• No results found

De attitude van middelbare scholieren van 12 t/m 14 jaar tegenover kunst en musea voorafgaand aan hun museumbezoek aan het Groninger Museum

In document SEE ME FEEL ME TOUCH ME (pagina 52-91)

6.1 Inleiding

Aan de hand van literatuur werd in de voorgaande hoofdstukken een beeld geschetst van embodied cognition, bestaande kunsteducatieve methodes, de cognitieve ontwikkeling van de doelgroep, attitudes en de invloed van het aanraken van objecten op attitudes. In dit hoofdstuk wordt door middel van het

interviewen van scholieren in focusgroepen de deelvraag ‘Wat is de attitude van middelbare scholieren van 12 t/m 14 jaar tegenover kunst en musea voorafgaand aan hun museumbezoek aan het Groninger

Museum?’ beantwoord. In paragraaf 6.2 wordt de opzet van de interviews besproken, waarna in paragraaf 6.3 uitgebreid wordt ingegaan op de resultaten van de interviews. Paragraaf 6.4 is de conclusie van dit hoofdstuk.

6.2 Opzet

De respondenten voor de interviews zijn leerlingen uit derde klassen van het Willem Lodewijk Gymnasium in Groningen, die door hun docent beeldende vorming zijn benaderd om mee te doen aan het interview. De leerlingen die deelnamen aan het interview zijn random gekozen, zij hadden hun opdracht voor het vak beeldende vorming afgemaakt en werden gevraagd of ze geïnterviewd wilden worden. De interviews vonden twee weken voor het bezoek aan het Groninger Museum plaats op een woensdagochtend en -middag, tijdens de uren van hun beeldende vormingsles.

De eerste groep leerlingen bestond uit acht leerlingen in de leeftijd van 13 en 14 jaar. De tweede groep leerlingen was kleiner en bestond uit drie leerlingen in dezelfde leeftijdscategorie. De interviews duurden respectievelijk 33:10 minuten en 12:17 minuten en vonden plaats in een aparte kamer in de mediatheek van de school. De interviewleidraad en de transcripties van de interviews zijn opgenomen in de bijlagen (bijlage 1 en 2). De specifieke citaten in onderstaande paragrafen zijn in de transcripties te vinden.

6.3 Resultaten

6.3.1 Ervaringen museumbezoek in schoolverband

De respondenten hadden allen eerder een museum bezocht met hun klas, dit betrof een geschiedkundig museum in Nijmegen. Daarnaast hadden de leerlingen in de eerste focusgroep ook de tentoonstelling van Joris Laarman in het Groninger Museum bezocht.

6.3.2 Museum in Nijmegen

In Nijmegen werd de klas in tweeën opgedeeld en kregen leerlingen uitleg bij museumstukken en een workshop. De uitleg werd gegeven door zesdeklassers en de docent Grieks van hun school en werd door meerdere respondenten als ‘langdurig’ en ‘oninteressant’ beschreven. Een leerling uit de eerste focusgroep: “Onze Grieks leraar die vindt Grieks heel erg interessant. Dus die ging bij elk ding wat vertellen. Dat was allemaal met munten enzo. (...) dat vond ik eigenlijk best wel saai, (...) dat vond ik ook niet echt interessant om te leren”. Tijdens de workshop kregen leerlingen enkele scherven die bij het juiste tijdperk neergelegd moesten worden. Dit werd door de leerlingen als ‘wel leuk’ ervaren.

In de tweede groep werd het bezoek door leerlingen als ‘leuk’ beschreven, maar volgens hen was het een minpunt dat er na afloop van het bezoek een presentatie op school gegeven moest worden, zo omschrijft een leerling uit de tweede focusgroep: “Ja, het was wel leuk, alleen omdat we er later nog een presentatie over moesten houden was het iets minder leuk want dan moet je alles opschrijven, dat is dan iets minder leuk”. De leerlingen uit de tweede groep reageerden positief op de workshop die ze kregen, met name het kunnen onderscheiden van aardewerk per tijdperk.

6.3.3 Groninger Museum

Alleen de leerlingen uit de eerste focusgroep hadden in schoolverband het Groninger Museum eerder bezocht. Waarom de leerlingen in de andere focusgroep dat niet hadden gedaan, bleef onduidelijk, wellicht hadden de leerlingen in die tijd een andere docent. Het is wel opmerkelijk dat niet alle leerlingen uit hetzelfde jaar dezelfde culturele activiteiten ondernemen.

De leerlingen in de eerste focusgroep beschreven de tentoonstelling als: “Het was een tentoonstelling met allemaal stoelen” en “zo’n zwart, witte puzzelstuk stoel”. Ook wisten ze te noemen dat de stoel was geprint door een 3D printer. Ze wisten niet meer wat de naam van de ontwerper was. Nadat de interviewer de naam van de ontwerper, Joris Laarman, had genoemd, konden de respondenten bevestigen dat dit de

tentoonstelling was die ze bezocht hadden.

Tijdens het bezoek aan deze tentoonstelling kregen de leerlingen de opdracht rond te lopen en in een boekje opdrachten te maken. Alle leerlingen in deze groep reageerden negatief op deze opdracht. Zo beschreven ze die als “Ik vond het best wel stom” en “een beetje saai”. Een van de leerlingen reageerde uitgebreider: “Ik vind de tentoonstelling dan heel interessant, (...) dan krijg je zo’n boekje met van die opdrachten (...) dat je dan niet echt denkt ‘oh, dit is leuk’. Maar dan is het meer dat het dan een opdracht is die je verplicht moet doen”. Een van de leerlingen maakte duidelijk dat het maken van de opdrachten de tijd om de tentoonstelling te bekijken inkort: “Want dan had je zo’n opdracht van teken zelf een blokjesvaas. En daar was je dan de hele tijd mee bezig en dan kon je eigenlijk niet echt zien wat er was.” Een andere leerling vertelde dat er een tentoonstellingszaal overgeslagen moest worden omdat er geen tijd meer over was om alle opdrachten te maken. Na afloop van de opdrachten, moest er een presentatie worden gegeven, zo was op te maken uit de woorden van de leerlingen. En er werd door een museumdocent kort uitleg gegeven. Dit werd eveneens als niet interessant ervaren.

6.3.4 Ervaringen museumbezoek met familie

Enkele van de leerlingen waren naast het museumbezoek in schoolverband ook met hun ouders naar een museum geweest. Voorbeelden hiervan zijn bezoeken aan een natuurhistorisch museum in Maastricht, het Kröller-Müller Museum in Otterlo, het Fries Museum in Leeuwarden en het Rijksmuseum in Amsterdam. Deze leerlingen uit de eerste focusgroep lijken het museumbezoek met ouders wel te waarderen, al hangt het volgens hen af van de tentoonstelling.

Een van de leerlingen uit de eerste groep noemde de tentoonstelling van David Bowie, waar ze met haar moeder en zusje was geweest, als leukste tentoonstelling die ze ooit bezocht heeft. Ze noemde de foto’s, kleding en filmpjes en beschreef dat ze, hoewel ze niet actief iets deed, wel de hele tijd bezig was geweest. Een andere leerlinge noemde een bezoek aan het Rijksmuseum waarbij gebruik gemaakt werd van een audiotour in app-vorm: “Dan wordt het wel interessanter dat je dan naar het schilderij kijkt en er dan achter komt dat er een heel verhaal achter zit”. Meerdere leerlingen reageerden positief op het gebruik van audiotours. Een van de leerlingen uit de tweede focusgroep had in het Fries Museum gebruik gemaakt van een systeem waarbij je per schilderij uitleg krijgt over wat er te zien is, “(...) dan kun je zelf bepalen waar je gaat kijken”. Een andere leerlinge uit diezelfde groep beschreef haar bezoek aan het Kröller-Müller Museum: “In het Kröller-Müller Museum had je wel dat je daar ook naar buiten kunt en dat je daar dan ook echt rond kan lopen tussen de dingen, dat vond ik wel heel leuk”. Ook hier lijkt de vrijheid om zelf te bepalen wat je bekijkt belangrijk. Dit komt ook meerdere keren terug in antwoorden van de eerste focusgroep.

6.3.5 Voorkeur voor activiteiten bij museumbezoek

Op de vraag wat leerlingen liever hadden willen doen bij tentoonstellingen in Nijmegen en Groningen, blijkt dat veel van hen behoefte hebben om iets te doen. In de eerste focusgroep noemt een leerling dat hij zelf iets wil maken, zoals een Romeinse munt. Dat wordt beaamd door enkele medeleerlingen. Een leerlinge zegt dat ze zelf graag een puzzelstukje had willen printen tijdens de tentoonstelling in het Groninger Museum, wat op dat moment niet mocht. Ze stelt hierbij dat de werken van Joris Laarman niet aangeraakt mochten worden, andere leerlingen beamen dat er alleen gekeken mocht worden. Een van de leerlingen beschrijft dit als ‘logisch’, omdat het in een museum is. De leerling die opmerkte dat er niet aangeraakt mocht worden, merkt op dat de puzzelstukjes met een 3D printer zijn gemaakt en dit toch een mogelijkheid zou moeten opleveren om het wel aan te raken: “Het is met een printer gemaakt, het is niet super oud ofzo en dat als je het aanraakt het helemaal uit elkaar valt. Dus dan was het wel leuk geweest als we het hadden kunnen voelen”. Een andere leerling uit dezelfde groep vult aan dat hij graag zelf de stoel van puzzelstukjes in elkaar had willen puzzelen. Opvallend is dat deze leerlinge uit zichzelf begon over het aanraken van objecten, dit werd door andere leerlingen bevestigd. Wel is hierbij de vraag in hoeverre de leerlingen elkaar

op dit gebied beïnvloeden en of ze hun mening aan elkaar aanpassen. Er is tijdens het interview niet ingegaan op de opmerkingen omtrent aanraken, om verwachtingen van het bezoek aan het Groninger Museum niet te beïnvloeden.

Op de vraag wat de leerlingen in het algemeen, los van de specifiek bezochte tentoonstellingen, het liefst wilden doen in een museum, komt in zowel de eerste als tweede focusgroep de audiotour aan bod. Dit geeft volgens hen de vrijheid om zelf rond te kijken en toch informatie op te doen over de kunstwerken. Een andere leerling wil liever zelf kunnen kiezen wat ze bekijkt en geeft er de voorkeur aan daarbij tekstbordjes te lezen. De behoefte aan vrijheid, wordt ook in de eerste focusgroep beschreven: “Je moet in het museum inderdaad een bepaalde vrijheid hebben dat je wel gewoon kan rondlopen, want het is niet leuk als je de hele tijd ergens heen moet. (...) en je wil ergens bij blijven kijken, dan is dat juist weer de plek die de tourgids overslaat omdat hij dat niet zo interessant vindt of omdat hij er zelf ook niet veel van weet, terwijl ik er zelf wel even zou willen kijken”. Een andere leerling wil wel uitleg van een gids, maar wil de mogelijkheid hebben om verder te lopen als het kunstwerk hem niet interesseert.

Andere opmerkingen die gemaakt worden over activiteiten in het museum zijn bijvoorbeeld die over het doen van een spel. Daarnaast zijn er twee leerlingen die zelf iets willen maken. Een van hen uit de eerste

focusgroep omschrijft het als: “Dat als je naar een tentoonstelling gaat over schilderijen, dat je dan zelf gaat schilderen of zelf een beeld maken, of zelf printen.”. Een ander, uit de tweede focusgroep, noemt meer achtergrondinformatie opdoen over de werkwijze van de kunstenaar. In de eerste focusgroep wil een leerling eigen kennis kunnen testen: “Ik vind het wel leuk dat als je in een museum bent, dat allemaal stof van vroeger weer terugkomt”.

6.3.6 Leukste en minst leuke aan het museumbezoek

De leerlingen kregen de vraag voorgelegd wat zij doorgaans het leukste en minst leuke vinden aan een museumbezoek. De algemene houding van de leerlingen tegenover museumbezoek lijkt positief te zijn, meerdere leerlingen zeggen een bezoek aan het museum interessant te vinden. In beide groepen wordt het bekijken van de werken en het opdoen van (verrassende) informatie genoemd. Een van de leerlingen uit de tweede groep omschrijft het als: “Kijken wie het heeft gemaakt en hoe de kunstenaar daar dan bij gekomen is. Dat vind ik altijd wel leuk om over na te denken”. Een andere leerling noemt het uitgebreid de tijd nemen om een interessant kunstwerk te bekijken als leuk onderdeel van het museumbezoek. In de eerste

focusgroep komen de eigen voorkeuren in media aan bod, zo zegt een leerling dat ze van fotografie houdt en daarom de foto’s in het museum in Nijmegen interessanter vond, dan de objecten die in de vitrine lagen. Opnieuw komt de audiotour aan de orde. Meerdere leerlingen vinden vooral het volledig zelfstandig bekijken van de beelden interessant om te doen. Een leerling merkt op het vooral boeiend te vinden als er herkenning is en eigen kennis gebruikt kan worden bij het bekijken van de werken. Een van de leerlingen uit de eerste groep noemt de filmpjes met maakprocessen die aanwezig waren bij de tentoonstelling van Joris Laarman, die ze in schoolverband bezochten, als een aantrekkelijk onderdeel van de tentoonstelling.

Duidelijk is dat leerlingen geen behoefte hebben aan een opdrachtenboekje. Het doen van opdrachten in het museum wordt niet altijd vervelend gevonden, maar het hangt ervan af wat voor opdracht het is. Een van de leerlingen uit de eerste focusgroep realiseert zich dat de opdrachten nuttig kunnen zijn: “Je leert er wel wat van, uiteindelijk”. Een opdracht om zelf iets te doen, zoals een beeld maken, wordt leuker gevonden dan wanneer er geschreven moet worden.

Langdurig verblijven in het museum wordt als ‘vervelend’ beschreven, omdat het leidt tot pijn in de benen. Vaak heeft het langdurig moeten verblijven in het museum ermee te maken dat degene die mee is langer wil blijven, terwijl de ander al uitgekeken is, zo wordt duidelijk in de eerste focusgroep. Leerlingen in de tweede focusgroep konden in eerste instantie geen minder leuke elementen van een museumbezoek noemen. Maar na enig doorpraten wordt duidelijk dat een geslaagd museumbezoek wel afhangt van de vraag of het

onderwerp interessant wordt bevonden. Ook enorme drukte in het museum wordt als vervelend ervaren, evenals het te horen krijgen van informatie tijdens een rondleiding of audiotour die al bekend is. Veel van de opmerkingen zijn dus vooral praktisch van aard

In de eerste en tweede focusgroep blijken er zowel positieve als negatieve associaties te bestaan met rondleidingen. In de volgende subparagraaf wordt hier uitgebreider op ingegaan.

6.3.7 Rondleidingen

Opvallend is dat de leerlingen zowel positieve als negatieve opmerkingen maken over rondleidingen. Over het algemeen ervaren ze het krijgen van een rondleiding niet als iets negatiefs. Maar in het geval van de tweede focusgroep verkiezen ze zelf iets doen boven het krijgen van een rondleiding.

Een leerling uit de tweede focusgroep noemt een rondleiding in het Rijksmuseum met ouders, die hij beschrijft als: “Dat is interessant, dan zie je toch de stukken die je eigenlijk moet zien als je in een museum bent”. Een andere leerling van die groep vindt dat rondleidingen wel interessant kunnen zijn, maar ze soms de voorkeur geeft aan tekstbordjes om er zelf achter te komen wat een kunstwerk inhoudt. Een andere leerling vindt het wel interessant, zolang er maar extra informatie wordt verteld, naast de bordjes die aan de muren hangen.

Een van de leerlingen in de eerste focusgroep meent dat het vooral aan de persoon ligt die de rondleiding doet of ze het leuk vindt of niet. Een andere leerling noemt later een rondleiding in een museum op Malta, waarbij ze vooral te spreken was over het enthousiasme van de rondleidster: “(...) ze vond het zelf ook heel erg leuk en ik denk dat dat ook wel heel belangrijk is als je een rondleiding geeft”. Dit wordt bevestigd door een andere leerling, die zegt dat het enthousiasme van de rondleider bepaalt of je een tentoonstelling leuk vindt, al maakt ze meteen de kanttekening dat ook het onderwerp van de tentoonstelling je aan moet spreken.

Op de vraag wat een rondleiding leuk kan maken noemt een leerling uit de eerste groep dat de verteller enthousiast moet zijn en leuke dingen moet vertellen. Een ander sluit zich hierbij aan en noemt dat er leuke weetjes verteld moeten worden. Een van de leerlingen zegt dat het stemgebruik belangrijk is en er onder andere variatie in stemvolume moet zijn: “Dus niet heel monotoon praten en een beetje bewegen, dat je niet helemaal stilstaat. En als je iets speciaals vertelt ook een beetje aanwijzen enzo, dat je het echt presenteert en niet erbij staat een boekje voor te lezen”. Een van de leerlingen omschrijft het als: “Niet zo’n saaie verteller die je overal heenbrengt en heel saai vertelt alsof hij zelf ook depressief is”.

Een belangrijk minpunt aan rondleidingen is de duur. Een van de leerlingen in de eerste focusgroep geeft aan: “Dat het heel langdradig is bij van die gidsen en tours”. En wanneer ze moeten opnoemen wat ze absoluut niet in een museum willen doen, noemt een leerling uit de tweede focusgroep: “Gewoon dat iemand alleen maar heel veel informatie vertelt. Gewoon echt dat je daar heel lang naar moet luisteren enzo, dat vind ik niet leuk”. Een leerling in de eerste focusgroep noemt de rondleiding bij het Groninger Museum als voorbeeld “Het was gewoon een beetje ‘zo werkt een 3D-printer’, en er werd heel lang verteld en hij liet dingen zien. Toen dacht ik ‘ik weet het wel, nu wil ik gewoon gaan kijken”.

6.3.8 Voorkennis en verwachting museumbezoek aan tentoonstelling Rodin

De meeste leerlingen waren ervan op de hoogte dat ze naar het Groninger Museum gingen, maar op de vraag of ze wisten wie Rodin was of wat hij deed reageerden alle leerlingen ontkennend. Enkele leerlingen wisten op te merken dat het om beelden ging en een ander merkte op dat het waarschijnlijk ging om beelden van mensen omdat ook de lessen hierover gingen. In de tweede groep had geen van de leerlingen een idee wie Rodin was of wat hij deed.

Op de vraag wat ze verwachtten van het museumbezoek kwamen er verschillende antwoorden. Leerlingen in de eerste groep verwachtten dat ze een leuk museumbezoek zouden hebben, zonder ‘schoolsaaiheid’, wat omschreven wordt als het volgen van een les en waarbij de leraar vooral aan het woord is. Een andere leerling leek het leuk om beelden te zien, omdat hij nog niet vaak beeldhouwwerken had gezien.

Een van de leerlingen dacht dat er opdrachten gegeven zouden worden, maar hoopte daar niet op, omdat het erg schools aandoet. Een van de leerlingen opperde dat ze in het museum waarschijnlijk in twee groepen verdeeld zouden worden, zoals ze eerder had meegemaakt tijdens een bezoek aan het Groninger Museum. In de tweede groep verwachtte een leerling dat er iemand iets zou komen vertellen, maar de

overige leerlingen hadden geen verwachting. Duidelijk werd dat in beide groepen weinig verwachting bestond over het museumbezoek en/of ze het lastig vonden om het onder woorden te brengen. Enkele leerlingen noemden zelfs specifiek dat ze geen idee hadden wat ze moesten verwachten.

6.4 Conclusie

In dit hoofdstuk wordt duidelijk dat de deelnemers aan het interview allen in schoolverband een museum bezocht in Nijmegen waar aandacht was voor geschiedenis. Alle leerlingen uit de eerste focusgroep zijn met school naar het Groninger Museum geweest. Het is op zijn minst opvallend te noemen dat ze niet allemaal dezelfde museumervaring met school hebben opgedaan.

De meningen over het museumbezoek met school lopen uiteen. Bij het museumbezoek in Nijmegen werd de uitleg van medescholieren en docent als ‘langdurig’ en ‘oninteressant’ beschreven. De workshop werd

In document SEE ME FEEL ME TOUCH ME (pagina 52-91)