• No results found

Overkoepelend beeld gebouwde omgeving

In document Effecten ontwerp Klimaatakkoord (pagina 68-71)

7 Gebouwde omgeving

7.2 Toelichting per cluster

7.2.1 Overkoepelend beeld gebouwde omgeving

De onderhandelaars aan de tafel voor de gebouwde omgeving hebben een samenhangend pakket afspraken gemaakt dat goede stimulansen bevat om een divers gezelschap actoren te laten samenwerken bij het aardgasvrij maken van woningen en bedrijfsgebouwen. Het lijkt een goede keus om gemeenten daarbij een coördinerende rol en doorzettingsmacht over het beëindigen van aardgaslevering te geven omdat lokale omstandigheden belangrijk zijn bij de selectie van de meest aantrekkelijke optie. Het is wel onduidelijk of gemeenten voor die taken voldoende extra financiële middelen krijgen. Bij woningen wordt het tempo van emissiereductie vooral bepaald door de beschikbaarheid van subsidies om onrendabele investeringen te compenseren. Daarnaast is het tempo afhankelijk van de besluitvorming in gemeenten. Het is onduidelijk hoe geborgd wordt dat gemeenten 1,5 miljoen woningen aanwijzen om vóór 2030 aardgasvrij te worden. De aanpak kan aan effectiviteit winnen door meer subsidies in te zetten, maar het is efficiënter om in te zetten op kostendaling, meer energiebelasting te verschuiven van elektriciteit naar gas en meer leningen met langere looptijden beschikbaar te maken, waarbij wel rekening gehouden moet worden met het draagvlak.

Bij bedrijven in de utiliteitsbouw moet normering van het energieverbruik zorgen voor de grootste emissiereductie zonder dat hiervoor subsidies beschikbaar zijn. Afhankelijk van de invulling van de aangekondigde norm kan daarmee binnen de gebouwde omgeving 0 tot 1 Mton CO2 worden bespaard naast meer of minder besparing op elektriciteit.

7.2.2 Nieuwbouw

De aansluitplicht op aardgas is in juli 2018 opgeheven voor alle gebouwen die minder dan 40 m3 gas per uur verbruiken. Dat geldt voor alle woningen en voor naar schatting eenderde van het nieuwbouwoppervlak van de dienstensector. Omdat er tijd verstrijkt tussen vergun- ningverlening en oplevering, zijn alle nieuwbouwwoningen pas vanaf 2022 aardgasvrij. Ondanks de inspanningen van de switchteams verwachten we dat het aandeel nieuwbouw- woningen zonder gasaansluiting geleidelijk oploopt van 50 procent in 201816 naar 100 procent in 2022. Dit betekent dat tot 2030 circa 110.000 minder nieuwbouwwoningen met een gasaansluiting worden gebouwd dan in het basispad, wat resulteert in 0,1 Mton CO2- reductie in 2030. In de dienstensector is in de nieuwbouw een reductie met 0,1 Mton CO2 te verwachten; daar houden de grootverbruikers ook na 2022 de mogelijkheid om aangesloten te worden op aardgas.

7.2.3 Dienstensector (Ubouw)

In het OKA is afgesproken dat de dienstensector zijn emissies in 2030 met 1 Mton zal reduceren t.o.v. het basispad door normering van het energieverbruik per vierkante meter. De precieze invulling van die norm (streefdoel genoemd) is nog niet bekend. Het kan een maximaal verbruik van primaire energie in kWh/m2 zijn, conform NTA8800, maar ook

16 Volgens opgave van de netbeheerders werd in het derde kwartaal van 2018 ruim 50% van alle aanvragen

minimum isolatie-eisen of een verplicht maatregelenpakket. Als wordt gekozen voor een kWh/m2-norm, dan heeft deze betrekking op zowel elektriciteit als gas. Bedrijven zullen zo’n norm waarschijnlijk willen halen met LED-verlichting, verlichtingsregelingen en zonnepane- len, wat vaak nu al rendabel is. Dat vergt hoge investeringen (ruim 2 miljard euro) maar levert voor de gebouwde omgeving echter geen directe emissiereductie op (maar indirect wel in de elektriciteitssector). Het OKA heeft de intentie om te focussen op aardgasbesparende opties (p.38) maar het is lastig de kWh-norm zo te formuleren dat gasbesparing voldoende aan bod komt. Het beoogde effect van 1 Mton CO2 directe emissiereductie kan wel worden bereikt als de norm wordt ingevuld met minimum isolatie-eisen of maatregelenpakket gericht op besparing op het gasverbruik. Daarvoor is ruim 3 miljard euro aan investeringen nodig. Afhankelijk van de vormgeving kan een directe emissiereductie van 0 tot 1 Mton worden bereikt, in combinatie met meer of minder besparing op het elektriciteitsverbruik.

Los van de vormgeving van de norm is tijdige naleving niet gegarandeerd. Er komt weliswaar een evaluatie in 2025 en bij onvoldoende voortgang wordt de norm voor 2030 verplicht, maar er zijn geen sancties afgesproken voor niet naleven van die norm.

Verwacht wordt dat gemeenten in de plannen voor het aanleggen van warmtenetten en het afsluiten van het aardgasnet ook de bedrijven die in de betreffende buurten gevestigd zijn mee zullen nemen. Als bedrijven toch op het gasnet aangesloten willen blijven, dan zullen ze zelf de kosten daarvan moeten betalen en dat wordt aanzienlijk duurder dan nu. Aansluiten op een warmtenet in de wijkaanpak levert 0,1 – 0,2 Mton CO2-reductie in de dienstensector op. Als bovengenoemd streefdoel wordt uitgedrukt in een kWh/m2-norm volgens NTA8800, dan is er mogelijk overlap tussen effecten van de wijkaanpak en normering. Aansluiting op een duurzaam warmtenet telt namelijk mee als besparing op primair energieverbruik in de NTA 8800. Die overlap is nu buiten beschouwing gelaten, mede omdat onzeker is hoeveel warmtenetten in 2030 volledig duurzaam zullen zijn.

7.2.4 De wijkaanpak

In de gebouwde omgeving is de wijkgerichte aanpak (wijkaanpak) het nieuwe instrument waarmee de gewenste activiteiten van bedrijven, burgers en overheden op elkaar worden afgestemd. Het “is gericht op het isoleren en aardgasvrij maken van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen in de periode 2022 t/m 2030” (OKA p.32). “Woonlastenneutraliteit is (daarbij) het uitgangspunt”. Het succes van de wijkaanpak zal echter niet alleen bepaald worden door de financiële gevolgen van te nemen maatregelen, maar ook door de manier waarop bewoners worden betrokken bij de besluitvorming en geïnformeerd worden over mogelijkheden. Ook bewoners die zich niet in deze materie willen of kunnen verdiepen, moeten er op kunnen vertrouwen dat de voorgestelde woningaanpassingen nuttig en nood- zakelijk zijn en dat deskundige mensen er op toezien dat verstandige beslissingen worden genomen. Gemeenten hebben de rol gekregen die besluitvorming te organiseren en zich daarbij te laten adviseren. We kunnen op dit moment niet beoordelen of het beschikbaar gestelde procesgeld (50 mln euro per jaar) toereikend is om voldoende procesbegeleiding en vakinhoudelijke deskundigheid te mobiliseren, maar gaan ervan uit dat het aangekondige artikel-2-onderzoek eventuele tekorten zal wegnemen. Er is wel afgesproken dat de voort- gang wordt gemonitord, maar het is onduidelijk hoe het aanwijzen van 1,5 miljoen aardgas- vrije gebouwen vóór 2030 wordt gegarandeerd. Ook ontbreken nog afspraken over

kwaliteitseisen aan transitievisies en uitvoeringsplannen en over adequaat toezicht op uitbestedingen aan consultants en op onderbouwing van gemaakte keuzes. Zo is wel afge- sproken dat de Leidraad Warmtevisies de gemeenten informatie zal geven over maatschap- pelijke kosten en private kosten van opties, maar is niet expliciet gemaakt dat gemeenten in beginsel moeten kiezen voor de optie met de laagste maatschappelijke kosten. Dat houdt de mogelijkheid open dat gemeenten onder druk van bewoners kiezen voor de optie met de

laagste private kosten en de financiële gevolgen daarvan afwentelen op rijkssubsidie- regelingen.

Het aantal woningen en utiliteitsgebouwen dat tot 2030 via de wijkaanpak en woonlasten- neutraal aardgasvrij gemaakt kan worden, is afhankelijk van het samenspel tussen kosten- daling van maatregelen, veranderingen in energieprijzen (inclusief belastingen) en

verstrekken van subsidies en fiscale kortingen. Gemeenten krijgen via de wijkaanpak sterke drukmiddelen in handen (gaslevering laten beëindigen, subsidies verstrekken) om gebouw- eigenaren emissiebeperkende maatregelen te laten nemen. Die laten nog wel ruimte aan gebouweigenaren om een eigen plan te trekken, maar dat zal veelal duurder zijn dan de routes die via de wijkaanpak geboden worden. Tot 2030 is in het OKA circa 3,5 miljard aan extra ‘subsidies’ beschikbaar gesteld, zie paragraaf 7.2.8 voor een nadere toelichting. Kostendaling van emissiebeperkende maatregelen wordt via de wijkaanpak gestimuleerd door de voorspelbaarheid, continuiteit en bundeling van de vraag naar die maatregelen te vergroten. Het OKA heeft twee varianten voor verschuiving van de energiebelasting (EB) van elektriciteit naar aardgas, die vooral verschillen in het tempo waarin de EB op gas toeneemt met uiteindelijk 10 cent/m3. Dat komt bovenop de EB-schuif die de regering in 2019 heeft doorgevoerd, los van het OKA. In tabel 7.1 is te zien dat de EB-schuif vooral effect heeft bij koopwoningen. Bij huurwoningen wordt het effect beperkt doordat de verhuurders maar een deel van de besparingen op energiekosten (die door de EB-schuif toenemen) kunnen door- berekenen in hogere huren. De EB-schuif werkt ook in de dienstensector en betekent daar dat voldoen aan de voorgestelde norm grotere besparingen op energieuitgaven oplevert. Wanneer wordt verondersteld dat de wijkaanpak gaat zorgen voor vraag- en aanbodbunde- ling zodat de kosten van te nemen maatregelen dalen conform de verwachtingen van partijen aan de tafel voor de gebouwde omgeving, dat gemeenten de optie met de laagste maatschappelijke kosten kiezen, dat iedereen voor minstens 15 jaar voldoende geld kan lenen tegen 2,3 procent rente en dat de woningaanpassingen voor koopwoningen en huur- woningen gemiddeld woonlastenneutraal kunnen worden uitgevoerd17, dan wordt het aantal woonlastenneutrale woningaanpassingen beperkt door de beschikbaar gestelde subsidie- budgetten. In het OKA wordt verondersteld dat de wijkaanpak vanaf 2021 vorm zal krijgen. In 2019, 2020 en 2021 bestaat de wijkaanpak uit de acties die onderdeel zijn van de

Startmotor. Vanwege het beperkt aantal woningen dat in die jaren bereikt wordt, zal niet alle beschikbare subsidie ingezet worden. Een alternatieve besteding van de resterende subsidies (samen 430 miljoen) is niet uitgewerkt in het OKA en is daarom niet meegenomen in de berekeningen. In 2022 is het subsidiebudget voor corporatiewoningen voldoende groot, maar voor koopwoning beperkend. Omdat wijken bestaan uit een mix van koop- en huurwoningen, is dit een beperkende factor voor de hele wijkaanpak. Dat zou met verschuiving van budget- ten tussen jaren ondervangen kunnen worden, maar dat is niet verwerkt in de resultaten. Na 2022 is er onvoldoende subsidiebudget om in 2030 1,5 miljoen gebouwen aardgasvrij te maken.

In de periode 2019-2030 kunnen zonder belastingschuif met de beschikbare budgetten 225.000 – 865.000 bestaande woningen aardgasvrij worden gemaakt, wat resulteert in 0,4 – 1,6 Mton CO2-reductie t.o.v. het basispad. Deze marge wordt vooral bepaald door de kosten- daling die tussen 2019 en 2030 wordt gerealiseerd. Als variant B van de EB-schuif daaraan wordt toegevoegd, dan stijgt het aantal woningen naar 0,25 – 1 miljoen en de emissiereduc- tie naar 0,4 – 1,9 Mton CO2. Met variant A (ipv B) kunnen 0,25 – 1,1 miljoen woningen aardgasvrij worden gemaakt en daalt de emissie met 0,4 – 2,0 Mton CO2 t.o.v. het basispad.

17 We berekenen woonlasten in het jaar waarin de investering wordt gedaan met de energieprijzen uit het ba-

sispad voor datzelfde jaar en de kosten van maatregelen in dat jaar. We veronderstellen dus dat investeerders uitgaan van energieprijzen die (nominaal) constant blijven vanaf het moment van investeren.

Daarnaast kan deze wijkaanpak bijna 600-1300 gebouwen (50.000 -110.000 woonequivalen- ten) in de dienstensector laten aansluiten op een warmtenet. Het totaal van de wijkaanpak komt dan op 0,25 – 1,1 miljoen gebouwen (Figuur 7.2) en 0,5 – 2,2 Mton CO2-reductie.

De bandbreedte in deze effecten wordt veroorzaakt door de snelheid waarmee de wijkaanpak zal worden uitgevoerd, de technieken die gekozen worden, de snelheid waarmee die

technieken goedkoper worden, hoe investeringen worden gefinancierd en de manier waarop de subsidies worden toegekend. De plannen van de Startmotor kunnen tot en met 2021 worden uitgevoerd. Daarna stuit de wijkaanpal op een gebrek aan subsidie, omdat vanaf dat jaar ook de koopsector aanspraak gaat maken op de beschikbare budgetten.

In Figuur 7.2 is te zien dat het aantal aardgasvrije woningen aanvankelijk langzaam toeneemt. Dat komt door de dan nog beperkte kostendaling en geringe verhoging van de energiebelasting op gas. Vanaf 2024 treedt versnelling op, vooral omdat hybride warmte- pompen met isolatie vanaf dan bij steeds meer woningen zonder subsidie kunnen worden geinstalleerd. Zonder kostendaling komt het aantal aardgasvrije verbouwingen met moeite boven de 30.000 woningequivalenten per jaar vanaf 2028.

In document Effecten ontwerp Klimaatakkoord (pagina 68-71)