• No results found

Hoofdstuk 3: Strafrechtelijk onderzoek en vervolging

3.2 Toetsing aan de onderzoeksplicht

Nu het onderzoek naar politionele geweldsaanwending op grond van de Aanwijzing is beschreven, dient de vraag te worden beantwoord in hoeverre dit onderzoek in

overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM betreffende de onderzoeksplicht bij (dodelijk) politiegeweld. Daartoe worden de verschillende relevante onderdelen van de door het EHRM uitgewerkte onderzoeksplicht behandeld.151

3.2.1 Onafhankelijkheid

De eerste eis betreft de onafhankelijkheid. Tussen enerzijds de personen die het onderzoek uitvoeren en verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en anderzijds de personen die betrokken zijn bij de geweldsaanwending mag geen hiërarchische, institutionele of praktische verbinding bestaan.152 De invoering van de Aanwijzing is grotendeels het gevolg

147 Stcrt. 2006, 143, onder 5.3.

148 Deze Adviescommissie is samengesteld uit enkele hoofdofficieren van justitie, een hoofdadvocaat-generaal, een rechercheofficier van justitie en de coördinerend rijksrechercheofficier van justitie. Zie: Ten Voorde 2014, p. 350-351.

149 Andere schietincidenten kunnen facultatief aan de Adviescommissie worden voorgelegd. Zie: Stcrt. 2006, 143, onder 5.4.

150 Stcrt. 2006, 143, onder 5.4.

151 De toegankelijkheid voor het slachtoffer en de publieke controle worden hier niet besproken. Beide zijn immers voldoende wettelijk verankerd in de procedure van artikel 12 Sv, de rechten van het slachtoffer en nabestaanden (artikel 51a-51e Sv) en de openbare terechtzitting en uitspraak (artikel 269 en 362 Sv).

geweest van de kritiek van het EHRM op dit punt in de zaak Ramsahai tegen Nederland.153 In

deze zaak werd de negentienjarige Ramsahai door een politieambtenaar doodgeschoten toen hij die politieambtenaar met een vuurwapen bedreigde bij zijn aanhouding. Het EHRM oordeelde dat Nederland de onderzoeksplicht had geschonden, omdat het onderzoek naar de geweldsaanwending in eerste instantie werd uitgevoerd door de politie-eenheid waartoe de schietende politieambtenaar behoorde. Pas na vijftien en een half uur werd het onderzoek overgenomen door de Rijksrecherche.

Het Gerechtshof Amsterdam overweegt dat met de Aanwijzing hoofdzakelijk tegemoet is gekomen aan de kritiek van het EHRM op het niet-onafhankelijke karakter van het onderzoek naar politionele geweldsaanwending in Nederlands.154 Het EHRM had al reeds

geoordeeld dat de Nederlandse Rijksrecherche voldoende onafhankelijk is in de zin van artikel 2 EVRM.155 Tot op heden bestaat er geen jurisprudentie waarin anders is geoordeeld.156

Daarnaast tasten ook de inzet van het VIK en medewerkers van een naburige politie-eenheid de onafhankelijkheid van het onderzoek niet aan.157 Het is in die gevallen wel de

Rijksrecherche die daadwerkelijk de onderzoekslijn en de prioriteiten van het onderzoek moet bepalen. Zij dient de ondersteunende diensten hierop aan te sturen.158

In de zaak Ramsahai tegen Nederland heeft het EHRM zich ook uitgelaten over de onafhankelijkheid van de OvJ. In deze zaak werd het onderzoek namelijk verricht onder leiding van een OvJ die functioneel betrokken was bij het politiekorps waar de betrokken politieambtenaren werkzaam waren. Diezelfde OvJ nam ook de beslissing om de geweld toepassende politieambtenaar niet te vervolgen. Volgens het EHRM was het beter geweest als toezicht werd gehouden op het onderzoek door een OvJ die niet was verbonden aan het desbetreffende politiekorps Amsterdam/Amstelland.159 Het EHRM oordeelde echter niet dat

sprake was een niet-onafhankelijk onderzoek. Het EHRM wees op een drietal factoren, waar het gebrek aan onafhankelijkheid door werd gecompenseerd, te weten:

– de onafhankelijkheid van het OM in het algemeen;

– de eindverantwoordelijkheid voor het onderzoek ligt bij de HOvJ;

153 EHRM 15 mei 2007, nr. 52391/99 (Ramsahai/Nederland).

154 Gerechtshof Amsterdam 29 oktober 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BG3792.

155 EHRM 15 mei 2007, nr. 52391/99 (Ramsahai/Nederland), par. 294.

156 Zo heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:157 nog overwogen dat de

Rijksrecherche een onafhankelijk, onpartijdig en deskundig orgaan is voor onderzoek naar mogelijk door politieambtenaren gepleegde strafbare feiten.

157 Rechtbank Alkmaar 28 januari 2004, ECLI:NL:RBALK:2004:AO2570; Gerechtshof Amsterdam 29 oktober 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BG3792.

158 Fijnaut e.a. 2007, p.721.

– het bestaan van de mogelijkheid van rechterlijke controle op de beslissing van de OvJ (middels de procedure van artikel 12 Sv), waar in Nederland ook daadwerkelijk gebruik van wordt gemaakt.160

Naar aanleiding van het arrest Ramsahai tegen Nederland is in de Aanwijzing neergelegd dat het onderzoek niet mag worden geleid door een OvJ die nauwe banden heeft met de politie-eenheid waartoe de betrokken politieambtenaren behoren. Ondanks deze beperking wordt in de jurisprudentie en literatuur gepleit voor een wijziging van de Aanwijzing op dit onderdeel. Zo heeft het Gerechtshof Amsterdam aan het OM de

aanbeveling gedaan om het onderzoek naar politiegeweld in alle gevallen uit te laten voeren onder leiding van een OvJ van het Landelijk Parket, handelend onder verantwoordelijkheid van een RC. Dit zou dan moeten gebeuren in de vorm van een gerechtelijk vooronderzoek.161

Ook Schalken en De Jong hebben in hun noot bij het arrest Ramsahai hiervoor gepleit.162

Meer recentelijk pleitte Ten Voorde ervoor dat het onderzoek naar politiegeweld in elk geval niet wordt geleid door een OvJ die zetelt in de politieregio waar het geweld heeft

plaatsgevonden.163

Inmiddels bestaat het gerechtelijk vooronderzoek niet meer.164 De RC is in het

vooronderzoek slechts toezichthouder en (in beginsel) geen onderzoeksrechter.165 De

verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek ligt nu geheel bij het OM.166 Dit betekent

niet dat er geen rol kan zijn voor de RC in het onderzoek naar politionele

geweldsaanwending. De RC heeft namelijk tot taak de voortgang, evenwichtigheid en

volledigheid van het opsporingsonderzoek te bewaken.167 Het is dan ook van belang de RC in

een vroeg stadium bij het onderzoek te betrekken. Door een grote mate van betrokkenheid van de RC wordt het risico op schending van de onderzoeksplicht wegens onvoldoende

onafhankelijkheid zoveel mogelijk beperkt.

Tevens is het van belang niet te veel personen te betrekken in de leiding van het onderzoek. Een rechtstreekse lijn tussen de OvJ en een RC, zonder rol voor een HOvJ, vormt voldoende waarborg voor een onafhankelijk onderzoek. Dit betekent dat de OvJ de leiding heeft over het onderzoek en alle noodzakelijke beslissingen neemt. De rol van de HOvJ dient 160 EHRM 15 mei 2007, nr. 52391/99 (Ramsahai/Nederland), par. 345 en 346.

161 Gerechtshof Amsterdam 16 februari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ8826.

162 EHRM 15 mei 2007, nr. 52391/99 (Ramsahai/Nederland), m.nt. G. De Jong, punt 4, en m.nt. T.M. Schalken, punt 3.

163 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), m.nt. J.M. ten Voorde, punt 11.

164 Stb. 2011, 600.

165 De RC kan echter op grond van artikel 181-184 Sv (al dan niet op verzoek van de OvJ of de verdachte) onderzoekshandelingen verrichten.

166 Kwakman 2012, p. 229.

in dat kader te worden overgenomen door de RC. De RC moet dus nauw worden betrokken bij de diverse onderzoekshandelingen en het proces-verbaal van de Rijksrecherche dient uiteindelijk te worden toegezonden aan de RC. De OvJ zou ook pas een beslissing mogen nemen inzake het al dan niet vervolgen van de geweld toepassende politieambtenaar, wanneer de RC uitdrukkelijk heeft bepaalt dat geen nader onderzoek is vereist.

Het neerleggen van de leiding over het onderzoek bij een OvJ van het Landelijk Parket is ook aan te bevelen. Als het onderzoek wordt verricht door een landelijke dienst, zijnde de Rijksrecherche, dan is het logisch de leiding over dat onderzoek neer te leggen bij een landelijke OvJ. Mocht dit capaciteitsproblemen opleveren voor het Landelijk Parket, dan kan voor bepaalde (minder ernstige) gevallen worden gekozen voor een OvJ van een ander arrondissement dan waarin het geweld heeft plaatsgevonden. Op deze manier wordt de onafhankelijkheid van de OvJ zoveel mogelijk gewaarborgd. Voor beide gevallen dient wel de voorwaarde te blijven bestaan dat de OvJ geen nauwe banden heeft met de desbetreffende politie-eenheid.

3.2.2 Voortvarendheid

Het EHRM stelt ook de eis dat het onderzoek voortvarend ter hand moet worden genomen.168 Deze eis hangt gedeeltelijk samen met de eis van onafhankelijkheid. Op welke

termijn de Rijksrecherche optreedt is, gelet op kritiek van het EHRM in de zaak Ramsahai tegen Nederland, van groot belang. De Rijksrecherche maakt (bij schietincidenten) nu gebruik van een piketsysteem, waardoor de Rijksrecherche gemiddeld binnen anderhalf uur na het incident op de plaats delict arriveert.169 Het EHRM achtte in de zaak Mulder-van Schalkwijk

tegen Nederland het arriveren van eerste onderzoeker van de Rijksrecherche binnen een uur na het incident voldoende voortvarend.170 De jurisprudentie van het EHRM geeft geen

redenen om aan te nemen dat zij, afhankelijk van de verdere omstandigheden van het

specifieke geval, anders zou oordelen in gevallen waarin de Rijksrecherche gemiddeld binnen anderhalf uur arriveert op de plaats van het incident.

Het EHRM acht het daarentegen onaanvaardbaar als voor het arriveren van de Rijksrecherche door de lokale politie-eenheid wezenlijke onderzoekshandelingen worden 168 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 236.

169 EHRM 15 mei 2007, nr. 52391/99 (Ramsahai/Nederland), m.nt. G. De Jong, punt 3; ‘Procedure Rijksrecherche na schietincidenten’, rijksrecherche.nl, geraadpleegd op 28 december 2016 via: www.rijksrecherche.nl/onderwerpen- 0/procedure/.

verricht. Ook aan dit punt komt de Aanwijzing tegemoet. Tot aan het moment dat de

Rijksrecherche op de plaats van het incident arriveert, is het aan de lokale politie-eenheid om slechts ter bevriezing van de situatie de eerste maatregelen te nemen.171 Het is niet de

bedoeling dat zij opsporingshandelingen verrichten. Slechts wanneer daartoe de noodzaak bestaat kunnen noodzakelijke onderzoekshandelingen worden verricht ten behoeve van het Rijksrecherche onderzoek.172 De Rijksrecherche kan daarop de onderzoekshandelingen van de

lokale politie-eenheid, met het oog op volledigheid en betrouwbaarheid, controleren of opnieuw verrichten.173

In het kader van de voortvarendheid van het onderzoek is ook het moment waarop de betrokken politieambtenaren worden gehoord van belang. Op grond van de Aanwijzing moet het horen zo spoedig mogelijk na het incident, in principe binnen 24 uur, plaatsvinden.174 Het

incident ligt de betrokkenen dan nog vers in het geheugen. Wanneer er te veel tijd zit tussen het schietincident en het horen van de betrokkenen bestaat ook het risico dat de betrokken politieambtenaren hun verklaringen gaan afstemmen, dan wel dat de schijn daarvan wordt gewekt.175 Dit risico kan worden verkleind door de geweld toepassende politieambtenaar vlak

na het incident te scheiden van zijn collega’s, bijvoorbeeld door hem over te laten brengen naar het politiebureau van een andere politie-eenheid.176 Op die manier wordt zowel de

voortvarendheid van het onderzoek als de zuiverheid van de verklaringen zoveel mogelijk gewaarborgd.

3.2.3 Adequaatheid en conclusies

Het EHRM eist ook dat het onderzoek naar de geweldsaanwending adequaat is.177 Of

dit onderzoek voldoende adequaat is geweest kan niet in zijn algemeenheid worden gezegd. Dit dient van geval tot geval te worden beoordeeld. Tevens eist het EHRM dat de conclusies die worden getrokken naar aanleiding van het onderzoek moeten zijn gebaseerd op een grondige, objectieve en onpartijdige analyse van alle relevante elementen van de zaak.178 Deze

eis is al tot op zekere hoogte gewaarborgd, omdat in bepaalde gevallen verplicht advies moet 171 De Aanwijzing noemt daarbij als voorbeelden het afzetten van de plaats van het voorval, zorg voor slachtoffers en het inventariseren van getuigen. Zie: Stcrt. 2006, 143, onder 4.2.

172 De Aanwijzing geeft echter niet aan welke onderzoekshandelingen in dat geval noodzakelijk kunnen zijn.

173 Stcrt. 2006, 143, onder 4.2.

174 Stcrt. 2006, 143, onder 4.4.

175 Gerechtshof Den Bosch 10 oktober 2001, ECLI:NL:GHSHE:2001:AD4516.

176 Zie: EHRM 7 juni 2011, nr. 26814/09 (Mulder-van Schalkwijk/Nederland).

177 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 233.

worden ingewonnen bij de Adviescommissie, alvorens een afdoeningsbeslissing te nemen. Bovendien kan de HOvJ na afronding van het onderzoek besluiten dat nader onderzoek moet worden gedaan, al dan niet door de RC.

Beide eisen van het EHRM kunnen echter nog beter worden gewaarborgd dan nu het geval is door de rol van de RC als toezichthouder in het onderzoek naar politionele

geweldsaanwending te vergroten. De RC kan als onafhankelijke rechter waarborgen dat alle aspecten van de zaak, mede in het licht van artikel 2 en 3 EVRM, worden onderzocht.179 Een

korte lijn tussen de OvJ en de RC en een verplichte consultatie van de RC bij wezenlijke onderzoekshandelingen, zijn hiervoor noodzakelijk.180 Na afronding van het onderzoek kan de

RC nog nader onderzoek (laten) verrichten, al dan niet door gebruik te maken van diens eigen bevoegdheden.

3.2.4 Geweldsaanwending buiten de Aanwijzing

Los van een aantal verbeterpunten is het strafrechtelijk onderzoek van de Aanwijzing dus in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM. De Aanwijzing geldt alleen niet voor alle gevallen van politionele geweldsaanwending. Hierdoor bestaat dus het risico dat in gevallen waarin bijvoorbeeld een verdachte bij zijn aanhouding door een politieambtenaar in elkaar is geslagen, het onderzoek naar die geweldsaanwending wordt uitgevoerd door collega’s van dezelfde politie-eenheid. Ook is het mogelijk dat in een dergelijk geval het onderzoek wordt geleid door een OvJ die nauwe banden heeft met de politie-eenheid waar de geweld toepassende politieambtenaar werkzaam is. Deze gevallen van geweldsaanwending vallen daarentegen wel binnen het beschermingsbereik van artikel 3 EVRM. Voor die gevallen van politiegeweld die buiten de Aanwijzing vallen, dienen daarom gelijksoortige regels te worden gecreëerd als die in de Aanwijzing met betrekking tot het onderzoek naar en de vervolging van de politionele geweldsaanwending. Ook ten aanzien van de in de volgende paragraaf getoetste vervolgingsplicht behoren soortelijke regels in het leven te worden geroepen.