• No results found

Hoofdstuk 3: Strafrechtelijk onderzoek en vervolging

3.1 Aanwijzing handelwijze geweldsaanwending (politie)ambtenaar

Bij politionele geweldsaanwending wordt al snel inbreuk gemaakt op grondrechten van burgers, zoals het recht op onaantastbaarheid van het lichaam (artikel 11 Gw), het recht op leven (artikel 2 EVRM) en het verbod op foltering en onmenselijke behandeling of bestraffing (artikel 3 EVRM). In veel van die gevallen vervult de desbetreffende politieambtenaar met zijn of haar handelen de delictsomschrijving van een misdrijf,128

bijvoorbeeld wanneer een verdachte bij zijn aanhouding door een politiekogel wordt

gedood.129 Het is in dit soort situaties vereist dat er een effectief onderzoek wordt verricht naar

de geweldsaanwending.130

De regels met betrekking tot de wijze waarop het onderzoek naar politionele

geweldsaanwending moet worden verricht, zijn neergelegd in de Aanwijzing. De Aanwijzing is echter niet van toepassing op alle gevallen waarin de politie geweld gebruikt. Alleen in die 127 Stcrt. 2006, 143.

128 Het gaat dan met name om de geweldsmisdrijven (zware) mishandeling en doodslag.

129 In dat geval zijn de bestanddelen van het misdrijf doodslag (artikel 287 Sr) vervuld.

gevallen waarin het gebruik van een vuurwapen de dood of enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft of een andere vorm van geweldsaanwending de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft, is de Aanwijzing van toepassing.131 Voor die gevallen van politionele

geweldsaanwending die buiten het bereik van de Aanwijzing vallen,132 bestaan geen aparte

regels met betrekking tot de wijze waarop het onderzoekmoet worden verricht.

3.1.1 Onderzoek door de Rijksrecherche

Wanneer door een politieambtenaar geweld is aangewend, dient onderzoek te worden gedaan naar de wijze waarop de desbetreffende politieambtenaar van zijn geweldbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Bij dat onderzoek is het van belang dat elke schijn van partijdigheid wordt vermeden. In Nederland wordt het onderzoek naar de toedracht van de feiten bij politiegeweld daarom uitgevoerd door de Rijksrecherche.133 De Rijksrecherche ressorteert

onder het College van procureurs-generaal134 en wordt in staat geacht op onafhankelijke en

onpartijdige wijze onderzoek te verrichten, gericht op waarheidsvinding.135

De capaciteit van de Rijksrecherche is echter beperkt. De Rijksrecherche kan bij capaciteitsgebrek dan ook de hulp inroepen van het Bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten (hierna: VIK)136 van de betreffende politie-eenheid of medewerkers van een naburige politie-

eenheid137 voor het verrichten van bepaalde onderzoekshandelingen.138 Voor technisch

onderzoek wordt in eerste instantie bijstand gevraagd van de technische recherche (hierna: TR) uit een andere politieregio.139

Gedurende het onderzoek wordt de geweld toepassende politieambtenaar in beginsel aangemerkt als getuige. Hij wordt slechts aangemerkt als verdachte indien gerede twijfel bestaat of hij gelegitimeerd gebruik heeft gemaakt van zijn geweldbevoegdheid. Vaak is de 131 Stcrt. 2006, 143, onder 3.2.

132 Het gaat dan om vuurwapengeweld dat geen lichamelijk letsel tot gevolg heeft en fysiek en ander instrumenteel geweld dat wel enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft, maar dit letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.

133 Stcrt. 2006, 143, onder 4.1. Zie ook Stcrt. 2010, 20477, onder 3A (Aanwijzing taken en inzet Rijksrecherche).

134 Artikel 1, onder d, Organisatieregeling dienstonderdelen OM 2012.

135 Fijnaut e.a. 2007, p. 720.

136 In de Aanwijzing wordt nog steeds gesproken over hulp van het Bureau Interne Onderzoeken (hierna: BIO). Inmiddels gebeurt dit echter door het VIK. Zie: Hoofdstuk 3.2 van de Inzetcriteria VIK bij strafrechtelijke en interne onderzoeken.

137 Ook wordt in de Aanwijzing nog gesproken over naburig politiekorps. Met de inwerkingtreding van de nieuwe

Politiewet zijn echter per 1 januari 2013 de 26 regionale politiekorpsen opgegaan in één landelijk politiekorps dat bestaat uit tien regionale eenheden. Waar in de Aanwijzing wordt gesproken over politiekorps en BIO, wordt in dit hoofdstuk dan ook gesproken over politie-eenheid en VIK.

138 Zoals het horen van getuigen of het verrichten van een buurtonderzoek.

geweldsaanwending namelijk niet strafbaar wegens de aanwezigheid van een

strafuitsluitingsgrond. Het gaat dan vaak om handelen conform wettelijk voorschrift (zijnde de Politiewet en de Ambtsinstructie), ambtelijk bevel of noodweer(exces). De status van de geweld toepassende politieambtenaar kan gedurende het onderzoek wel wijzigen.140

De leiding over het onderzoek ligt bij de OvJ, die nauw betrokken is bij het onderzoek. De OvJ beslist of de geweld toepassende politieambtenaar wordt gehoord als getuige of als verdachte en over de wijze waarop ondersteuning wordt verleend aan het onderzoek. De OvJ dient de Hoofdofficier van Justitie (hierna: HOvJ) te informeren over de voortgang van het onderzoek en hem te consulteren bij het nemen van relevante beslissingen.141

3.1.2 Vervolging geweld toepassende politieambtenaar

Wanneer het onderzoek naar de geweldsaanwending is afgerond, wordt het onderzoek vastgelegd in een proces-verbaal en ingezonden naar de HOvJ in het arrondissement waar het geweldincident heeft plaatsgevonden. De HOvJ beoordeelt allereerst of met de

geweldsaanwending de bestanddelen van de delictsomschrijving van een (gewelds)misdrijf zijn vervuld. Is dat het geval, dan beoordeelt de HOvJ de strafbaarheid van de

geweldsaanwending aan de hand van het toetsingskader.142 Het toetsingskader bestaat uit

artikel 7 Pw,143 artikel 7 tot en met 11c Ambtsinstructie en de strafuitsluitingsgronden van

artikel 41 tot en met 43 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).144 De HOvJ kan tot de

conclusie komen dat nader onderzoek moet worden verricht. In dat geval kan de HOvJ ervoor kiezen om (een deel van) het nader onderzoek door de rechter-commissaris (hierna: RC) te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld door het horen van getuigen en deskundigen of door het houden van een reconstructie.145

Naar aanleiding van het onderzoek behoort een afdoeningsbeslissing te worden genomen. De Aanwijzing bevat een criterium aan de hand waarvan wordt besloten om de zaak al dan niet aan de rechter voor te leggen.146 Dit criterium ziet op de vraag of de

strafrechter de politieambtenaar zal ontslaan van alle rechtsvervolging door middel van een 140 Stcrt. 2006, 143, onder 4.4.

141 Stcrt. 2006, 143, onder 4.6.

142 Stcrt. 2006, 143, onder 5.1.

143 De Aanwijzing spreekt nog over artikel 8 Pw, maar de geweldbevoegdheid is inmiddels neergelegd in artikel 7 Pw.

144 Zijnde noodweer(exces), wettelijk voorschrift en ambtelijk bevel. Zie: Stcrt. 2006, 143, bijlage I.

145 Stcrt. 2006, 143, onder 5.2.

146 Zie: Gerechtshof Den Haag 20 januari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:67, waarin dit criterium door het Gerechtshof ook wordt gehanteerd bij de beoordeling van artikel 12 Sv klachten.

beroep op een strafuitsluitingsgrond, indien de zaak aan hem zou zijn voorgelegd. Kan rechtens geen relevante twijfel bestaan dat het antwoord op deze vraag bevestigend zal zijn, dan is het uitgangspunt dat van (verdere) strafvervolging wordt afgezien.147 Op de vraag in

hoeverre van strafvervolging kan of mag worden afgezien wanneer wel sprake kan zijn van (meer dan) rechtens relevante twijfel hierover, geeft de Aanwijzing geen antwoord.

In bepaalde gevallen is de HOvJ verplicht zijn voorgenomen beoordeling eerst voor te leggen aan de Adviescommissie politieel vuurwapengebruik (hierna: Adviescommissie).148

Een dergelijk advies is verplicht in die gevallen waarin daadwerkelijk door een politieambtenaar is geschoten en onderzoek is verricht door de Rijksrecherche.149 De

Adviescommissie verwoordt daarbij zelf de toedracht van de geweldsaanwending aan de hand van alle stukken en brengt een advies uit over de voorgenomen beoordeling van de HOvJ.150