• No results found

Tactiel waarnemen van kunst en de attitude van bezoekers 5.1 Inleiding

In document SEE ME FEEL ME TOUCH ME (pagina 46-52)

In dit vijfde hoofdstuk wordt de deelvraag ‘Wat is er al bekend over de invloed van het op tactiele wijze waarnemen van een tentoonstelling op de attitude van de bezoekers?’ beantwoord. Er blijkt weinig empirisch onderzoek te bestaan naar de invloed van het op tactiele wijze waarnemen van een tentoonstelling op de attitude van bezoekers. In paragraaf 5.2 wordt daarom eerst geput uit onderzoek naar de attitude van blinde en slechtziende bezoekers ten opzichte van aanraking in musea. In paragraaf 5.3 wordt vervolgens

ingegaan op de attitude van bezoekers die wel een visuele ervaring hebben in musea. In paragraaf 5.4 wordt aandacht besteed aan publieksonderzoeken in The British Museum, dat speciale ‘hands on desks’ heeft, waar bezoekers objecten mogen aanraken en vasthouden. In paragraaf 5.5 wordt de conclusie van het hoofdstuk beschreven.

5.2 Aanraken in musea door blinde en slechtziende bezoekers

Binnen de kunstwereld blijkt er vrij veel onderzoek te zijn gedaan naar de kunstbeleving van blinden en slechtzienden en programma’s voor deze doelgroep, waarin aanraking een belangrijke rol speelt. In het artikel ‘Somewhere In Between Touch and Vision: In Search of a Meaningful Art Education for Blind

Individuals’ (2004) van Karin De Coster en Gerrit Loots, beiden werkzaam aan de faculteit voor psychologie en educatie aan de Vrije Universiteit van Brussel, wordt een poging gedaan een betekenisvolle vorm van kunsteducatie voor blinden en slechtzienden te ontwikkelen, waarin aandacht wordt besteed aan de tactiele ervaring van kunstwerken. Ze komen tot de conclusie dat vrijwel alle literatuur rond dit onderwerp uitgaat van aanraking en er meer aandacht zou moeten bestaan voor de visuele kant van de werken, zelfs voor deze doelgroep. Volgens hen is de tactiele ervaring voor blinde en slechtziende museumbezoekers te mager en moet het verbonden worden met de esthetische ervaring van een kunstwerk (333). Een tactiele ervaring kan niet zorgen voor een spontane en complete kennismaking met een kunstwerk en is alleen in staat om de inhoud te interpreteren door middel van aanraking (331). Hoewel de auteurs aandacht besteden aan hoe de blinde of slechtziende bezoeker het kunstwerk ervaart, blijft hun artikel theoretisch er is er geen empirisch onderzoek gedaan onder de doelgroep om hun stellingen te testen. In het artikel ‘Re-imagining the museum through “touch”: Reflections of individuals with visual disability on their experience of museum-visiting in Greece’ (2015) van Vassilios Argyropoulos en Charikleia Kanari, beiden werkzaam aan de faculteit voor speciaal onderwijs aan de Aristoteles-Universiteit van Thessaloniki in Griekenland, blijkt juist het verbod op het mogen aanraken van objecten in musea voor blinde en slechtziende bezoekers een probleem. Hoewel er volgens de auteurs wel programma’s en andere faciliteiten bestaan voor mensen met een visuele

beperking, zoals aanraak-collecties of exposities, audiotours, replica’s en reliëfs, blijkt dit in de praktijk tegen te vallen (132). De auteurs hebben dertig blinde of slechtziende participanten in de leeftijd van 19 tot 59 jaar, geïnterviewd over hun ervaringen met museumbezoek in Griekenland (133). Het wordt duidelijk dat deze groep vaak benaderd wordt als doorsnee museumpubliek, zonder rekening te houden met de specifieke kenmerken van blinde en slechtziende bezoekers. In veel musea bleken voor de bezoekers te weinig mogelijkheden te bestaan om werken aan te raken, terwijl uit onderzoek en ervaringen van bezoekers naar voren komt dat het actief aanraken van de kunstwerken voor deze doelgroep juist de kern is van het museumbezoek (140). Dit lijkt af te wijken van wat De Coster en Loots (2004) beschreven, die juist pleitten voor meer aandacht voor de visuele aspecten van het kunstwerk die met een begeleider of rondleider besproken kunnen worden (333). Argyropoulos en Kanari besteden geen enkele aandacht aan deze visuele aspecten in hun artikel, maar des te meer aan de reacties van de doelgroep op hun ervaringen met

museumbezoek. Hoewel ze de term attitude niet gebruiken om deze te beschrijven, maar het ‘emoties’ noemen, draait het wel om de beoordeling van museumbezoek door blinde en slechtziende bezoekers en wordt duidelijk dat voor deze doelgroep aanraking van grote waarde is om een oordeel te vellen over de kunstwerken. Negatieve emoties die de bezoekers beschreven, hingen vaak samen met het gegeven dat musea zijn ingericht voor visuele ervaring van de kunstwerken en daarmee het gebrek aan tactiele ervaringen (138). Duidelijk is dat onder participanten in dit onderzoek juist een grote behoefte bestaat aan het aanraken van de beelden. In veel van de bezochte Griekse musea lijkt deze mogelijkheid niet te bestaan (140).

Wat betreft Nederlandse musea, lijkt vooral het Van Abbe Museum in Eindhoven veel aandacht te ontwikkelen voor deze doelgroep. Een voorbeeld hiervan is hun ‘Special Guests’-programma (van

speciaal geselecteerde kunstwerken, met of zonder handschoenen, aan te raken. In de maanden november en december van 2016 vond er zelfs de tentoonstelling Geraakt plaats, geïnspireerd op de collectie van het museum, toonden 25 blinde en slechtziende kunstenaars hun kunstwerken. De tentoonstelling werd georganiseerd samen met Stichting Kubes, een vrijwilligersorganisatie die de deelname van blinde en slechtziende kunstenaars aan kunst- en cultuurmanifestaties aanmoedigt. De tentoonstelling is volgens het persbericht (‘Blinde en slechtziende kunstenaars exposeren in het Van Abbemuseum’) van het van Abbe Museum, een multi-zintuigelijke tentoonstelling die het publiek, waaronder ziende bezoekers, uitnodigt om de collectie door de ogen van blinde en slechtziende kunstenaars te ervaren. In het persbericht staat: “De kunstenaars die hun werk tonen in Geraakt geven een tegengeluid op het visuele aspect dat dominant is in het maken en ervaren van kunst. Er zijn veel voelwerken en beelden die aangeraakt mogen worden.” Een interessante opmerking, omdat deze opvatting inderdaad veel lijkt voor te komen in de huidige

museumwereld, zo wordt ook duidelijk in hoofdstuk 2. Hierbij moet wel opgemerkt worden, dat de tactiele ervaring die bij deze tentoonstelling plaatsvindt niet op zichzelf staat, maar aandacht vraagt voor de manier waarop blinden en slechtzienden kunst ervaren.

5.3 Aanraken in musea voor iedereen

Er lijkt dus enige aandacht te bestaan voor de rol van aanraking van objecten in musea voor blinde en slechtziende bezoekers. Maar de vraag is of aanraking ook voor ziende bezoekers als belangrijk wordt ervaren, mensen die wel de mogelijkheid hebben om hun visuele ervaring te koppelen aan een tactiele ervaring.

In het eerder genoemde boek Art and the Senses (2011) in het hoofdstuk van Francesca Bacci wordt opgemerkt dat er steeds meer musea zijn, zoals het Victoria and Albert Museum in Londen, die publiek de mogelijkheid geven geselecteerde objecten aan te raken om hen een haptische ervaring te bieden die helpt de collectie van het museum beter te begrijpen. In de voetnoot die Bacci toevoegt, schrijft ze dat er

tegenwoordig kopieën van originele objecten gebruikt worden om aan te raken. Ze stelt de, naar mijn idee, terechte vraag of dit wel gelijkwaardig is aan het originele object en of we haptische kennis kunnen opdoen van zo’n kopie die moet bijdragen aan de visuele ervaring van het originele werk (136). Tijdens het

experiment zullen leerlingen ook alleen replica’s van beelden van Rodin aanraken, wat dus de attitudevorming in grote mate zou kunnen beïnvloeden.

In het artikel ‘The Dubious Inheritance of Touch: Art History and Museum Access’ (2006) van Fiona Candlin, hoofddocent in Museum Studies aan Birkbeck, behorend tot de Universiteit van Londen, wordt ook aandacht besteed aan het aanraken en vasthouden van objecten door ziende bezoekers. Volgens haar bieden veel musea de mogelijkheid om objecten vast te houden en van dichtbij te kijken, niet alleen aan blinde en slechtziende bezoekers, maar zelfs aan het algemene publiek. Ze vraagt zich af waarom musea aanraken inzetten als leermiddel (138). Ze merkt dus op dat deze tactiele ervaringen aan iedereen aangeboden worden en vraagt zich af waarom. Maar in haar artikel maakt ze geen duidelijk onderscheid tussen deze twee groepen: mensen die de kunstwerken kunnen zien en mensen met een visuele beperking. Ze bespreekt de voors en tegens van het gebruik van tactiliteit in het museum dus zeer algemeen en zonder rekening te houden met de kenmerken van de doelgroepen, zoals die van de blinden en slechtzienden. Volgens Candlin zorgt aanraking dat de toegankelijkheid van het museum zichtbaar wordt en dit beeld wordt zelfs gebruikt bij PR en fondsenwerving. Aanraking illustreert volgens haar dat er geen fysieke barrières aanwezig zijn in het museum en direct contact met het object mogelijk is. Aanraking wordt daarnaast ook gebruikt voor educatieve doeleinden, waarbij ze verwijst naar de in deze scriptie eerder genoemde Howard Gardner, die onderzoek deed naar verschillende soorten intelligentie, waaronder de tactiel-motorische intelligentie. Het tactiel ervaren van de kunstwerken kan bezoekers een alternatief bieden voor het ‘logisch-mathematische’ leren, waarbij nadruk wordt gelegd op zicht (Candlin 138).

Ze beschrijft in haar artikel drie voorbeelden van musea waar tactiliteit onderdeel is geworden van het programma. Een daarvan is Tate Modern in Londen dat veel aandacht besteedt aan kunsteducatie voor blinde en visueel beperkte bezoekers. Bekende kunstenaars maakten voor het museum meerdere

tekeningen, die later in tactiele beelden werden omgezet. Deze werken werden dus specifiek gemaakt om aan te raken (145). In Tate Modern werden de 3D-werken naast de originele tekeningen opgehangen, waardoor de tactiele en visuele ervaring een gelijkwaardige status kregen. Candlin maakt de kanttekening dat deze werken in zwart en wit zijn uitgevoerd. Kleur kan niet vertaald worden in een tactiel werk, dus veel

kunstwerken met kleur zullen niet tot hun recht kunnen komen (146). Dit sluit aan bij het punt dat volgens haar veel 2D-kunstwerken niet vertaald kunnen worden in een tactiel werk, omdat er in veel gevallen wordt gespeeld met het zicht, wat niet eenvoudig te vertalen is in een tactiele vorm. Aanraking heeft andere functies dan zicht en heeft zijn eigen perceptuele specificaties en beperkingen (147).

Ze vergelijkt de expositie in Tate Modern met een tentoonstelling in Wolverhampton Art Gallery, waar

bestaande kunstwerken zijn uitgekozen op hun textuur en oppervlak en speciaal geselecteerd werden om te worden aangeraakt. Ze maakt de kanttekening dat aanraken wel informatie geeft over de temperatuur van het werk, de ruwheid of gladheid, grootte en gewicht, maar dat dit geen direct verband heeft met de betekenis van het kunstwerk. In het geval van dit museum werd er geen verband gelegd tussen aanraking en de betekenis van het werk (147). Bij The British Museum werd er wel een duidelijke koppeling gemaakt tussen een betekenisvolle discussie en enkele originele aan te raken objecten. Het museum wilde een directe, persoonlijke en welkome ervaring voor de bezoekers creëren en bood daarom de mogelijkheid om de objecten aan te raken, wat volgens hen voor een intieme verhouding met de collectie zorgde. Vrijwilligers in het museum boden uitleg over de geschiedenis en functie van het object (148). Candlin stelt dat het museum door deze aanpak een beroep doet op het gevoel, in plaats van de eerder populair

wetenschappelijke opvatting waarbij afstand wordt gedaan van het gevoel (149). De aanpak van The British Museum wordt in paragraaf 5.4 uitgebreider besproken.

Candlin lijkt in haar hele artikel kritisch te zijn over het gebruik van tast in musea en galeries. Met name voor blinden en slechtzienden vindt ze dat er te weinig kennis wordt overbracht door middel van aanraking, net zoals De Coster en Loots (2004) beschreven in hun artikel. Ze bespreekt in 31 punten de mogelijkheden voor een nieuwe manier van aanraking in musea. Ze wil hiermee aantonen dat tast niet een aanvulling of vervanging van zicht is, maar een zelfstandige route om kennis uit te breiden. Ze noemt bijvoorbeeld dat de scheiding van tast en zicht opnieuw bekeken moet worden en hiermee de relatie met de andere zintuigen. Zo pleit ze er onder andere voor dat aanraking, zicht, maar ook de andere zintuigen niet los van elkaar bekeken kunnen worden, maar als aanvulling en overlapping van elkaar. Ook wil ze aandacht voor de verschillende soorten aanraking en de context ervan (Candlin 150)3. Candlin’s punten bevatten weinig theoretische onderbouwing en lijken willekeurig te zijn bepaald, waardoor deze punten hun meerwaarde aan het artikel missen. Candlin streeft naar het op een volwaardige wijze inzetten van tast, maar omdat de punten die zij benoemt willekeurig uitgekozen lijken te zijn, is het de vraag of ze hiermee haar doel bereikt. Enkele punten lijken interessant en bruikbaar te zijn en deze zullen verwerkt worden in de voorbereiding van het experiment (zie hoofdstuk: 7).

Hoewel Candlin een erg uitgesproken mening heeft over aanraking in musea en daar mogelijkheden toe ziet, samengevat in de genoemde 31 punten, is ze erg rigide in haar standpunten. Haar lijst van waar op gelet moet worden bij het toepassen van aanraking in musea, schrijft voor wat vooral níet de bedoeling is of waar géén aandacht aan moet worden besteed, zoals de verschillen tussen zintuigen of aanraking in combinatie met breinfuncties. In haar beschrijvingen van de musea die een aanraakbare tentoonstelling presenteerden, is ze erg kritisch over de opzet. Maar Candlin heeft zelf geen empirisch onderzoek gedaan naar de

toepassing van de punten en haalt ook geen empirisch onderzoek aan. Het is dus onduidelijk of deze manieren van aanraking enkel haar niet bevallen, of dat ze ook geen effect of een negatief effect hebben op de (blinde en slechtziende) bezoekers.

In een ander artikel van Candlin ‘Touch, and the limits of the rational museum or can matter think’ (2008), bespreekt ze wel empirisch onderzoek over het gebruik van tast in musea. Hierbij moet wel opgemerkt worden, dat het gaat om musea die erfgoed-objecten beschikbaar stellen om aan te raken en dus geen kunstobjecten. Zij stelt dat het gebruik van tast in musea vaak gebruikt wordt in het kader van educatie, publieksdiversiteit en sociale inclusie en dus gebruikt worden om het museum toegankelijker te maken. Veel van de exposities waarbij gebruikt wordt gemaakt van het aanraken en vasthouden van objecten zijn ontwikkeld voor kinderen. Het lijkt alsof materialiteit en aanraking irrelevant worden als iemand volwassenheid bereikt of alleen gebruikt wordt als een bezoeker blind of slechtziend is en het dus een

3 Op pagina 51 en 52 in Candlin’s artikel ‘The Dubious Inheritance of Touch: Art History and Museum Access’ (2006) staat de volledige lijst van punten die zij noemt voor nieuwe vormen van aanraking in het museum. In dit hoofdstuk zijn er enkele uitgekozen die passend zijn voor dit onderzoek en inzicht geven in Candlin’s standpunt.

vervanging is van de visuele ervaring (279). Deze opmerking ondersteunt dit onderzoek en maakt zichtbaar dat tast voor volwassenen, zelfs al voor de doelgroep 12-14 jaar als niet noodzakelijk wordt gezien. In hoofdstuk 2 van dit onderzoek wordt dit gekoppeld aan hun cognitieve ontwikkeling, maar wordt ook gesteld dat aanraking wel degelijk van belang blijft, omdat de cognitieve ontwikkeling cumulatief is. Candlin stelt: “These instances are indicative of the way in which touch is still closely associated with early development of a less sophisticated form of civilization, personally, historically or socially. Touch belongs to childhood, the premodern of to those people who will supposedly never be fully modern” (279). Maar, in haar artikel bespreekt ze ook voorbeelden waar aanraking wel wordt ingezet als serieus middel om objecten op intieme wijze te ervaren en erover te leren (279).

5.4 The British Museum

Candlin bespreekt in haar artikel als voorbeeld The British Museum, dat al langere tijd bezoekers de

mogelijkheid biedt objecten aan te raken. Voor het artikel heeft ze verschillende bezoekers gesproken in the Enlightenment Gallery, onderdeel van The British Museum in Londen, waar objecten uit de 18e eeuw worden getoond die het begin waren van de collectie van dit museum. Ook hierbij gaat het dus weer om erfgoed-objecten.

Veel van de bezoekers maakten opmerkingen over het materiaal dat ze aanraakten, de texturen en de zwaarte van het object. Volgens haar zorgde het vasthouden ervoor dat de aandacht van bezoekers werd getrokken naar onderdelen van het object waar vaak niet over gesproken wordt, zoals het gewicht. Ook noemt ze een voorbeeld waarbij bezoekers verschillende texturen van Egyptische objecten met elkaar vergelijken of op de objecten klopten of tikten (Candlin 286). Verder worden enkele beveiligers van het museum aangehaald, die vermoedden dat mensen dit deden om te ontdekken of het object hol of ‘echt’ was. Volgens Candlin maakt het in elk geval duidelijk dat aanraking ervoor zorgt dat bezoekers hun

informatievergaring over bijvoorbeeld materiaal kunnen uitbreiden. Ze stelt dat aanraken een bron is om op prettige wijze kennis te maken met textuur, temperatuur en gewicht van de objecten en ze citeert enkele bezoekers die door middel van aanraking ontdekten dat een object zwaarder was dan ze vermoedden of de temperatuur konden ervaren. Daarnaast merkt ze op dat de aanraking van objecten een connectie en identificatie oplevert met de originele makers of gebruikers (287). Deze opmerkingen zijn ook van belang voor dit onderzoek. Leerlingen die een object van Rodin mogen aanraken, kunnen bij wijze van spreken Rodin’s vingerafdrukken voelen en zich hierdoor wellicht beter kunnen inleven in zijn werkwijze en materiaalgebruik. Door de wandplaten van klei, gips, brons en marmer die aanwezig zullen zijn in de ‘aanraakruimte’, kan dit heel direct ervaren worden. Het is interessant om na te gaan of deze methode volgens de leerlingen ook bijdraagt aan informatievergaring.

Ze haalt in haar stuk ook aan dat veel bezoekers die originele objecten mochten aanraken zich hier erg van bewust waren en de connectie met het verleden zeer duidelijk ervoeren (Candlin 287). Duidelijk wordt dat het aanraken van objecten vooral van invloed is op verbeelding en emotionele reacties, en dat hierbij ook informatie over de context nodig is om duidelijk te begrijpen wat het object betekent en om erover te leren (Candlin 288). Deze onderdelen noemt Candlin specifiek als onderdelen van het leerproces, maar kunnen ook van invloed zijn op attitudevorming, zoals eerder duidelijk werd. Deze invloed is dus van belang om mee te wegen tijdens het experiment en bij de enquêtes en interviews na afloop.

Dit lijkt aan te sluiten bij wat geschreven wordt in het boek The Thing about Museums: Objects and Experience, Representation and Contestation (2012), geredigeerd door Sandra Dudley, Amy Jane Barnes, Jennifer Binnie, Julia Petrov, Jennifer Walklate, allen werkzaam op het gebied van museum studies aan de Universiteit van Leicester in het Verenigd Koninkrijk. In het hoofdstuk ‘Do Not Touch’, wordt aan de hand van empirisch onderzoek beschreven dat leren door multisensorische ervaringen een efficiënte aanpak is om te leren en er bredere kennis wordt opgedaan (164). Deze opmerkingen zijn opnieuw van belang voor het onderzoek, juist de combinatie van ervaring en informatie lijkt voor het experiment belangrijk. Leerlingen krijgen een rondleiding met uitgebreide uitleg over Rodin en zijn werk, en enkelen van hen zullen daarna zijn werk tactiel ervaren. Deze combinatie van informatie kan ervoor zorgen dat Rodin’s werk beter begrepen wordt of dat er een meer emotionele reactie kan ontstaan die de attitude tegenover de tentoonstelling

In document SEE ME FEEL ME TOUCH ME (pagina 46-52)