• No results found

Stap 4. Dwingende redenen van groot openbaar belang

7 Ecologische onderbouwing van het natuurcompensatieplan

7.4 Verwacht ecologisch effect op de bodemfauna

7.4.2 Toename van soortdiversiteit van de bodemfauna

Het gebied dat door de aanleg van de Tweede Maasvlakte verloren gaat, is relatief soortenrijk (Figuur 7.2). Dit is ook geconstateerd in de Milieueffectrapportage (PMR, 2007c). Daarin werd ook geconcludeerd dat de aanleg van de Tweede Maasvlakte tot gevolg zou hebben dat een deel van de soorten bodemdieren op een speciaal voor de Voordelta opgestelde lijst van aandachts- soorten zou afnemen of mogelijk verdwijnen (PMR, 2007c). Dat betekent dat de Tweede Maas- vlakte een negatief effect heeft op de soortdiversiteit van de Voordelta.

De compensatiemaatregelen moeten zich uiten in een toename van het aantal soorten bodem- dieren (VenW, 2007a). De beperking van de bodemberoerende visserij is de enige maatregel die met het oog hierop getroffen wordt. In paragraaf 7.3 is al vermeld dat daarvan een toename van de soortenrijkdom te verwachten is (Rijnsdorp et al., 2006; RIKZ, 2007). Hoe groot het effect van de compensatiemaatregelen op soortdiversiteit zal zijn, is in de rapporten niet vermeld.

Kanttekeningen PBL

De verhoging van de soortdiversiteit en de bescherming van kwetsbare soorten hebben bij de uitwerking van compensatiemaatregelen en in de onderbouwende onderzoeken weinig aandacht gekregen.

Ten eerste ontbreekt een beleidsmatig vastgestelde lijst met beschermde mariene bodemdie- ren. Bij de toetsing aan de Flora- en faunawet is wel het effect op Rode Lijst-soorten in kaart gebracht, maar voor de meeste mariene soortgroepen ontbreken Rode Lijsten. Rode Lijsten geven wel een beleidsmatig vastgestelde indicatie van de mate waarin soorten bedreigd zijn, maar Rode Lijsten zijn formeel geen toetsingscriterium voor de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Ook voor de bodemdieren op de speciaal voor de Voordelta opgestelde lijst van aandachtssoorten geldt dat zij niet wettelijk beschermd zijn en dat er geen instandhou- dingsdoelen voor gelden (PMR, 2007c). Zulke toetsing leidt dus wel tot inzicht, maar niet tot een wettelijke verplichting tot het nemen van beschermings- of compensatiemaatregelen.

Ten tweede is er voor soortdiversiteit geen toetsbaar doel geformuleerd. Er is bijvoorbeeld niet aangegeven met hoeveel of met welke (algemene of bijzondere) soorten de bodemfauna door de compensatiemaatregelen zou moeten toenemen. In theorie zou de toename met één soort op één locatie al voldoende kunnen zijn om te spreken van doelbereiking. Ook zijn er geen soort-

Ecologische onderbouwing van het natuurcompensatieplan 7

gerichte maatregelen voor bijvoorbeeld kwetsbare soorten (soorten die zeldzaam zijn en/of een neergaande trend vertonen).

Ten derde is in het onderzoek ter onderbouwing van het beheerplan Voordelta niet nader onderzocht door welke factoren soortdiversiteit bepaald wordt. Onbeantwoorde vragen zijn bijvoorbeeld: Wat zijn de belangrijkste bedreigingen voor bijzondere soorten? Zijn er naast de bodemvisserij nog andere factoren die een negatief effect hebben op soortdiversiteit? Wat is het effect van het bodembeschermingsgebied op de toename van soorten? Welke nieuwe soorten mogen waar verwacht worden? Daardoor is niet goed bekend wat precies de potenties zijn voor toename van soortdiversiteit in de Voordelta. Ook is niet bekend waar die potenties het grootst zijn en welk soort maatregelen daaraan zou kunnen bijdragen. Voor zover bekend zijn er geen gerichte onderzoeksopdrachten verstrekt om in deze lacune te voorzien.

Ten vierde lijkt soortdiversiteit geen rol gespeeld te hebben bij de keuze van de omvang en de locatie van het bodembeschermingsgebied en de rustgebieden (althans, dat is in het Ontwerp- beheerplan niet als motivatie terug te vinden).

Kansrijke gebieden voor een hoge soortenrijkdom zouden gebieden kunnen zijn waar nu al een hoge soortenrijkdom aanwezig is. In Figuur 7.2 is te zien dat de soortenrijke delen van de Voor- delta voor een groot deel binnen het bodembeschermingsgebied liggen en gedeeltelijk overlap- pen met de rustgebieden. Dat kan gunstig zijn. Ook tussen de Maasvlakte en het bodembescher- mingsgebied ligt een soortenrijk deel. Van de rustgebieden zijn vooral de Slikken van Voorne en het noordelijk deel van de Bollen van de Ooster zeer soortenrijk. Een wat noordelijker begren- zing van de Bollen van het Nieuwe Zand en uitbreiding van De Bollen van de Ooster richting Brouwersdam had vanwege de soortdiversiteit overwogen kunnen worden.

Aanvulling:

In het Beheerplan Voordelta dat in juli 2008 is vastgesteld, is het oppervlak van het bodem- beschermingsgebied 800 hectare kleiner dan in het Ontwerp-beheerplan van 2007. Ook de vorm is veranderd. De ‘puntvorm’ aan de noordwestkant (dus direct ten zuiden van de Tweede Maasvlakte) is er afgehaald. Daarvoor waren twee aanleidingen. Ten eerste was uit herbereke- ning gebleken dat de compensatieopgave met een kleiner bodembeschermingsgebied gereali- seerd kon worden. Ten tweede is de grens aangepast aan de nieuwe basiskustlijn. Voor vissers is het nu ook gemakkelijker om het bodembeschermingsgebied heen te varen. In deze ‘punt’ was een relatief hoge soortdiversiteit aanwezig.

In het Monitoring en Evaluatieprogramma Beheerplan Voordelta, dat bij het Beheerplan Voordelta is uitgebracht, is vermeld welke parameters gemonitord gaan worden. Voor verbe- tering van habitattype H1110 in het bodembeschermingsgebied is niet alleen biomassa van de bodemdieren als parameter aangemerkt, maar ook soortdiversiteit, dichtheid en rk-strategen (de verhouding tussen soorten van stabiele en instabiele milieus).

7.5

Samenvatting en conclusies

De compensatiemaatregelen zijn met uitgebreid onderzoek onderbouwd. Van de compensatie- maatregelen is een positief effect op de natuurkwaliteit in de Voordelta te verwachten. Dit geldt voor de rustgebieden, de omvang van het bodembeschermingsgebied en de keuze voor uit te

sluiten vormen van visserij. De omvang van het bodembeschermingsgebied is tien maal zo groot als het gebied dat door de Tweede Maasvlakte verloren gaat, vanuit de aanname dat de natuur- kwaliteit in het bodembeschermingsgebied met 10% zal toenemen.

Waaraan de beoogde 10% kwaliteitsverbetering van habitattype H1110 wordt afgemeten, is niet gedefinieerd. In de onderbouwende onderzoeken en het beheerplan Voordelta lijkt kwali- teit versmald te worden tot de indicator ‘biomassa van de bodemfauna’. In deze indicator komen niet alle kenmerken van habitattype H1110 tot uitdrukking. Getracht is het effect van de compensatiemaatregelen op de biomassa van het bodemleven zo goed mogelijk in te schat- ten. Op basis van de modelvoorspellingen en de best beschikbare kennis wordt verwacht dat het effect groot genoeg zal zijn om de compensatietaakstelling van 10% te behalen. Desondanks blijft deze inschatting gebaseerd op een groot aantal onzekerheden. Monitoring zal moeten uitwijzen of de beoogde 10% toename ook daadwerkelijk tot stand komt. Zo niet, dan zijn aanvullende compensatiemaatregelen vereist.

Hoewel de gemaakte keuzen goed onderbouwd zijn, waren andere keuzen ook mogelijk geweest.

Doordat alleen de boomkorvisserij beperkt wordt en andere vormen van bodemvisserij niet, ontstaat nu geen gebied met een ongestoord bodemleven. Een kleiner gebied waarin meer of alle vormen van bodemvisserij worden uitgesloten, was een alternatief geweest. Vooral voor het uitsluiten van (delen van) de schelpdiervisserij waren argumenten aanwezig: deze vorm van bodemvisserij heeft per keer het grootste effect op het bodemleven, de kokkel- en spisulavisserij zijn precies gericht op soorten die door vogels gegeten worden en de schelpdiervisserij kan het effect van de bodembeschermingsmaatregelen omgedaan maken. Uitsluiting van de schelpdier- visserij had misschien ook kosteneffectiever kunnen zijn dan uitsluiting van de boomkorvisserij, maar dat is niet onderzocht.

De uitzonderingspositie voor de kleinste boomkorschepen kan leiden tot problemen bij de hand- having en vormt daarom een risico voor de effectiviteit van de maatregel. De vraag is of de extra uitvoeringskosten opwegen tegen het belang van deze visserij (drie schepen die samen vijftien dagen per jaar in het gebied visten). De uitvoeringskosten van de maatregelen zijn onbekend en bij de keuze van compensatiemaatregelen niet meegewogen.

Een ander risico voor de effectiviteit van de maatregelen is dat er geen maatregelen zijn aange- kondigd om de visserijcapaciteit te reduceren. Het risico op ongewenste verplaatsing van de visserij naar andere delen van de Voordelta is daardoor niet ondervangen.

Met een andere begrenzing van het bodembeschermingsgebied en de rustgebieden had wellicht een ecologisch waardevoller gebied gekozen kunnen worden en/of had een groter effect bereikt kunnen worden. In het rustgebied Bollen van de Ooster blijven sommige vormen van gebruik toegestaan. Uit het beheerplan wordt niet duidelijk wie het primaat krijgt in de maanden april en mei: de vogels of de recreanten.

De verhoging van de soortdiversiteit en de bescherming van kwetsbare soorten hebben bij de uitwerking van compensatiemaatregelen weinig aandacht gekregen. Er is niet gedefinieerd welk effect het bodembeschermingsgebied op soortdiversiteit moet hebben en in welke mate kwets- bare soorten profijt zullen hebben van de compensatiemaatregel. Ook is bij de voorbereiding van het beheerplan niet onderzocht welke potenties de Voordelta heeft en welke maatregelen

Ecologische onderbouwing van het natuurcompensatieplan 7

effectief zouden zijn om de soortdiversiteit te verhogen. Bij de toetsing aan de Flora- en fauna- wet is het effect op Rode Lijst-soorten en een lijst van aandachtsoorten in kaart gebracht, maar doordat deze lijsten geen wettelijk toetsingscriterium vormen, leidde dat niet tot beschermings- of compensatiemaatregelen.

Monitoring en rapportage van de natuurcompensatie 8

8 Monitoring en rapportage van de