek van de poëzie van Constantijn

Huygens. Amsterdam 1976, p. 116-118.

14. Huygens, Gedichten ed. Worp, dl.7 p. 60; p. 122 (vss. 467-468a); p. 54 (vss. 3-4); p. 63-64 (vss. 3-4).

15. A.w., dl. 7 p. 81-82. Prof. dr. A.J. Kleywegt dank ik hartelijk voor het corrigeren van mijn vertaling.

16. De handschriften - K.B. sign. K.A. XLIIIc omslagen 1663-1665 (klad) en 1661-1665 suppl. (afschrift) - bevatten verder geen bijzonderheden die in het verband van dit artikel bespreking behoeven.

17. Henkel-Schöne, Emblemata, kol. 639-640.

18. Zie hierover bijv. H.A. Hofman, Constantijn Huygens (1596-1687). Een christelijk-humanistisch

bourgeois-gentilhomme in dienst van het Oranjehuis. Utrecht 1983, hst. IV par. 4.

19. Het dagboek vermeldt ‘Champuy’ bij 8 juni 1664. De dag ervoor was Huygens in Beaumont (vlak boven Parijs), de dag erna in Abbeville. Zie Constantijn Huygens, Dagboek. Voor de eerste maal naar het afschrift van diens kleinzoon uitgegeven, door J.H.W. Unger. Bijlage bij

Oud-Holland 3 (1885), p. 69.

20. Vgl. de dagboekaantekeningen (a.w., l.c.); die van 2 april vermeldt Varennes, die van de dag erop Lapalisse. De beide plaatsjes liggen tussen Moulins en Roanne.

In document Voortgang. Jaargang 10 · dbnl (pagina 35-43)