• No results found

45Technische haalbaarheid en kosten van strengere emissieplafonds |

Technische haalbaarheid en kosten van strengere

45Technische haalbaarheid en kosten van strengere emissieplafonds |

VIER VIER

evenals die van veel andere landen, gebaseerd op nationale emissieramingen en dus niet op de Europese raming. De Europese Commissie is hiermee uiteindelijk akkoord gegaan.

De resultaten bij ongecorrigeerde plafonds (de grafieken aan de linkerkant van figuur 4.1, 4.2 en 4.3) zijn uitsluitend gegeven ter illustratie, om duidelijk te maken hoe de emissiereductieopgave verschuift zonder correctie en als er dus geen rekening wordt gehouden met de

geconstateerde afwijkingen in de Europese

emissieraming. We wijzen er met nadruk op dat de linker grafieken daarmee een vertekend beeld geven van nog in Nederland te realiseren kostenoptimale emissiereducties. Deze stelling wordt hierna verder geïllustreerd.

Vergelijken we de linker en rechter grafiek in figuur 4.1, dan blijkt dat de beleidsopgave er bij gecorrigeerde plafonds heel anders uitziet dan bij ongecorrigeerde plafonds. Zo komt bij Low* bij de ongecorrigeerde plafonds de beleidsdruk vooral te liggen bij de stoffen SO2

en NOx, terwijl bij de gecorrigeerde plafonds de

beleidsfocus vooral ligt bij de stoffen NH3, NMVOS en

PM2,5.

Vooral bij NH3 zijn de verschillen in de beleidsopgave bij

gecorrigeerde en ongecorrigeerde plafonds opmerkelijk. Op basis van de analyse voor ongecorrigeerde plafonds kan worden geconcludeerd dat extra emissiereducties bij NH3 niet kosteneffectief zijn om de door de WGSR

gekozen ambities voor milieuverbetering te realiseren. Zelfs bij Mid en High* zouden dan geen extra

maatregelen voor NH3 nodig zijn. Dit resultaat is echter

een duidelijk ‘artefact’ dat is terug te voeren op de afwijkende Europese raming: de WGSR raamt de NH3-

emissie voor Nederland in 2020 aanzienlijk hoger dan de nationale referentieraming. De berekende plafonds voor Nederland komen dan zo hoog uit dat deze al haalbaar zijn met alleen het vastgestelde beleid. Hiermee ontstaat het beeld dat het blijkbaar niet kosteneffectief is om nog iets aan verdergaande NH3-emissiereductie te doen. Dit

beeld is onjuist, zoals de rechter grafiek bij gecorrigeerde plafonds duidelijk aangeeft. Uit verschillende analyses is gebleken dat juist NH3-maatregelen kosteneffectief zijn

om de geformuleerde ambities voor vermindering van schade aan natuur en gezondheid te realiseren (CIAM4 2011b; Koelemeijer et al. 2010).

Zonder extra NH3-maatregelen is het ook niet mogelijk

om de geformuleerde ambities voor verminderde schade door vermesting in Nederland te realiseren, met 25 (Low*), 50 (Mid) en 75 procent (High*) gap closure. Dergelijke reductieopgaven zijn alleen haalbaar met aanvullende Nederlandse NH3-maatregelen. De studie

van Koelemeijer et al. (2010) laat zien dat het totale beschikbare potentieel voor een vermindering van de depositie van vermestende stoffen op natuur voor meer dan 80 procent wordt bepaald door NH3-maatregelen.

Slechts 20 procent komt voor rekening van NOx-

Figuur 4.1 SO2 NOx NH3 NMVOS PM2,5 0 10 20 30 40 kiloton Gothenburg-ambitiescenario’s Low* Mid High*

Onzekerheid in economische groei Ongecorrigeerde plafonds

Beleidsopgaven van Gothenburg-ambitiescenario’s ten opzichte van nationale referentieraming, 2020

SO2 NOx NH3 NMVOS PM2,5 0 10 20 30 40 kiloton Gecorrigeerde plafonds

VIER

maatregelen, vooral maatregelen in de industrie. Daarbij geldt dat NH3-maatregelen in de landbouw beduidend

kosteneffectiever zijn dan NOx-maatregelen in de

industrie als het gaat om het terugdringen van de depositie op Nederlandse natuur. De reden is dat emissies in de industrie op grote hoogte plaatsvinden, waardoor deze emissies veel grootschaliger worden verspreid dan emissies van de landbouw.

Ook voor PM2,5 blijkt dat de beleidsopgave bij

ongecorrigeerde plafonds een duidelijk vertekend beeld geeft van de kosteneffectiviteit van emissiereducties. Uitgaande van ongecorrigeerde plafonds wordt een beleidsopgave van nagenoeg nul afgeleid (tabel 4.1). De gecorrigeerde beleidsopgave van 0,3-1,1 kiloton laat echter zien dat verdergaande Nederlandse PM2,5-

emissiereducties wel degelijk kosteneffectief zijn om de door de WGSR geformuleerde ambities voor

milieuverbetering in Europa te realiseren.

4.1.2 Stimulering van extra hernieuwbare energie

De in tabel 4.1 gegeven beleidsopgave is bepaald tegen de achtergrond van de nationale referentieraming voor 2020 met vastgesteld beleid. In deze raming is nog geen rekening gehouden met het overeengekomen

kabinetsbeleid voor de stimulering van duurzame energie. Het gaat om de stimuleringsregeling voor duurzame energie (SDE+) en de bij- en meestook- verplichting van biomassa in kolencentrales. Hiermee zal het aandeel hernieuwbare energie toenemen van 7 tot 12 procent.

Omdat de stimulering van duurzame energie ook gevolgen heeft voor de emissies van luchtveront-

reinigende stoffen, is het belangrijk om een beeld te hebben van wat dit kan betekenen voor de emissies van luchtverontreinigende stoffen. Het PBL en ECN hebben daarvoor een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn gepresenteerd in paragraaf 2.1.3. Uit deze analyse blijkt dat de netto-effecten op de nationale emissietotalen waarschijnlijk beperkt van omvang zijn. Daarbij moet worden aangetekend dat de neveneffecten nog onzeker zijn en afhangen van het soort maatregelen dat wordt ingezet. Op sector- en maatregelniveau treden er wel significante veranderingen in emissies op.

4.2 Technische haalbaarheid

De technische haalbaarheid van de geanalyseerde plafonds is beoordeeld door de beleidsopgave te vergelijken met het beschikbare potentieel aan technische reductieopties. We maken hiervoor gebruik van het door ECN en PBL beheerde Optiedocument. Dit document omvat een overzicht van technische

reductieopties voor emissies van luchtverontreinigende stoffen en broeikasgassen. De opties voor een

vermindering van broeikasgassen hebben we hier niet verder geanalyseerd. De geanalyseerde luchtopties beschrijven de haalbare emissiereducties in 2020, de kosten en andere relevante informatie voor het jaar 2020. De emissiereducties zijn bepaald ten opzichte van de nationale referentieraming. De optiebeschrijvingen zijn gebaseerd op de meest recente openbare informatie en worden regelmatig geactualiseerd. In de tweede helft van 2011 is aan stakeholders (bedrijven, milieuorganisaties en

Tabel 4.1

Beleidsopgave voor de ambitiescenario’s Low*, Mid en High*, tegen de achtergrond van de nationale

referentieraming met vastgesteld beleid, voor gecorrigeerde en ongecorrigeerde plafonds (kiloton)1

Low* Mid High* Maximaal Technisch

Reductiepotentieel 2020 2020 2020 2020 Gecorrigeerde plafonds SO2 0 3 10 22 NOx 1 2 6 42 NH3 6 8 8 18 VOS 5 122 182 3 PM2,5 0,3 0,5 1,1 1,6 Ongecorrigeerde plafonds SO2 5 8 15 22 NOx 11 12 16 42 NH3 0 0 0 18 VOS 0 3 92 3 PM2,5 0,0 0,0 0,1 1,6

Bron: PBL & RIVM

1 De cijfers zijn afgeleid uit tabel 3.3, met een verschilberekening van plafonds en de nationale referentieraming. 2 De door de WGSR berekende beleidsopgave is groter dan het beschikbare technische potentieel.

47