• No results found

Technische invulling

In document Effecten ontwerp Klimaatakkoord (pagina 114-117)

9 Landbouw en landgebruik

10.4 Technische invulling

Er kunnen voor de emissiereductie in de industrie vier categorieën technieken worden onder- scheiden: CCS, elektrificatie, procesefficiency en overige maatregelen (waaronder biomassa). Tabel 10.3 en Figuur 10.4 geven de bandbreedten van de toepassing per categorie door het beleid in het OKA aanvullend op het basispad. De onder- en bovenwaarden van de ranges per technologie zijn niet optelbaar: dat komt bijvoorbeeld doordat technieken met elkaar concurreren om het beschikbare subsidiebudget waardoor meer toepassing van de ene tech- niek ten koste kan gaan van toepassing van een andere techniek.

Tabel 10.3 Technische maatregelen in de industrie die onder invloed van het instru- mentarium worden genomen (bij prijzen conform basispad)

Type technologie Emissiereductie in 2030

[Mton CO2-eq]

CCS 3,2 – 7,0

Elektrificatie 1,0 – 4,2 Procesefficiency 0,2 – 1,9 Overige maatregelen 0,4 – 3,9

Totaal (bandbreedten niet optelbaar) 6,0 – 13,9

Elementen die onderdeel zijn van de bandbreedten

De afvang en (offshore) opslag van CO2 (CCS) levert de grootste bijdrage aan de emissiere- ductie in de industrie. Het gaat daarbij met name om CCS bij bedrijven met geconcentreerde CO2-stromen. Overigens is daarbij aangenomen dat de overheid er op toeziet dat de totale bijdrage van CCS niet of niet al te ver boven de 7 Mton uitkomt, omdat het OKA dit als de indicatieve ruimte voor CCS noemt. In de varianten A en B is dat niet beperkt en komt het aandeel CCS bij actuele prijzen aan de bovengrens tot ongeveer 10 megaton.

Randvoorwaarde voor CCS is de beschikbaarheid van infrastructuur en opslagcapaciteit, als- mede de organisatie daarvan en van de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid. Het OKA kent een aantal afspraken hierover. Emissiereductie door de inzet van CCS bij de staal- productie is geen onderdeel van de maatregelen in Tabel 10.3. De emissiereductie daarvan valt grotendeels onder de elektriciteitsproductie (zie hoofdstuk 6).

Elektrificatie omvat vooral technieken waarmee met een hoge efficiëntie elektriciteit gebruikt wordt voor de opwekking en het hergebruik van warmte, zoals stoom- en damprecompressie en hoge temperatuur warmtepompen. Waterstof uit elektriciteit komt niet of nauwelijks van de grond vanwege de hoge kosten, waardoor deze techniek het in de concurrentie om de SDE++tender aflegt tegen goedkopere alternatieven. Hybride ketels leveren geen bijdrage (zie hieronder).

Procesefficiency omvat een aantal “conventionele” efficiencymaatregelen. Het additionele po- tentieel hiervoor – een groot deel van het potentieel is al verondersteld in het basispad – is relatief beperkt vergeleken met de andere technieken.

Bij de overige maatregelen is er – alleen in de bovenkant van de bandbreedte, zie 10.4 – een bijdrage van ruim 2,5 Mton uit de reguliere SDE-gelden voor hernieuwbare warmte, groten- deels met de inzet van biomassa. Er liggen kansen voor innovatie en met name ondersteu- ning van de eerste stappen naar grootschalige toepassing voor technologie die past in het beeld voor de lange termijn: biomassaverwerking in combinatie met CCS (negatieve emis- sies) en/of in de toekomst met CCU. Met het beleid uit het OKA is echter de kans groot dat er nog steeds directe biomassaverbranding zonder deze opties wordt ingezet (zie ook hoofd- stuk 6).

Elementen die geen onderdeel zijn van de bandbreedten

Het OKA maakt melding van een indicatief SDE++-budget van cumulatief 200 miljoen euro ten behoeve van het stimuleren van de productie van innovatieve biobrandstoffen. Het is echter onduidelijk waar dat geld voor bedoeld is en hoe het uitgegeven wordt. Het lijkt aan- nemelijk dat door de verplichting tot bijmenging die wordt voorgesteld in de mobiliteitssec- tor, de productiekosten al volledig kunnen worden doorberekend in de marktprijs. Bij de productie van biobrandstoffen en groen gas uit vergassing kan door toepassing van CCS re- latief goedkoop aanvullende emissiereductie worden bereikt. Wanneer een belangrijk deel van de productie in Nederland zou plaatsvinden en het budget van 200 miljoen euro voor het afvangen en opslaan van vrijkomende CO2 wordt ingezet, zou daarmee, afhankelijk van het startjaar van die productie, een emissiereductie in de orde van 1 megaton kunnen worden bekostigd. Het OKA doet echter geen voorstel in die richting, en dit is dan ook geen onder- deel van de bandbreedten.

Hybride ketels (op basis van gas en elektriciteit) zijn evenmin onderdeel van de gepresen- teerde cijfers. Toch is er een potentieel van 2 - 3 Mton, deels met een aantrekkelijke terug- verdientijd (ook minder dan 5 jaar). Dit laatste is echter sterk afhankelijk van de

energieprijzen, want bij de actuele prijsverwachtingen heeft deze optie een ongunstiger prijskaartje. De terugverdientijd is daarmee zo sterk afhankelijk van de - onzekere - situatie op de elektriciteitsmarkt dat verplichting niet reëel is. In het OKA staat verder een afspraak dat het Rijk zich inspant om ook deze optie onder SDE++ te brengen, maar deze optie past niet goed in de huidige systematiek. Een productiesubsidie conform de huidige regeling zou leiden tot verstoring van de elektriciteitsmarkt en mogelijk extra emissies, omdat dit bij deze optie aanzet tot productie ook wanneer er geen overschot aan hernieuwbare energie is. Om hier goed mee te kunnen rekenen is meer informatie nodig over de vormgeving van het be- leid dan het OKA biedt. Bij een passende subsidieregeling zou het extra budget dat naar deze optie gaat wel ten koste gaan van het budget voor andere opties. Het netto-effect is niet be- kend, maar waarschijnlijk wel positief.

11 Elektriciteit

11.1 Resultaten

De belangrijkste beleidsinstrumenten in het OKA (en het Regeerakkoord) voor de elektrici- teitssector zijn:

• Verbod op het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie per 2030

• Stimulering van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit met de SDE+ t/m 2025 • CO2-minimumprijs in de elektriciteitsopwekking

• Omvorming salderingsregeling kleinschalig zon-pv • Verbreding van de SDE++-regeling

Deze instrumenten zijn allen van invloed op de ontwikkeling van de elektriciteitsmarkt en daarmee de emissies van de elektriciteitssector in Nederland. De instrumenten beïnvloeden elkaar. Daarom zijn de effecten voor het pakket als geheel in samenhang bepaald. In totaal kunnen de afspraken voor de elektriciteitssector uit het OKA de uitstoot van broeikasgassen met 18 tot 21 Mton reduceren in 2030 (zie Figuur 11.1 en Tabel 11.1).

Het verbod op kolenstook heeft het grootste effect op de emissies. In het basispad zijn de emissies van de kolencentrales circa 19 Mton. De elektriciteitsopwekking van de kolencentra- les wordt voor een belangrijk deel overgenomen door elektriciteitsproductie uit wind en zon, waarvan de productie sterk groeit als gevolg van de stimulering door de SDE+. Of met deze emissiereducties de doelstelling voor de elektriciteitssector – een reductie van 20,2 Mton – gerealiseerd wordt, hangt af van het realiseren van een project bij Tata steel. In het betref- fende project zouden de restgassen vanuit de hoogovens niet meer geleverd worden aan NUON voor elektriciteitsproductie, maar worden ingezet als grondstof voor de productie van vooral nafta. Als dit project doorgang vindt, leidt dit tot een emissiereductie van 3 Mton bij de elektriciteitssector.

Tabel 11.1 Effect in 2030 van voorstellen voor beleidsinstrumenten bij de elektrici- teitssector Cluster Emissiereductie [Mton/jaar] Nationale kosten [mln euro/jaar] Investeringen [mln euro] Elektriciteit 18 – 21 1100 – 1200 32.000 – 32.550

De weergegeven bandbreedten geven de vormgevings- en gedragsonzekerheid van de in- strumenten weer. Deze onzekerheid is in de elektriciteitssector relatief klein en beperkt tot het al of niet doorgaan van het project bij Tata steel. Daarnaast is er nog onzekerheid over de toename van de elektriciteitsvraag in andere sectoren, die is ook meegenomen in de bandbreedte van de emissiereductie. De onzekerheid als gevolg van omgevingsfactoren is echter aanzienlijk groter, zoals onzekerheid als gevolg van de ontwikkeling van brandstof- en CO2-prijzen, het energie- en klimaatbeleid in andere landen in Noordwest-Europa, de ontwik- keling van de kosten van hernieuwbare energie, en de benodigde investeringen in elektrici- teitsnetwerken. Deze komen aan de orde in paragraaf 11.4.

In document Effecten ontwerp Klimaatakkoord (pagina 114-117)