• No results found

Strafrecht en politietuchtrecht bij geweldsaanwending door politieambtenaren : Een onderzoek naar de verenigbaarheid van de strafrechtelijke en de politietuchtrechtelijke reactie op politiegeweld, ten aanzien van de gew

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Strafrecht en politietuchtrecht bij geweldsaanwending door politieambtenaren : Een onderzoek naar de verenigbaarheid van de strafrechtelijke en de politietuchtrechtelijke reactie op politiegeweld, ten aanzien van de gew"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Strafrecht en politietuchtrecht bij geweldsaanwending

door politieambtenaren

Een onderzoek naar de verenigbaarheid van de strafrechtelijke en de politietuchtrechtelijke reactie op politiegeweld, ten aanzien van de geweld toepassende politieambtenaar, met de

positieve verplichtingen die voortvloeien uit artikel 2 en 3 EVRM

Masterscriptie Publiekrecht: Strafrecht Universiteit van Amsterdam

Onder begeleiding van mw. mr. M.J. (Margje) van Weerden

Leroy de Vries

Studentnummer: 10965688 Amsterdam, 29 december 2016

(2)

Inhoudsopgave

Lijst met afkortingen...3

Abstract...4

Inleiding...5

Hoofdstuk 1: Politiegeweld: definitie en bevoegdheid...9

1.1 Definitie van politiegeweld...9

1.2 Wettelijk kader voor politiegeweld...10

1.2.1 Artikel 7 Politiewet...11

1.2.2 Ambtsinstructie...12

1.2.3 Gebruik van een vuurwapen...13

1.2.4 Waarschuwingsplicht en melding van geweldsaanwending...14

1.3 Tussenconclusie...15

Hoofdstuk 2: Politiegeweld en het EVRM...17

2.1 Artikel 2 EVRM: recht op leven...17

2.2 Artikel 3 EVRM: verbod op foltering en onmenselijke behandeling of bestraffing...19

2.3 Positieve verplichtingen bij politionele geweldsaanwending...20

2.3.1 Onderzoeksplicht...20

2.3.2 Plicht tot vervolging?...23

2.4 Tussenconclusie...24

Hoofdstuk 3: Strafrechtelijk onderzoek en vervolging...26

3.1 Aanwijzing handelwijze geweldsaanwending (politie)ambtenaar...26

3.1.1 Onderzoek door de Rijksrecherche...27

3.1.2 Vervolging geweld toepassende politieambtenaar...28

3.2 Toetsing aan de onderzoeksplicht...29

3.2.1 Onafhankelijkheid...29

3.2.2 Voortvarendheid...32

3.2.3 Adequaatheid en conclusies...33

3.2.4 Geweldsaanwending buiten de Aanwijzing...34

3.3 Toetsing aan de vervolgingsplicht...34

3.4 Concept wetsvoorstel geweldsaanwending opsporingsambtenaar...36

3.5 Tussenconclusie...39

Hoofdstuk 4: Analyse nationale jurisprudentie politiegeweld...41

4.1 Fysiek en (licht) instrumenteel geweld...42

(3)

4.2.1 Bevoegdheid tot vuurwapengebruik en de waarschuwingsplicht...44

4.2.2 Noodweerexces...44

4.2.3 Putatief noodweer...45

4.3 Conclusies beoordeling politiegeweld door strafrechter...47

4.4 Conclusies strafoplegging politiegeweld...49

4.5 Verhouding tot artikel 2 en 3 EVRM?...53

Hoofdstuk 5: Politietuchtrecht als reactie op politiegeweld...54

5.1 Materieel politietuchtrecht: sanctioneren van plichtsverzuim...54

5.1.1 Onrechtmatig politiegeweld als plichtsverzuim...55

5.1.2 Disciplinaire straffen...55

5.2 Formeel politietuchtrecht: intern onderzoek naar plichtsverzuim...56

5.2.1 Intern onderzoek...57

5.2.2 Het sanctiebesluit...58

5.2.3 Cumulatie met strafrecht...60

5.3 Toetsing en modernisering van het politietuchtrecht...60

5.3.1 Onafhankelijkheid...61

5.3.2 Toegankelijkheid slachtoffer en publieke controle...62

5.3.3 Plicht tot strafoplegging en evenredigheid...65

5.4 Politietuchtrecht als alternatief voor strafrecht bij politiegeweld?...67

5.5 Tussenconclusie...68

Conclusie...71

(4)

Lijst met afkortingen

Aanwijzing: Aanwijzing handelwijze geweldsaanwending

(politie)ambtenaar

Adviescommissie: Adviescommissie politieel vuurwapengebruik

Ambtsinstructie: Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke

Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar 1994

AMvB: algemene maatregel van bestuur

Awb: Algemene wet bestuursrecht

Barp: Besluit algemene rechtspositie politie

Bbup: Besluit bewapening en uitrusting politie

BIO: Bureau interne onderzoeken

CADZ: Commissie van Advies in Disciplinaire Zaken

Communicatieprotocol: Communicatieprotocol onderzoeken naar

integriteitschendingen 2013

concept wetsvoorstel: concept wetsvoorstel geweldsaanwending

opsporingsambtenaar

CRvB: Centrale Raad van Beroep

DPH: Disciplinaire Procedure Politie Haaglanden 2011

EHRM: Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EVRM: Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de

mens en de fundamentele vrijheden

Gw: Grondwet

HR: Hoge Raad

HOvJ: hoofdofficier van justitie

MvT: Memorie van Toelichting

NvT: Nota van Toelichting

OM: Openbaar Ministerie

Onderzoeksprotocol: Protocol intern onderzoek politie 2013

Oriëntatiepunten LOVS: Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud

Strafrecht

OvJ: officier van justitie

Pw: Politiewet 2012

RC: rechter-commissaris

SMO: Landelijk Strafmaat-overleg

Sr: Wetboek van Strafrecht

Stb: Staatsblad

Stcrt: Staatscourant

Sv: Wetboek van Strafvordering

TR: technische recherche

(5)
(6)

Abstract

Het aanwenden van geweld door politieambtenaren, ook wel politiegeweld, kan een schending opleveren van de rechten in artikel 2 en 3 EVRM. Ter bescherming van deze rechten heeft het EHRM diverse positieve verplichtingen aan deze rechten gekoppeld. In geval van politiegeweld zijn twee verplichtingen van belang, te weten 1) het verrichten van een effectief en onafhankelijk onderzoek naar de geweldsaanwending en 2) het in beginsel vervolgen van onrechtmatig aangewend geweld. In Nederland kan worden geageerd op politieambtenaren die geweld hebben aangewend vanuit zowel het strafrecht als het politietuchtrecht. Het is van belang dat deze reacties op politiegeweld in overeenstemming zijn met de onderzoeksplicht en de vervolgingsplicht van artikel 2 en 3 EVRM. Aan de hand van literatuur- en jurisprudentieonderzoek is beoordeeld of dit ook daadwerkelijk het geval is. Ten aanzien van beide rechtsgebieden is geconcludeerd dat de reactie op politiegeweld niet volledig in overeenstemming is met deze positieve verplichtingen. Binnen het strafrecht is allereerst het onderzoek naar politiegeweld voldoende onafhankelijk, maar deze

onafhankelijkheid dient wel beter te worden gewaarborgd. Daarnaast bestaat voor politiegeweld een vervolgingscriterium die het OM de ruimte biedt om wegens

opportuniteitsredenen van vervolging af te zien. Ook wordt door de strafrechter vaak een veel lagere straf opgelegd voor het misdrijf dat het politiegeweld oplevert dan in andere gevallen waarin dat misdrijf is gepleegd. Voor het politietuchtrecht geldt dat het intern onderzoek naar politiegeweld (in de vorm van plichtsverzuim) onvoldoende onafhankelijk en niet

toegankelijk is voor het slachtoffer van de geweldsaanwending. Tevens heeft het bevoegd gezag binnen de politie te veel vrijheid om, na afronding van het intern onderzoek, al dan niet een disciplinaire straf op te leggen. Diverse aanpassingen zijn noodzakelijk om de reactie op politiegeweld vanuit het strafrecht en het politietuchtrecht in overeenstemming te brengen met de positieve verplichtingen van artikel 2 en 3 EVRM. Binnen het strafrecht dient, ter

waarborging van een onafhankelijk onderzoek, de leiding over het onderzoek naar

politiegeweld te worden neergelegd bij een OvJ van het Landelijk Parket of een OvJ van een ander arrondissement dan waarin het geweld heeft plaatsgevonden. Ook moet de RC nauw bij dit onderzoek worden betrokken. Daarnaast dient het vervolgingscriterium zodanig te worden gewijzigd, dat het OM die gevallen waarin kan worden gekozen voor een beleidssepot

standaard voorlegt aan de strafrechter. De uiteindelijke strafoplegging blijft voorbehouden aan de strafrechter. Binnen het politietuchtrecht behoort het slachtoffer actief te worden

geïnformeerd over de start van het intern onderzoek naar politiegeweld en over de afdoening daarvan. Bovendien moet voor het slachtoffer een mogelijkheid worden gecreëerd om bij de bestuursrechter (alsnog) strafoplegging af te dwingen. Ten slotte behoort er een

strafopleggingscriterium te komen, welke duidelijk maakt in welke gevallen een disciplinaire straf wordt opgelegd, alsook welke straf wanneer wordt opgelegd. Het politietuchtrecht blijft met deze aanpassingen echter onvoldoende onafhankelijk. Het politietuchtrecht kan daarom strikt genomen geen alternatief zijn voor het strafrecht bij politiegeweld. Bij politiegeweld kan het politietuchtrecht slechts worden gebruikt als aanvulling op het strafrecht en in lichte gevallen van politiegeweld.

(7)
(8)

Inleiding

Eén van de kerntaken van de overheid is het waarborgen van de veiligheid van haar burgers. In Nederland is het waarborgen van onze veiligheid voor een groot deel ondergebracht bij de politie. De politie heeft namelijk tot taak de openbare orde te handhaven en strafbare feiten op te sporen en te onderzoeken.1 Bij de uitvoering van deze taken is het aanwenden van geweld

soms noodzakelijk. Het door de politie aanwenden van geweld, in de uitoefening van haar bevoegdheden, wordt aangeduid als politiegeweld. De politie heeft in Nederland ook het monopolie op geweldgebruik.2 Bij het aanwenden van geweld dient de politie de daarvoor

geldende wettelijke regels in acht te nemen. Het niet naleven van deze regels heeft tot gevolg dat het geweld onrechtmatig is aangewend.3 Dit kan zelfs leiden tot een veroordeling van de

geweld toepassende politieambtenaar voor een (gewelds)misdrijf.4

De laatste jaren ligt het gebruik van geweld door de politie onder een vergrootglas. De media heeft veel aandacht besteed aan zaken van politiegeweld waarin het optreden van de politie ter discussie staat. Het gaat dan vaak om situaties waarin het politiegeweld de dood van een burger tot gevolg heeft gehad. De meest recente zaak met veel media-aandacht betrof de aanhouding van Mitch Henriquez. Op 27 juni 2015 werd Henriquez in het Zuiderpark in Den Haag aangehouden, omdat hij tegen de politie zou hebben gezegd dat hij een wapen bij zich had. Bij de aanhouding is door meerdere agenten geweld gebruikt, omdat Henriquez zich tegen zijn aanhouding verzette. Dit geweld heeft Henriquez uiteindelijk het leven gekost.5

Deze zaak heeft tot veel onrust en protesten geleid, met name in de Haagse Schilderswijk.6

De media-aandacht voor deze en andere zaken betreffende politiegeweld is niet geheel onbegrijpelijk. Met het aanwenden van geweld wordt immers inbreuk gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, neergelegd in artikel 11 van de Grondwet (hierna: Gw).7

Het niet naleven van de regels voor het gebruik van geweld door de politie kan zelfs

schadelijk zijn voor het vertrouwen van de samenleving in (het gebruik van geweld door) de

1 Artikel 3 Pw en 141 Sv.

2 Fijnaut e.a. 2007, p. 683.

3 Tenzij een beroep kan worden gedaan op een strafuitsluitingsgrond (niet zijnde handelen conform wettelijk voorschrift).

4 Zoals mishandeling of doodslag.

5 Tot deze conclusie kwam de Rijksrecherche na het verrichten van een uitgebreid onderzoek naar de geweldsaanwending. Zie: 'Mitch Henriquez overleed door handelen politie', nu.nl 6 november 2015, www.nu.nl/binnenland/4159843/mitch-henriquez-overleed-handelen-politie.html.

6 ‘Rellen in Den Haag na het overlijden van de Arubaan Mitch Henriquez’, NRC 30 juni 2015,

www.nrc.nl/nieuws/2015/06/30/rellen-in-den-haag-na-het-overlijden-van-de-arubaan-mitch-henriquez-a1464210.

(9)

politie.8 Het is dan ook van groot belang dat de politie bij het aanwenden van geweld de

daarvoor geldende regels in acht neemt.

Naast het recht op onaantastbaarheid van het lichaam kunnen ook internationale mensenrechten een rol spelen bij geweldsaanwending door de politie. Het gaat dan in het bijzonder om artikel 2 en 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). In deze artikelen zijn achtereenvolgens het recht op leven en het verbod op foltering en onmenselijke behandeling of bestraffing neergelegd. Het aanwenden van geweld door de politie kan een schending van deze

mensenrechten opleveren.9 Ter waarborging van deze mensenrechten heeft het Europees Hof

voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) een aantal positieve verplichtingen in het leven geroepen, die bij politiegeweld in acht moeten worden genomen. Het niet naleven van deze verplichtingen kan een schending van artikel 2 of 3 EVRM opleveren.

Normaliter wordt in Nederland gereageerd op politiegeweld middels het strafrecht. De reactie op politiegeweld vanuit het strafrecht heeft betrekking op de politieambtenaar die geweld heeft aangewend.10 Dat deze reactie op politiegeweld dient te voldoen aan de positieve

verplichtingen van artikel 2 en 3 EVRM, is van groot belang. Nederland is in het verleden al eens door het EHRM op de vingers getikt wegens het niet naleven van deze positieve

verplichtingen. Zo oordeelde het EHRM in 2007 in de zaak Ramsahai tegen Nederland dat artikel 2 EVRM was geschonden, omdat het strafrechtelijk onderzoek naar de

geweldsaanwending gedurende de eerste vijftien en een half uur werd uitgevoerd door het politiekorps waar de bij het schietincident betrokken politieambtenaren werkzaam waren.11

Ter voorkoming van een vergelijkbaar oordeel van het EHRM in de toekomst, is het van belang om vast te stellen of de reactie op politiegeweld vanuit het strafrecht nu wel in overeenstemming is met de positieve verplichtingen van artikel 2 en 3 EVRM.

In de literatuur is intussen de nodige kritiek geuit op de afdoening van politiegeweld via het strafrecht. Daarbij wordt het politietuchtrecht aangedragen als alternatief.12 Het

politietuchtrecht kent zijn eigen reactie op politiegeweld, die ook specifiek betrekking heeft op de politieambtenaar die geweld heeft aangewend. Het politietuchtrecht zou zelfs een (aanvullend) middel kunnen zijn om de door het EHRM vereiste identificatie en bestraffing 8 Rechtbank Amsterdam 1 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2450.

9 Fijnaut e.a. 2007, p. 686-690.

10 Binnen het strafrecht kan ook een reactie volgen op politiegeweld, welke betrekking heeft op het slachtoffer van de geweldsaanwending. Het slachtoffer van politiegeweld kan in een strafrechtelijke procedure, waarin hij de status heeft van verdachte, namelijk verzoeken dat het tegen hem gebruikte geweld wordt aangemerkt als een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Deze reactie vanuit het strafrecht op politiegeweld wordt buiten beschouwing gelaten.

11 EHRM 15 mei 2007, nr. 52391/99 (Ramsahai/Nederland).

(10)

van de verantwoordelijk(en) van de geweldsaanwending mogelijk te maken. Daarvoor moet wel worden vastgesteld of de reactie op politiegeweld vanuit het politietuchtrecht in

overeenstemming is met de positieve verplichtingen van artikel 2 en 3 EVRM.

Er kan dus worden gereageerd op politieambtenaren die in hun functie geweld hebben aangewend vanuit twee rechtsgebieden, te weten het strafrecht en het politietuchtrecht. Om vast te stellen of deze reacties op (onrechtmatig) politiegeweld in overeenstemming zijn met de positieve verplichtingen die voortvloeien uit artikel 2 en 3 EVRM, wordt de volgende onderzoeksvraag gehanteerd:

Zijn de huidige juridische reactiemogelijkheden op (onrechtmatig) politiegeweld, ten aanzien van de geweld toepassende politieambtenaar, in overeenstemming met de positieve

verplichtingen die voortvloeien uit artikel 2 en 3 EVRM?

Deze onderzoeksvraag wordt beantwoord met behulp van de volgende deelvragen: 1. Wat wordt verstaan onder politiegeweld en wat is daarvoor het juridisch kader?

2. Welke positieve verplichtingen vloeien voort uit artikel 2 en 3 EVRM met betrekking tot (dodelijk) politiegeweld?

3. Hoe is de strafrechtelijke reactie op (onrechtmatig) politiegeweld vormgegeven en voldoet deze reactie aan de positieve verplichtingen van artikel 2 en 3 EVRM?

4. In hoeverre voorziet het politietuchtrecht in een mogelijke reactie op (onrechtmatig) politiegeweld en voldoet deze reactie aan de positieve verplichtingen van artikel 2 en 3 EVRM?

De eerste deelvraag komt aan de orde in het eerste hoofdstuk. Bij de beantwoording van deze deelvraag wordt allereerst een definitie gegeven van politiegeweld. Hiertoe is onderzoek gedaan naar diverse stukken uit de literatuur en naar de wetsgeschiedenis. Vervolgens wordt het wettelijk kader voor politiegeweld uiteengezet aan de hand van de bepalingen van de Politiewet 2012 (hierna: Pw) en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar 1994 (hierna: Ambtsinstructie).

In het tweede hoofdstuk wordt de tweede deelvraag beantwoord. Hiervoor is onderzoek gedaan naar de jurisprudentie van het EHRM inzake artikel 2 en 3 EVRM bij politiegeweld. Aan de hand van deze jurisprudentie wordt uiteengezet wanneer politionele geweldsaanwending een schending oplevert van artikel 2 en 3 EVRM. Ook wordt op basis van die jurisprudentie uiteengezet welke positieve verplichtingen uit hoofde van artikel 2 en 3

(11)

EVRM rusten op de overheid, wanneer politieambtenaren geweld hebben aangewend. Ter interpretatie van deze jurisprudentie van het EHRM is literatuuronderzoek gedaan.

De derde deelvraag wordt beantwoord in hoofdstuk 3 en 4. In hoofdstuk 3 staat de Aanwijzing handelwijze geweldsaanwending (politie)ambtenaar (hierna: Aanwijzing)

centraal. In de Aanwijzing staat beschreven op welke wijze het strafrechtelijk onderzoek naar politionele geweldsaanwending wordt verricht en hoe tot een afdoeningsbeslissing wordt gekomen. Deze handelwijze wordt getoetst aan de positieve verplichtingen van artikel 2 en 3 EVRM. Hiertoe is literatuur- en jurisprudentieonderzoek verricht. Aan de hand van deze toetsing worden aanbevelingen gedaan om de Aanwijzing in overeenstemming te brengen met de positieve verplichtingen van artikel 2 en 3 EVRM. Deze aanbevelingen worden vervolgens afgezet tegen het concept wetsvoorstel geweldsaanwending opsporingsambtenaar.

Hoofdstuk 4 staat in het teken van de reactie van de strafrechter aangaande (onrechtmatig) politiegeweld. Aan de hand van nationale uitspraken en arresten in 23

verschillende zaken wordt een analyse gemaakt over hoe de Nederlandse strafrechter omgaat met zaken, waarin een politieambtenaar wordt vervolgd voor het door hem aangewende geweld. Aan de hand van deze analyse worden een aantal conclusies getrokken over de strafrechtelijke afhandeling van politiegeweld binnen de Nederlandse rechtspraak.

In het vijfde en laatste hoofdstuk wordt de vierde deelvraag beantwoord. In dit hoofdstuk staat het politietuchtrecht centraal. Binnen het politietuchtrecht kunnen

verschillende disciplinaire straffen worden opgelegd aan politieambtenaren die zich schuldig hebben gemaakt aan plichtsverzuim. Aan de hand van literatuur- en jurisprudentieonderzoek wordt het politietuchtrecht beschreven als reactie op (onrechtmatig) politiegeweld. Deze reactie wordt vervolgens getoetst aan de positieve verplichtingen van artikel 2 en 3 EVRM. Naar aanleiding van deze toetsing worden ook aanbevelingen gedaan voor aanpassing van het politietuchtrecht in relatie tot artikel 2 en 3 EVRM. Aan het eind van dit hoofdstuk wordt beoordeeld voor welke zaken betreffende politiegeweld het politietuchtrecht al dan niet geschikt kan zijn.

(12)

Hoofdstuk 1: Politiegeweld: definitie en bevoegdheid

In Nederland vervult de politie een belangrijke rol bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Onder meer het aanhouden en verhoren van verdachten zijn essentiële taken van de politie in het opsporingsonderzoek. Voor de politie kan het bij het verrichten van haar taken soms nodig zijn om geweld te gebruiken, bijvoorbeeld wanneer een verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding of als een verdachte vuurwapengevaarlijk is. Het aanwenden van geweld door de politie is echter aan bepaalde regels gebonden.

Centraal in dit hoofdstuk staat wanneer sprake is van gelegitimeerd politiegeweld. In paragraaf 1 wordt daartoe allereerst een definitie gegeven van het begrip politiegeweld. Vervolgens wordt de wettelijke grondslag van politiegeweld uitgewerkt in paragraaf 2. Daarbij komt zowel het gebruik van geweld in het algemeen als geweldgebruik door middel van een (vuur)wapen aan bod. Ter afsluiting van dit hoofdstuk volgt een tussenconclusie. 1.1 Definitie van politiegeweld

Binnen onze rechtsstaat heeft de overheid de exclusieve bevoegdheid tot het aanwenden van geweld jegens burgers. Dit wordt ook wel aangeduid als het

geweldsmonopolie van de overheid.13 In Nederland is het geweldsmonopolie ondergebracht

bij de politie. De politie is daarmee als enige in Nederland (uitzonderingen daargelaten) bevoegd tot het aanwenden van geweld.14 Maar wat moet nu precies worden verstaan onder

politiegeweld? In de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) bij de wijziging van de

Politiewet 1957 wordt geweld door de politie omschreven als: “elke dwangmatige kracht van

meer dan geringe betekenis, uitgeoefend op personen of zaken.”15 Deze definitie van

politiegeweld is tevens neergelegd in de Ambtsinstructie.16 Onder het aanwenden van geweld

door de politie valt zowel het ter hand nemen van een vuurwapen als het dreigen met geweld.17

Bij de beantwoording van de vraag wanneer sprake is van politiegeweld speelt ook het beoogde doel van de politionele handeling een rol. Dit volgt uit de Nota van Toelichting 13 Fijnaut e.a. 2007, p. 683.

14 Andere overheidsambtenaren die bevoegd zijn geweld te gebruiken (bijvoorbeeld de Marechaussee) worden buiten beschouwing gelaten.

15 Kamerstukken II 1985/86, 19.535, nr. 3, p. 11.

16 Artikel 1, lid 3, onder b, Ambtsinstructie.

(13)

(hierna: NvT) bij de wijziging van de Ambtsinstructie.18 Volgens de NvT is er sprake van

dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis, wanneer fysieke kracht wordt uitgeoefend met als doel:

- een persoon een bepaalde handeling te doen verrichten die hij niet wil verrichten, of; - een persoon een bepaalde handeling niet te laten verrichten.19

Deze nadere definiëring van geweld betekent dat een lichte duw of zelfs trekken in bepaalde gevallen als geweld kan worden aangemerkt.20

Op basis van de Ambtsinstructie kan politiegeweld worden onderscheiden in twee categorieën geweld. Dit betreft het gebruik van geweld met en zonder geweldmiddel,21 ook

wel aangeduid als instrumenteel en fysiek geweld. Voor dit onderscheid is het van belang wat wel en niet valt onder het begrip geweldmiddel. Op grond van de Ambtsinstructie valt onder geweldmiddel de toegelaten en ter beschikking gestelde uitrusting en bewapening van de politie bij de uitoefening van haar taken.22 De regels over de uitrusting en bewapening zijn

krachtens artikel 22 Pw neergelegd in het Besluit bewapening en uitrusting politie (hierna: Bbup).23

De bewapening van de politie bestaat uit middelen die doorgaans bedoeld zijn om geweld toe te passen, te weten een wapenstok, pepperspray en een pistool.24 Dit geldt, al dan

niet onder voorwaarden, voor de meeste politieambtenaren. Onder de uitrusting van een politieambtenaar vallen voorwerpen die doorgaans niet bedoeld zijn om geweld toe te passen, zoals de handboeien en een veiligheidsvest.25 Kan met dat uitrustingsmiddel wel geweld

worden aangewend, dan wordt dat het als geweldmiddel aangemerkt.26

1.2 Wettelijk kader voor politiegeweld

Bij het aanwenden van geweld, zowel fysiek als instrumenteel, rijst al snel de vraag waar de bevoegdheid daartoe op is gebaseerd. Op grond van artikel 11 Gw heeft eenieder namelijk recht op onaantastbaarheid van zijn of haar lichaam. In de parlementaire

geschiedenis wordt dit recht omschreven als: “het recht te worden gevrijwaard van 18 Stb. 2001, 387.

19 Stb. 2001, 387, p. 5.

20 Stb. 2001, 387, p. 5 en 6.

21 Dit volgt uit artikel 1, lid 3, onder d, Ambtsinstructie, waarin is neergelegd wat als geweldmiddel wordt aangemerkt.

22 Specifiek artikel 1, lid 3, onder d, Ambtsinstructie.

23 Stb. 2012, 511.

24 Artikel 2, lid 1 en 2, Bbup.

25 Artikel 2, lid 3-5, Bbup.

(14)

schendingen van en inbreuken op het lichaam door anderen.”27 Op basis van deze definitie

zal politionele geweldsaanwending jegens een burger een inbreuk op diens lichamelijke integriteit teweeg brengen.28 Artikel 11 Gw laat de wetgever echter de ruimte om bij of

krachtens de wet beperkingen van dit grondrecht mogelijk te maken. Op basis van deze beperkingsmogelijkheid heeft de wetgever het aanwenden van geweld door de politie

mogelijk gemaakt en tegelijkertijd aan bepaalde regels verbonden. Worden deze regels bij het aanwenden van geweld niet nageleefd, dan is de geweldsaanwending onrechtmatig.29

1.2.1 Artikel 7 Politiewet

De wettelijke grondslag voor het maken van een inbreuk op artikel 11 Gw is voor de politie neergelegd in artikel 7 Pw. Op grond van het eerste lid van artikel 7 Pw is een

politieambtenaar, die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bevoegd geweld te gebruiken in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, wanneer het daarmee beoogde doel het geweldgebruik rechtvaardigt en het doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan de hand van de formulering van het eerste lid van artikel 7 Pw kunnen een aantal

voorwaarden worden gedestilleerd waaraan het gebruik van geweld door de politie moet voldoen.

Allereerst dient een politieambtenaar te handelen in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Dit betekent dat er een bevoegdheid moet zijn tot handelen. Hiervan is in ieder geval sprake wanneer het handelen van de politie is terug te voeren op de algemene

taakstelling van artikel 3 Pw.30 Naast deze algemene bevoegdheid kunnen (bijzondere)

wettelijke bepalingen ook bijzondere bevoegdheden toekennen die geweldgebruik mogelijk maken.31 Te denken valt hierbij aan de opsporingsbevoegdheden in het Wetboek van

Strafvordering (hierna: Sv).32 Het eerste lid van artikel 7 Pw vormt dan ook geen zelfstandige

bevoegdheid tot het gebruik van geweld.33

Het uitgangspunt bij artikel 7 Pw is dat het geweldgebruik absoluut noodzakelijk moet zijn om het optreden op grond van artikel 3 Pw of de uitoefening van een bijzondere

bevoegdheid te verwezenlijken. Dit uitgangspunt komt tot uiting in de beginselen van 27 Kamerstukken II 1978/79, 15.463, nr. 2.

28 Fijnaut e.a. 2007, p. 696.

29 Mits geen beroep kan worden gedaan op een strafuitsluitingsgrond.

30 Sackers 2015, p. 3.

31 Sackers 2015, p. 3.

32 Bijvoorbeeld de bevoegdheid tot het aanhouden van verdachten (artikel 53 en 54 Sv).

(15)

proportionaliteit en subsidiariteit. Deze beginselen zijn opgenomen in het eerste lid en vijfde lid van artikel 7 Pw.34

De eis van proportionaliteit35 vormt de tweede voorwaarde van het eerste lid van

artikel 7 Pw. Het geweldgebruik moet immers worden gerechtvaardigd door het doel dat daarmee wordt beoogd. Er dient dus een zekere belangenafweging plaats te vinden, waarbij het doel dat met het geweldgebruik wordt beoogd zwaarder behoort te wegen dan het belang dat daarmee wordt geschonden.36 De eis van proportionaliteit is in het vijfde lid van artikel 7

Pw met andere woorden herhaald.37

Naast de eis van proportionaliteit geldt tevens de eis van subsidiariteit. Aan de

subsidiariteitseis is voldaan indien het doel niet met een ander, minder ingrijpend middel kan worden bereikt.38 De eis van gematigdheid in het vijfde lid van artikel 7 PW heeft echter tot

gevolg dat voor het aanwenden van geweld sprake moet zijn van dubbele subsidiariteit. Het doel behoort niet alleen met het minst ingrijpende middel te worden bereikt, maar het middel om dat doel te bereiken moet ook op de minst ingrijpende wijze worden toegepast.39 Als

bijvoorbeeld een vuurwapen wordt gebruikt, dan prevaleert dreigen met het vuurwapen boven gericht schieten. Dient toch gericht te worden geschoten, dan prevaleert gericht schieten op de benen boven gericht schieten op de borst.40

1.2.2 Ambtsinstructie

Voor het aanwenden van instrumenteel geweld zijn nadere regels opgenomen in de Ambtsinstructie.41 Deze nadere regels zien onder meer op het gebruik van geweldmiddelen en

de wijze waarop melding moet worden gemaakt van geweldgebruik. Het belang van het onderscheid in geweldgebruik met en zonder geweldmiddel komt tot uitdrukking in artikel 4 Pw. Niet iedere politieambtenaar is namelijk bevoegd om een bepaald geweldmiddel toe te passen. Alleen de politieambtenaren die voldoen aan de voorwaarden van artikel 4 Pw komen in aanmerking voor het gebruik van een bepaald geweldmiddel. De belangrijkste voorwaarde is dat een politieambtenaar in het gebruik van het desbetreffende geweldmiddel moet zijn 34 Fijnaut e.a. 2007, p. 697.

35 Ook wel de eis van evenredigheid tussen doel en middel.

36 Sackers 2015, p. 4.

37 Namelijk dat de geweldsaanwending in verhouding redelijk moet zijn.

38 Sackers 2015, p. 4.

39 Fijnaut e.a. 2007, p. 698.

40 Naeyé 2009, p. 69.

(16)

geoefend.42 Van een algemene bevoegdheid tot het gebruiken van alle geweldmiddelen is dan

ook geen sprake. Deze eis van geoefendheid vormt een kernbepaling, aangezien de

politieambtenaar zonder gebleken geoefendheid niet bevoegd is om gebruik te maken van zijn geweldmiddelen. De geoefendheid vormt zodoende een conditio sine qua non voor het gebruik van een geweldmiddel.43

Om ervoor te zorgen dat politieambtenaren voldoende geoefend zijn in het gebruik van een geweldmiddel, worden zij periodiek aan een aantal toetsen onderworpen.44 Voldoet een

politieambtenaar niet aan de daarbij gestelde eisen van bekwaamheid, dan dient zijn bewapening te worden ingenomen.45 Daar staat tegenover dat politieambtenaren wel in de

gelegenheid moeten worden gesteld om de noodzakelijke trainingen en opleidingen te volgen.46

1.2.3 Gebruik van een vuurwapen

Een geweldmiddel dat bijzondere aandacht verdient is het vuurwapen. Het vuurwapen is doorgaans het zwaarste geweldmiddel waarover een politieambtenaar beschikt47 en het

gebruik ervan kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel of zelfs de dood. De Ambtsinstructie bevat daarom bijzondere regels voor het gebruik van een vuurwapen.48

Het gebruik van een vuurwapen is geregel in de artikel 7 tot en met 11c

Ambtsinstructie. Onder het gebruik van een vuurwapen valt het (dreigend) richten, het gericht houden en het daadwerkelijk gebruik van een vuurwapen.49 Het daadwerkelijk gebruik kan het

lossen van een waarschuwingsschot of een gericht schot betreffen.50 De algemene

bevoegdheid van artikel 7 Pw is onverminderd van toepassing op vuurwapengebruik. Uit de daarbij geldende beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit kan worden afgeleid dat het gebruik van een vuurwapen tot het uiterste moet worden beperkt.51

Van belang bij het gebruik van het vuurwapen is dat het enkel mag worden gebruikt tegen personen of vervoersmiddelen waarin of waarop zich personen bevinden. Het schieten 42 Artikel 4, onder b, Ambtsinstructie.

43 Fijnaut e.a. 2007, p. 700.

44 Het gaat om de kennistoets ‘Geweldbeheersing’, de fysieke toets ‘Aanhoudings- en Zelfverdedigingsvaardigheden’ en de toets ‘Schietvaardigheid’. Deze toetsen zijn neergelegd in de Regeling toetsing geweldsbeheersing politie.

45 Artikel 26 en 27 Bbup.

46 Artikel 12 Besluit beheer regionale politiekorpsen.

47 Zie: artikel 2 Bbup.

48 Fijnaut e.a. 2007, p. 707.

49 Artikel 1, lid 3, onderdeel i, Ambtsinstructie.

50 Fijnaut e.a. 2007, p. 707.

(17)

op een deur om bijvoorbeeld toegang tot een woning te krijgen is dus niet toegestaan. Hetzelfde geldt in beginsel ook voor het schieten op rijdende auto’s.52 Daarnaast is het

gebruik van een vuurwapen in het eerste lid van artikel 7 Ambtsinstructie beperkt tot de volgende limitatief opgesomde gevallen:

a) het aanhouden van een zogeheten ‘vuurwapengevaarlijke verdachte’;53

b) het aanhouden van een verdachte of veroordeelde van een ernstig misdrijf54, die zich tracht

te onttrekken of heeft onttrokken aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming;55

c) het beteugelen van ernstige wanordelijkheden.56

Voor het ter hand nemen van een vuurwapen bestaan ook aparte regels in de

Ambtsinstructie. Voordat een politieambtenaar kan dreigen of schieten met het vuurwapen, dient hij deze eerst uit zijn holster te nemen. Een politieambtenaar mag zijn vuurwapen slechts ter hand nemen in die gevallen waarin het gebruik ervan is toegestaan of indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een dergelijke situatie ontstaat. In het laatst genoemde geval is dit slechts toegestaan in verband met zijn eigen veiligheid of die van anderen.57

1.2.4 Waarschuwingsplicht en melding van geweldsaanwending

In artikel 7 Pw is bepaald dat aan het gebruik van geweld zo mogelijk een

waarschuwing vooraf gaat. Naast deze algemene waarschuwingsplicht bij geweldgebruik bestaat voor het gebruik van het vuurwapen een bijzondere waarschuwingsplicht. Bij (gericht) gebruik van het vuurwapen is de politieambtenaar verplicht om met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze te waarschuwen dat bij het niet onverwijld opvolgen van het gegeven bevel58 zal worden geschoten. Indien de omstandigheden het toelaten en direct

52 Fijnaut e.a. 2007, p. 707.

53 Die gevaarlijkheid dient in het bijzonder te blijken uit de bereidheid om het (vermoedelijk aanwezige) vuurwapen daadwerkelijk tegen de politie of anderen te gebruiken. Zie: Timmer & Van der Steeg 2015, commentaar bij artikel 7 Ambtsinstructie.

54 Het dient een misdrijf te betreffen waar vier of meer jaren gevangenisstraf op staat en: a. een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of; b. dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.

55 Artikel 7, lid 3, Ambtsinstructie omvat een verdere beperking voor de onder a en b genoemde gevallen wanneer de identiteit van de verdachte bekend is.

56 Het geval van artikel 7, lid 1, onder d, Ambtsinstructie betreft militairen en wordt buiten beschouwing gelaten.

57 Timmer & Van der Steeg 2015, commentaar bij artikel 10 Ambtsinstructie.

58 Het gegeven bevel betreft geen ambtelijk bevel als bedoeld in artikel 184 Sr. Het niet opvolgen van dit bevel levert dus geen strafbaar feit op voor betrokkene. Zie: Fijnaut e.a. 2007, p. 713 en 714.

(18)

optreden is geboden,59 kan bij vuurwapengebruik (in plaats van de verbale waarschuwing)

tevens een waarschuwingsschot worden gelost.60

Wanneer een politieambtenaar geweld heeft aangewend, is hij verplicht hier

onverwijld melding van te maken.61 Deze melding moet worden gedaan aan zijn meerdere.62

In welke vorm deze melding moet worden gedaan is niet geregeld. Politieambtenaren die geweld hebben aangewend kunnen daarom volstaan met een mondelinge melding.63 In

bepaalde gevallen is de meerdere gehouden de melding van geweldsaanwending binnen 48 uur ter kennis te brengen van de Officier van Justitie (hierna: OvJ). Deze verplichting bestaat in ieder geval wanneer de geweldsaanwending de dood dan wel lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis heeft veroorzaakt, of een vuurwapen is gebruikt waarmee één of meer schoten zijn gelost.64 Naar aanleiding van de melding kan de OvJ besluiten een strafrechtelijk

onderzoek te starten en eventueel overgaan tot vervolging van de geweld toepassende politieambtenaar.65

1.3 Tussenconclusie

In dit hoofdstuk zijn de definitie en het juridisch kader van politiegeweld besproken. Politiegeweld is gedefinieerd als: “elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis,

uitgeoefend op personen of zaken, door een politieambtenaar.” Hiervoor moet sprake zijn van

fysieke kracht die wordt uitgeoefend met als doel een persoon een bepaalde ongewilde handeling te doen verrichten of die persoon een bepaalde handeling niet te laten verrichten. Bij politiegeweld kan onderscheid worden gemaakt tussen geweldsaanwending zonder en met geweldmiddel (ook wel fysiek en instrumenteel geweld).

Het juridisch kader voor politiegeweld wordt gevormd door artikel 7 Pw en de Ambtsinstructie. Voldoet de geweldsaanwending niet aan dit juridisch kader, dan is de geweldsaanwending onrechtmatig. Artikel 7 Pw eist bij het aanwenden van geweld dat de politieambtenaar handelt op basis van een hem toekomende bevoegdheid en dat hij de

beginselen van proportionaliteit en (dubbele) subsidiariteit in acht neemt. De Ambtsinstructie 59 Timmer & Van der Steeg 2015, commentaar bij artikel 10a Ambtsinstructie.

60 Artikel 10a, lid 1, Ambtsinstructie.

61 Artikel 17, lid 1, en artikel 1, lid 2, Ambtsinstructie.

62 De meerdere is de politieambtenaar die met de leiding is belast, het bevel heeft over de taakuitvoering of een hogere rang heeft dan de politieambtenaar die melding maakt van zijn geweldgebruik. Zie: artikel 1, lid 2, Ambtsinstructie.

63 Fijnaut e.a. 2007, p. 714 en 715.

64 Artikel 17, lid 3, onder a-c, Ambtsinstructie.

(19)

bevat regels voor het gebruik van geweld met behulp van een geweldmiddel. Bij het gebruik van een geweldmiddel geldt steeds de eis dat de politieambtenaar daarin moet zijn geoefend.

Specifiek is ingegaan op het gebruik van een vuurwapen. Dit middel mag

hoofdzakelijk worden gebruikt ter aanhouding van (vuur)wapengevaarlijke verdachten of verdachten van ernstige misdrijven. Het gebruik van geweld moet door de desbetreffende politieambtenaar ook worden gemeld aan zijn meerdere. Deze melding dient binnen 48 uur te worden doorgespeeld naar de OvJ, indien de geweldsaanwending de dood dan wel letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad.

(20)

Hoofdstuk 2: Politiegeweld en het EVRM

In het eerste hoofdstuk is reeds besproken dat politionele geweldsaanwending een inbreuk op artikel 11 Gw oplevert. Naast artikel 11 Gw zijn er ook internationale

mensenrechten die bij politiegeweld een rol spelen. Het gaat dan in het bijzonder om artikel 2 en 3 EVRM. In deze artikelen zijn het recht op leven en het verbod op foltering en

onmenselijke behandeling of bestraffing neergelegd. Het aanwenden van geweld door de politie kan een schending van deze mensenrechten opleveren.66 Het is dus van belang dat

politionele geweldsaanwending in Nederland in overeenstemming is met de eisen die voortvloeien uit artikel 2 en 3 EVRM.

In paragraaf 1 wordt allereerst ingegaan op de inhoud van het recht op leven in artikel 2 EVRM. Daarbij wordt uiteengezet wat wel en niet mag op grond van artikel 2 EVRM en wat het toepassingsbereik is van dit artikel. Artikel 3 EVRM wordt op dezelfde wijze besproken in paragraaf 2. De positieve verplichtingen die het EHRM heeft gekoppeld aan artikel 2 en 3 EVRM komen aan de orde in paragraaf 3. Daarbij wordt hoofdzakelijk aandacht besteed aan de op de overheid rustende onderzoeksplicht en de vraag in hoeverre de overheid vrij is in de vervolging van politiegeweld. Ter afsluiting van dit hoofdstuk volgt een

tussenconclusie.

2.1 Artikel 2 EVRM: recht op leven

In artikel 2 EVRM is het recht op leven vastgelegd en vormt daarmee de

mensenrechtelijke bescherming tegen dodelijk politiegeweld. Het recht op leven in artikel 2 EVRM bestaat uit twee onderdelen. Allereerst omvat dit artikel het recht op bescherming van leven bij wet. Tevens behelst dit artikel een verbod om mensen opzettelijk van het leven te beroven.67 De tekst van artikel 2 EVRM laat, in tegenstelling tot andere rechten van het

EVRM, geen ruimte aan de overheid om het recht op leven bij wet te beperken. Het tweede lid van artikel 2 EVRM biedt echter wel een drietal gevallen waarin levensberoving niet in strijd wordt geacht met artikel 2 EVRM.68 Het gaat dan om situaties waarin geweld wordt

aangewend:

66 Fijnaut e.a. 2007, p. 686-690.

67 Artikel 2, lid 1, EVRM.

(21)

a. ter verdediging van eenieder tegen onrechtmatig geweld;

b. teneinde een rechtmatige arrestatie te bewerkstelligen of het ontsnappen van iemand die op rechtmatige wijze is gedetineerd te voorkomen;

c. teneinde in overeenstemming met de wet een oproer of opstand te onderdrukken.69

Het tweede lid van artikel 2 EVRM heeft daarmee niet de strekking het doden van mensen in de genoemde situaties toe te staan. Het vormt slechts een beschrijving van situaties waarin geweld mag worden gebruikt en het aangewende geweld ongewild heeft geleid tot

levensberoving.70

Voor de toepasselijkheid van bovengenoemde gevallen moet nog wel zijn voldaan aan een tweetal vaste vereisten van het tweede lid van artikel 2 EVRM. Allereerst dient de

levensberoving het gevolg te zijn geweest van de geweldsaanwending. Daarnaast moet het aangewende geweld absoluut noodzakelijk zijn om de in het tweede lid van artikel 2 EVRM genoemde situaties te realiseren. Deze laatste eis betekent dat politionele geweldsaanwending aan strikte proportionaliteit- en subsidiariteitseisen moet voldoen ten aanzien van het

legitieme doel dat met het geweld wordt nagestreefd.71

Het EHRM heeft in haar jurisprudentie een criterium geïntroduceerd voor die gevallen waarin politionele geweldsaanwending berust op een dwaling ten aanzien van de feiten. Dit criterium kan worden beschouwd als een zekere ondergrens van wat door het EHRM nog wordt gezien als gerechtvaardigde geweldsaanwending.72 Het is namelijk goed mogelijk dat

de politie bijvoorbeeld handelt in de veronderstelling dat een verdachte vuurwapengevaarlijk is, maar dat achteraf blijkt dat de verdachte helemaal geen vuurwapen bij zich droeg. Als het handelen van de politie in een dergelijk geval is gebaseerd op een eerlijk geloof in de

aanwezigheid van bepaalde feiten, die op het moment van optreden naar redelijk inzicht73

mochten worden aangenomen, en deze feiten achteraf onjuist blijken te zijn, dan kan het optreden worden gerechtvaardigd op grond van artikel 2 EVRM.74

Het toepassingsbereik van artikel 2 EVRM beperkt zich niet tot enkel dodelijke geweldsaanwending. Het EHRM heeft in verschillende arresten bepaald dat artikel 2 EVRM onder omstandigheden ook van toepassing kan zijn in situaties waarin iemand niet is

overleden. Dit is volgens het EHRM aan de orde als het politieoptreden “by its very nature” 69 Artikel 2, lid 2, onder a-c, EVRM.

70 Fijnaut e.a. 2007, p. 686.

71 Fijnaut e.a. 2007, p. 686.

72 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), m.nt. J.M. ten Voorde, punt 5.

73 Het EHRM hanteert hier een subjectieve standaard van redelijkheid. Zie EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 244-245.

(22)

het leven van het slachtoffer van het politiegeweld in gevaar brengt, ook al heeft hij de gebeurtenis overleefd.75 Ook wanneer een maatregel ‘potentieel dodelijk’ is, is artikel 2

EVRM van toepassing,76 bijvoorbeeld wanneer een politieactie meerdere kogelgaten in een

auto tot gevolg heeft gehad.77

2.2 Artikel 3 EVRM: verbod op foltering en onmenselijke behandeling of bestraffing

Artikel 3 EVRM omvat het verbod op foltering en onmenselijke behandeling of bestraffing. Dit artikel is van toepassing op situaties waarin iemand bewust ernstig geestelijk of lichamelijk lijden wordt toegebracht dat onder de gegeven omstandigheden niet kan worden gerechtvaardigd.78 Dit is door het EHRM samengevat als ‘ill-treatment’.79 De

ill-treatment behoort van meer dan geringe betekenis te zijn.80 Of dat het geval is, is afhankelijk

van de omstandigheden van het geval.81 Het EHRM kijkt daarbij in elk geval naar de duur van

de behandeling en de fysieke en mentale gevolgen daarvan.82 Politiegeweld kan in bepaalde

gevallen dan ook een schending van artikel 3 EVRM opleveren.83 Hiervan is bijvoorbeeld

sprake indien een verdachte bij zijn aanhouding of hechtenis wordt geconfronteerd met geweld dat overduidelijk in strijd is met de daarvoor geldende rechtsopvattingen.84

Onder artikel 3 EVRM kan een onderscheid worden gemaakt tussen foltering en onmenselijke of vernederende behandeling. Deze begrippen vormen een glijdende schaal van verboden handelingen.85 Bij politiegeweld zal in de meeste gevallen eerder sprake zijn van

onmenselijke behandeling dan van foltering, aangezien de term foltering volgens het EHRM gereserveerd dient te blijven voor de meest gruwelijke, opzettelijke daden van geweld, met zeer ernstig lijden tot gevolg.86 Het aantal zaken waarin het EHRM heeft geoordeeld dat

sprake is van foltering, is ook beperkt.87 Van onmenselijke behandeling is onder meer sprake

75 EHRM 20 december 2004, nr. 50385/99 (Makaratzis/Griekenland), par. 55.

76 Peters e.a. 2009, p. 16.

77 EHRM 20 december 2004, nr. 50385/99 (Makaratzis/Griekenland), par. 71.

78 Fijnaut e.a. 2007, p. 689.

79 Vellinga-Schootstra & Vellinga 2008, p. 12.

80 Ill-treatment valt pas onder de werking van artikel 3 EVRM wanneer het aan een bepaald heftigheidsminimum voldoet. Zie: EHRM 11 april 2000, nr. 32357/96 (Sevtap Veznedaroglu/Turkije), m.nt. H. van de Wilt, par. 7.

81 EHRM 6 april 2000, nr. 26772/95 (Labita/Italië), m.nt. Bal, par. 9.

82 Xenos 2012, p. 162-163.

83 Fijnaut e.a. 2007, p. 689.

84 EHRM 30 september 2004, nr. 50222/99 (Krastanov/Bulgarije), par 53.

85 Fijnaut e.a. 2007, p. 628.

86 EHRM 18 december 1996, nr. 21987/93 (Aksoy/Turkije), par. 63; Fijnaut e.a. 2007, p. 690.

(23)

wanneer abusief fysiek geweld wordt gebruikt tegen arrestanten.88 Het EHRM merkt fysiek

geweld over het algemeen ook aan als onmenselijke behandeling.89

2.3 Positieve verplichtingen bij politionele geweldsaanwending

Artikel 2 en 3 EVRM omvatten een negatieve verplichting voor de overheid om zich te onthouden van handelingen die een inbreuk vormen op deze mensenrechten. Het EHRM heeft in haar jurisprudentie ook een aantal positieve verplichtingen gekoppeld aan artikel 2 en 3 EVRM. Deze verplichtingen zetten de overheid juist aan tot actief handelen ter

verwezenlijking van deze mensenrechten.90 Uit de jurisprudentie van het EHRM vloeien

verschillende positieve verplichtingen voort voor de overheid die zien op de bescherming van artikel 2 en 3 EVRM. De belangrijkste verplichting betreffende (dodelijk) politiegeweld betreft de onderzoeksplicht.91 De verschillende onderdelen van de onderzoeksplicht komen bij

artikel 2 en 3 EVRM grotendeels overeen. De onderzoeksplicht voor beide artikelen wordt daarom gezamenlijk besproken, waarbij de nadruk ligt op het onderzoek onder artikel 2 EVRM.

2.3.1 Onderzoeksplicht

De overheid is bij het aanwenden van geweld door politieambtenaren gehouden een effectief onderzoek te verrichten, wanneer door die geweldsaanwending een of meer individuen zijn gedood,92 dan wel (ernstig) letsel is toegebracht.93 Deze formele

onderzoeksplicht is door het EHRM voor het eerst geformuleerd in het arrest McCann tegen het Verenigd Koninkrijk.94 Het EHRM heeft in dit arrest bepaald dat er een nationale

procedure dient te bestaan, waarbinnen het (dodelijke) politiegeweld kan worden getoetst aan

88 EHRM 4 december 1995, nr. 18896/91 (Ribitsch/Oostenrijk); Fijnaut e.a. 2007, p. 628.

89 Fijnaut e.a. 2007, p. 689.

90 Van Kempen 2008, p. 13.

91 De plicht tot het nemen van beschermingsmaatregelen en verplichtingen die betrekking hebben op andere situaties dan geweldsaanwending (bijvoorbeeld detentie) worden buiten beschouwing gelaten.

92 Deze onderzoeksplicht vloeit voort uit de verplichting om het recht op leven op grond van artikel 2 EVRM te beschermen, gelezen in samenhang met de algemene verplichting van de staat op grond van artikel 1 EVRM om eenieders rechten en vrijheden te verzekeren binnen haar rechtsmacht. Zie: EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 230.

93 Voor geweldsaanwending onder artikel 3 EVRM komt het EHRM tot een gelijksoortige overweging. Zie EHRM 28 oktober 1998, nr. 24760/94 (Assenov e.a./Bulgarije), par. 102.

(24)

de eisen van rechtmatigheid.95

De centrale voorwaarde die aan het onderzoek wordt gesteld is dat het onderzoek effectief moet zijn. Het EHRM heeft in de loop der jaren de eisen, die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, uitgewerkt in diverse arresten. Inzake artikel 2 EVRM heeft het EHRM in de zaak Da Silva tegen Verenigd Koninkrijk (2016) deze verschillende arresten gebundeld in een zogeheten overzichtsarrest. Dit arrest bouwt voort op het overzicht dat het EHRM in de zaak Giuliani en Gaggio tegen Italië (2011) heeft opgesteld. Inzake artikel 3 EVRM is het EHRM tot een vergelijkbaar overzichtsarrest gekomen in de zaak El Masri tegen Macedonië. Aan de hand van deze overzichtsarresten worden de verschillende eisen die aan het onderzoek naar (dodelijk) politiegeweld worden gesteld nader uitgewerkt.96

De eerste eis die het EHRM stelt is die van onafhankelijkheid. Voor een effectief onderzoek is in het algemeen noodzakelijk dat de personen die verantwoordelijk zijn voor het onderzoek onafhankelijk zijn van de betrokkenen bij het incident. Hetzelfde geldt voor de personen die het onderzoek uitvoeren.97 De eis van onafhankelijkheid betekent niet alleen dat

er geen hiërarchische of institutionele verbinding mag bestaan, maar ook dat de onafhankelijkheid praktisch van aard dient te zijn.98

De tweede eis houdt in dat het onderzoek adequaat moet zijn.99 Deze eis van

adequaatheid bestaat uit een drietal onderdelen. Uit het onderzoek moet kunnen worden afgeleid:

– onder welke omstandigheden de geweldsaanwending heeft plaatsgevonden; – of het aangewende geweld in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was; – wie verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de dood dan wel onmenselijke

behandeling van het slachtoffer en daar eventueel voor kunnen worden gestraft.100

De eis van adequaat onderzoek betreft geen resultaatsverplichting, maar een

inspanningsverplichting.101 De overheid dient zorg te dragen voor een onderzoek dat dusdanig

breed, diepgaand en grondig is, dat daarmee de relevante feiten en omstandigheden kunnen

95 Fijnaut e.a. 2007, p. 621.

96 De eisen die zowel gelden onder artikel 2 EVRM als onder artikel 3 EVRM worden gezamenlijk behandeld. Alleen wanneer voor een van beide artikelen een afwijkende eis geldt, wordt deze specifiek voor dat artikel benoemd.

97 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 232; EHRM 20 mei 1999, nr. 21594/93, (Ogur/Turkije), par. 91-92.

98 EHRM 24 maart 2011, nr. 23458/02 (Giuliani & Gaggio/Italië), par. 300; EHRM 13 december 2012, nr. 39630/09 (El Masri/Macedonië), par. 184.

99 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 233.

100 EHRM 24 maart 2011, nr. 23458/02 (Giuliani & Gaggio/Italië), par. 301; EHRM 13 december 2012, nr. 39630/09 (El Masri/Macedonië), par. 182.

(25)

worden vastgesteld ter beoordeling van een mogelijke schending van artikel 2 of 3 EVRM.102

Bepalend is dat de overheid redelijkerwijs doet wat nodig is om het bewijsmateriaal met betrekking tot het incident veilig te stellen.103 In geen geval mag het onderzoek worden

gesloten of mogen beslissingen worden genomen gebaseerd op overhaaste of ongegronde conclusies.104

De derde eis die wordt gesteld heeft betrekking op de conclusies die worden getrokken naar aanleiding van het onderzoek. De getrokken conclusies moeten zijn gebaseerd op een grondige, objectieve en onpartijdige analyse van alle relevante elementen van de zaak.105 Dit

betekent dat het onderzoek een duidelijke lijn dient te volgen. Het ontbreken van een duidelijke onderzoekslijn heeft tot gevolg dat de kracht van het onderzoek om de

omstandigheden van het geval en de identiteit van de verantwoordelijken vast te stellen in beslissende mate wordt ondermijnd.106 Op het onderzoek hoort door de bevoegde autoriteiten

zelfs een bijzonder strenge controle te worden uitgeoefend, wanneer iemand onder verdachte omstandigheden om het leven is gebracht door een politieambtenaar.107

Het EHRM stelt niet alleen eisen aan de wijze van uitvoering van het onderzoek. Volgens het EHRM dient het onderzoek ook toegankelijk te zijn voor het slachtoffer108 van de

geweldsaanwending.109 Zo moet het slachtoffer op de hoogte worden gesteld van de beslissing

om al dan niet tot vervolging over te gaan110 en zij moet kennis kunnen nemen van

gerechtelijke documenten.111 De eis van toegankelijkheid geldt echter alleen voor zover die

toegankelijkheid nodig is ter bescherming van de legitieme belangen van het slachtoffer.112

Naast de eis van toegankelijkheid aan de zijde van het slachtoffer geldt tevens de eis dat er een bepaalde mate van publieke controle op het onderzoek moet kunnen plaatsvinden.113 De

mate van publieke controle die wordt vereist kan wel per geval verschillen.114

De laatste eis van het EHRM betreft de voortvarendheid waarmee het onderzoek ter 102 Van Kempen 2008, p. 48, EHRM 27 juli 2006, nr. 69481/01, (Bazorkina/Rusland), par. 117-119; EHRM 13 december 2012, nr. 39630/09 (El Masri/Macedonië), par. 183.

103 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 233; EHRM 14 april 2015, nr. 24014/05 (Mustafa Tunç & Fecire Tunç/Turkije), par. 173.

104 EHRM 13 december 2012, nr. 39630/09 (El Masri/Macedonië), par. 183.

105 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 234.

106 EHRM 5 november 2009, nr. 1108/02 (Kolevi/Bulgarije), par. 201.

107 EHRM 26 april 2011, nr. 25091/07 (Enukidze & Girgvliani/Georgië), par. 277.

108 In geval van dodelijk politiegeweld wordt met de term ‘slachtoffer’ gedoeld op de nabestaanden van het slachtoffer.

109 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 235; EHRM 13 december 2012, nr. 39630/09 (El Masri/Macedonië), par. 185.

110 EHRM 27 juli 1998, nr. 21593/93 (Güleç/Turkije), par. 82.

111 EHRM 20 mei 1999, nr. 21594/93 (Ogur/Turkije), par. 92.

112 EHRM 24 maart 2011, nr. 23458/02 (Giuliani & Gaggio/Italië), par.303.

113 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 235.

(26)

hand moet worden genomen. Voor het behoud van het publieke vertrouwen in de naleving van de rechtsstaat, kan volgens het EHRM een snelle reactie van de autoriteiten in het onderzoek naar het (dodelijk) geweldgebruik in het algemeen als essentieel worden beschouwd.115 In bijzondere situaties moet desalniettemin worden geaccepteerd dat het

onderzoek door mogelijke obstakels of moeilijkheden vertraging kan oplopen.116 2.3.2 Plicht tot vervolging?

Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat zij veel waarde hecht aan het onderzoek dat wordt gedaan naar de geweldsaanwending. De vraag die vervolgens rijst is wat er naar aanleiding van dat onderzoek behoort te gebeuren. Is het Openbaar Ministerie (hierna: OM), na afronding van het onderzoek, verplicht de geweld toepassende politieambtenaar te

vervolgen? En ligt de zaak eenmaal bij de rechter, is de rechter dan gehouden een (bepaalde) sanctie op te leggen wanneer hij de geweldsaanwending onrechtmatig acht?

Het EHRM heeft in de zaak Da Silva tegen Verenigd Koninkrijk uitdrukkelijk overwogen dat uit de door haar geformuleerde (onderdelen van de) onderzoeksplicht geen recht kan worden afgeleid dat een derde wordt vervolgd of zelfs veroordeeld wordt voor een strafbaar feit.117 Ook bestaat er geen absolute verplichting dat alle vervolgingen moeten leiden

tot een veroordeling of zelfs dat een bepaalde straf moet worden opgelegd.118 Daar staat

tegenover dat het de nationale rechter in geen geval is toegestaan om levensbedreigende strafbare feiten onbestraft te laten.119

Een concreet antwoord op de vraag in hoeverre de overheid (specifiek het OM) vrij is in de vervolgingsbeslissing, wordt door het EHRM niet gegeven. Er zijn wel enkele auteurs die aan de hand van de jurisprudentie van het EHRM hier een oordeel over hebben gevormd. Zo oordeelt Gonzales dat de ruimte voor het OM slechts zeer marginaal is om bij dodelijk politiegeweld niet tot vervolging over te gaan. Dit zou het gevolg zijn van het repressieve karakter van het EVRM,120 dat tot uitdrukking komt in de jurisprudentie van het EHRM.121

115 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 237.

116 EHRM 4 mei 2001, nr. 28883/95 (McKerr/Verenigd Koninkrijk), par. 111 en 114.

117 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 238; EHRM 24 maart 2011, nr. 23458/02 (Giuliani & Gaggio/Italië), par. 306.

118 EHRM 7 juli 2009, nr. 58447/00 (Zavoloka/Letland), par. 34 onder c.

119 EHRM 24 maart 2011, nr. 23458/02 (Giuliani & Gaggio/Italië), par. 306; EHRM 20 december 2007, nr. 7888/03 (Nikolova & Velichkova/Bulgarije), par. 57 onder e.

120 Het EVRM dwingt staten om, door middel van strafvervolging, de in het EVRM neergelegde rechten en vrijheden te beschermen. Zie: Van Kempen 2009, p. 11.

(27)

Ook Van Kempen heeft zich uitgelaten over de vrijheid van het OM bij de

vervolgingsbeslissing. Volgens Van Kempen is er nauwelijks nog plaats voor afwegingen op grond van het opportuniteitsbeginsel.Het EHRM zou in beginsel een vervolging eisen van de verantwoordelijken, wanneer zij binnen het bereik van de strafwet vallen.122

Los van het oordeel van bovengenoemde auteurs, blijkt uit de jurisprudentie van het EHRM dat veel waarde wordt gehecht aan een rechterlijk oordeel. Het EHRM geeft immers duidelijk aan dat het aan de nationale strafrechter is om te oordelen over de schuldvraag en de op te leggen straf.123 Ook is het de nationale strafrechter wie het in geen geval is toegestaan

om levensbedreigende strafbare feiten onbestraft te laten. Het is derhalve dus niet aan het EHRM (of aan het OM) om hierover te oordelen. Een strafrechtelijke vervolging betekent feitelijk ook niets anders dan het voorleggen van een zaak aan de strafrechter. Het OM is bij die vervolging niet verplicht om te eisen dat de verdachte wordt veroordeeld. Het OM kan de strafrechter bijvoorbeeld ook vragen de geweld toepassende politieambtenaar vrij te spreken of hem geen straf of maatregel op te leggen. Het is dan uiteindelijk aan de rechter om het definitieve oordeel te geven.

Mijns inziens kan dan ook de conclusie worden getrokken dat het OM slechts een beperkte ruimte heeft om bij politionele geweldsaanwending niet over te gaan tot vervolging van de geweld toepassende politieambtenaar. Wegens opportuniteitsredenen van vervolging afzien, strookt in beginsel niet met de rechtspraak van het EHRM. Ook in die gevallen waarin wordt getwijfeld aan de rechtmatigheid van de geweldsaanwending, wordt er verstandig aan gedaan de zaak aan de rechter voor te leggen. Het is volgens het EHRM namelijk aan de rechter om te oordelen over de strafbaarheid en de strafoplegging.

Ten aanzien van de bestraffing door de rechter is het EHRM terughoudend in haar inmenging. Het EHRM laat de nationale rechter een zekere ruimte om in geval van

opzettelijke levensberoving door een politieambtenaar een passende sanctie op te leggen.124

De keuze voor de op te leggen sanctie is in beginsel dus aan de nationale rechter. Dit neemt niet weg dat het EHRM zich in bepaalde gevallen wel degelijk uitlaat over de hoogte van de opgelegde straf. Dit doet het EHRM alleen in die gevallen waarin er een duidelijke

wanverhouding bestaat tussen de ernst van het gepleegde feit en de zwaarte van de opgelegde straf.125 De door de nationale rechter opgelegde straf dient dus wel iets voor te stellen.126

122 Van Kempen 2008, p. 50.

123 EHRM 27 september 1995, nr. 18984/91, (McCann/Verenigd Koninkrijk), par. 173.

124 EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08 (Da Silva/Verenigd Koninkrijk), par. 238.

125 EHRM 14 januari 2014, nr. 8656/10 (Kasap e.a./Turkije), par 59.

(28)

2.4 Tussenconclusie

Het recht op leven, zoals omschreven in artikel 2 EVRM, vormt de belangrijkste mensenrechtelijke bescherming tegen dodelijk politiegeweld. Het tweede lid van artikel 2 EVRM noemt een aantal gevallen waarin geweldgebruik gerechtvaardigd kan zijn. Hierbij geldt wel steeds de eis dat het aangewende geweld absoluut noodzakelijk moet zijn. Ook wanneer politiegeweld niet resulteert in de dood, maar wel het leven van degene tegen wie het wordt aangewend in gevaar brengt, is artikel 2 EVRM van toepassing.

Bescherming tegen politiegeweld wordt ook geboden door het verbod op foltering en onmenselijke behandeling of bestraffing van artikel 3 EVRM. Artikel 3 EVRM is van

toepassing bij ‘ill-treatment’ van meer dan geringe betekenis. Het antwoord op de vraag of de geweldsaanwending een inbreuk maakt op artikel 3 EVRM is afhankelijk van de

omstandigheden van het geval.

Aan artikel 2 en 3 EVRM zijn door het EHRM een aantal positieve verplichtingen gekoppeld. De belangrijkste betreft de plicht tot het verrichten van een effectief onderzoek naar de geweldsaanwending (met dodelijke afloop). Bij dit onderzoek dienen volgens het EHRM de volgende elementen in acht te worden genomen:

a) degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het onderzoek moeten onafhankelijk zijn van de personen die betrokken bij de gebeurtenissen;

b) het onderzoek moet adequaat zijn;

c) de getrokken conclusies moeten zijn gebaseerd op een grondige, objectieve en onpartijdige analyse van alle relevante elementen;

d) het moet voldoende toegankelijk zijn voor (de familie van) het slachtoffer e) er moet publieke controle op kunnen plaatsvinden;

f) het moet snel en voortvarend worden uitgevoerd.

Het EHRM geeft geen concreet antwoord op de vraag of het OM, na afronding van het onderzoek, vrij is in de vervolgingsbeslissing. Aan de hand van de jurisprudentie van het EHRM kan echter worden geconcludeerd dat het OM slechts beperkte ruimte heeft om bij (dodelijk) politiegeweld niet tot vervolging over te gaan. Het oordeel over de strafbaarheid en de strafoplegging is aan de rechter. Met de strafoplegging houdt het EHRM zich in beginsel niet bezig.Het EHRM laat zich hier slechts over uit wanneer er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de ernst van het gepleegde feit en de zwaarte van de opgelegde straf.

(29)
(30)

Hoofdstuk 3: Strafrechtelijk onderzoek en vervolging

In hoofdstuk 2 zijn de diverse positieve verplichtingen uiteengezet die bij (dodelijk) politiegeweld in acht moeten worden genomen. Het strafrechtelijk onderzoek naar

politiegeweld en de beslissing tot vervolging van politionele geweldsaanwending dienen aan deze verplichtingen te voldoen. Op de vraag of dat ook inderdaad het geval is, wordt in dit hoofdstuk een antwoord gegeven.

In paragraaf 1 wordt de strafrechtelijke reactie op (dodelijk) politiegeweld uiteengezet. Deze reactie is neergelegd in de Aanwijzing.127 Daarbij wordt ingegaan op het onderzoek dat

wordt verricht door de Rijksrecherche en de beslissing betreffende het al dan niet vervolgen van de geweld toepassende politieambtenaar. Deze handelwijze wordt in de tweede en derde paragraaf getoetst aan de relevante positieve verplichtingen van artikel 2 en 3 EVRM. Daarbij worden diverse aanbevelingen gedaan om de Aanwijzing in overeenstemming te brengen met deze positieve verplichtingen. In paragraaf 4 worden de aanbevelingen uit paragraaf 2 en 3 afgezet tegen het concept wetsvoorstel geweldsaanwending opsporingsambtenaar. Ter afsluiting van dit hoofdstuk volgt een tussenconclusie.

3.1 Aanwijzing handelwijze geweldsaanwending (politie)ambtenaar

Bij politionele geweldsaanwending wordt al snel inbreuk gemaakt op grondrechten van burgers, zoals het recht op onaantastbaarheid van het lichaam (artikel 11 Gw), het recht op leven (artikel 2 EVRM) en het verbod op foltering en onmenselijke behandeling of bestraffing (artikel 3 EVRM). In veel van die gevallen vervult de desbetreffende politieambtenaar met zijn of haar handelen de delictsomschrijving van een misdrijf,128

bijvoorbeeld wanneer een verdachte bij zijn aanhouding door een politiekogel wordt

gedood.129 Het is in dit soort situaties vereist dat er een effectief onderzoek wordt verricht naar

de geweldsaanwending.130

De regels met betrekking tot de wijze waarop het onderzoek naar politionele

geweldsaanwending moet worden verricht, zijn neergelegd in de Aanwijzing. De Aanwijzing is echter niet van toepassing op alle gevallen waarin de politie geweld gebruikt. Alleen in die 127 Stcrt. 2006, 143.

128 Het gaat dan met name om de geweldsmisdrijven (zware) mishandeling en doodslag.

129 In dat geval zijn de bestanddelen van het misdrijf doodslag (artikel 287 Sr) vervuld.

(31)

gevallen waarin het gebruik van een vuurwapen de dood of enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft of een andere vorm van geweldsaanwending de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft, is de Aanwijzing van toepassing.131 Voor die gevallen van politionele

geweldsaanwending die buiten het bereik van de Aanwijzing vallen,132 bestaan geen aparte

regels met betrekking tot de wijze waarop het onderzoekmoet worden verricht.

3.1.1 Onderzoek door de Rijksrecherche

Wanneer door een politieambtenaar geweld is aangewend, dient onderzoek te worden gedaan naar de wijze waarop de desbetreffende politieambtenaar van zijn geweldbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Bij dat onderzoek is het van belang dat elke schijn van partijdigheid wordt vermeden. In Nederland wordt het onderzoek naar de toedracht van de feiten bij politiegeweld daarom uitgevoerd door de Rijksrecherche.133 De Rijksrecherche ressorteert

onder het College van procureurs-generaal134 en wordt in staat geacht op onafhankelijke en

onpartijdige wijze onderzoek te verrichten, gericht op waarheidsvinding.135

De capaciteit van de Rijksrecherche is echter beperkt. De Rijksrecherche kan bij capaciteitsgebrek dan ook de hulp inroepen van het Bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten (hierna: VIK)136 van de betreffende eenheid of medewerkers van een naburige

politie-eenheid137 voor het verrichten van bepaalde onderzoekshandelingen.138 Voor technisch

onderzoek wordt in eerste instantie bijstand gevraagd van de technische recherche (hierna: TR) uit een andere politieregio.139

Gedurende het onderzoek wordt de geweld toepassende politieambtenaar in beginsel aangemerkt als getuige. Hij wordt slechts aangemerkt als verdachte indien gerede twijfel bestaat of hij gelegitimeerd gebruik heeft gemaakt van zijn geweldbevoegdheid. Vaak is de 131 Stcrt. 2006, 143, onder 3.2.

132 Het gaat dan om vuurwapengeweld dat geen lichamelijk letsel tot gevolg heeft en fysiek en ander instrumenteel geweld dat wel enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft, maar dit letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.

133 Stcrt. 2006, 143, onder 4.1. Zie ook Stcrt. 2010, 20477, onder 3A (Aanwijzing taken en inzet Rijksrecherche).

134 Artikel 1, onder d, Organisatieregeling dienstonderdelen OM 2012.

135 Fijnaut e.a. 2007, p. 720.

136 In de Aanwijzing wordt nog steeds gesproken over hulp van het Bureau Interne Onderzoeken (hierna: BIO). Inmiddels gebeurt dit echter door het VIK. Zie: Hoofdstuk 3.2 van de Inzetcriteria VIK bij strafrechtelijke en interne onderzoeken.

137 Ook wordt in de Aanwijzing nog gesproken over naburig politiekorps. Met de inwerkingtreding van de nieuwe

Politiewet zijn echter per 1 januari 2013 de 26 regionale politiekorpsen opgegaan in één landelijk politiekorps dat bestaat uit tien regionale eenheden. Waar in de Aanwijzing wordt gesproken over politiekorps en BIO, wordt in dit hoofdstuk dan ook gesproken over politie-eenheid en VIK.

138 Zoals het horen van getuigen of het verrichten van een buurtonderzoek.

(32)

geweldsaanwending namelijk niet strafbaar wegens de aanwezigheid van een

strafuitsluitingsgrond. Het gaat dan vaak om handelen conform wettelijk voorschrift (zijnde de Politiewet en de Ambtsinstructie), ambtelijk bevel of noodweer(exces). De status van de geweld toepassende politieambtenaar kan gedurende het onderzoek wel wijzigen.140

De leiding over het onderzoek ligt bij de OvJ, die nauw betrokken is bij het onderzoek. De OvJ beslist of de geweld toepassende politieambtenaar wordt gehoord als getuige of als verdachte en over de wijze waarop ondersteuning wordt verleend aan het onderzoek. De OvJ dient de Hoofdofficier van Justitie (hierna: HOvJ) te informeren over de voortgang van het onderzoek en hem te consulteren bij het nemen van relevante beslissingen.141

3.1.2 Vervolging geweld toepassende politieambtenaar

Wanneer het onderzoek naar de geweldsaanwending is afgerond, wordt het onderzoek vastgelegd in een proces-verbaal en ingezonden naar de HOvJ in het arrondissement waar het geweldincident heeft plaatsgevonden. De HOvJ beoordeelt allereerst of met de

geweldsaanwending de bestanddelen van de delictsomschrijving van een (gewelds)misdrijf zijn vervuld. Is dat het geval, dan beoordeelt de HOvJ de strafbaarheid van de

geweldsaanwending aan de hand van het toetsingskader.142 Het toetsingskader bestaat uit

artikel 7 Pw,143 artikel 7 tot en met 11c Ambtsinstructie en de strafuitsluitingsgronden van

artikel 41 tot en met 43 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).144 De HOvJ kan tot de

conclusie komen dat nader onderzoek moet worden verricht. In dat geval kan de HOvJ ervoor kiezen om (een deel van) het nader onderzoek door de rechter-commissaris (hierna: RC) te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld door het horen van getuigen en deskundigen of door het houden van een reconstructie.145

Naar aanleiding van het onderzoek behoort een afdoeningsbeslissing te worden genomen. De Aanwijzing bevat een criterium aan de hand waarvan wordt besloten om de zaak al dan niet aan de rechter voor te leggen.146 Dit criterium ziet op de vraag of de

strafrechter de politieambtenaar zal ontslaan van alle rechtsvervolging door middel van een 140 Stcrt. 2006, 143, onder 4.4.

141 Stcrt. 2006, 143, onder 4.6.

142 Stcrt. 2006, 143, onder 5.1.

143 De Aanwijzing spreekt nog over artikel 8 Pw, maar de geweldbevoegdheid is inmiddels neergelegd in artikel 7 Pw.

144 Zijnde noodweer(exces), wettelijk voorschrift en ambtelijk bevel. Zie: Stcrt. 2006, 143, bijlage I.

145 Stcrt. 2006, 143, onder 5.2.

146 Zie: Gerechtshof Den Haag 20 januari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:67, waarin dit criterium door het Gerechtshof ook wordt gehanteerd bij de beoordeling van artikel 12 Sv klachten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

Verdergaande centralisatie van aanvraag- en toekenningsprocedures Het College begrijpt het voorstel zo, dat de toekenning van andere – meer algemene - voorzieningen benodigd

Omdat de arbeidsmarkt voor HBO-Rechten kwantitatief nog slechts beperkt in kaart is gebracht, ligt de nadruk in dit onderzoek juist op dit aspect: welke functies kunnen in

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

Dat zien we onder meer terug in de manier waarop de rechtspraktijk omgaat met uitingsdelicten (die deels bedoeld zijn om discriminatie tegen te gaan): dat zijn immers tegelijkertijd