• No results found

Attitude, attitudeverandering, jongeren en kunst 4.1 Inleiding

In document SEE ME FEEL ME TOUCH ME (pagina 37-46)

In de hoofdvraag van dit onderzoek wordt de term attitude gebruikt. Daarom is het van belang om deze term aan de hand van literatuur duidelijk te definiëren. In dit hoofdstuk wordt door middel van literatuuronderzoek antwoord gegeven op de deelvraag ‘Wat wordt er verstaan onder attitude? In paragraaf 4.2 wordt het begrip attitude gedefinieerd en wordt inzicht gegeven in wat een attitude kenmerkt. Paragraaf 4.3 gaat in op wat verandering van attitude veroorzaakt. In paragraaf 4.4 wordt de theorie van Icek Ajzen besproken, die attitude van belang acht voor gedrag. Paragraaf 4.5 besteedt kort aandacht aan jongeren en hun attitude en in paragraaf 4.6 wordt gekeken naar jongeren en hun attitude tegenover kunst en musea. In paragraaf 4.7 wordt de conclusie van dit hoofdstuk besproken.

4.2 Attitude

Binnen de psychologie wordt ‘attitude’ uitgebreid onderzocht, zo blijkt uit het enorme aanbod aan literatuur rond dit onderwerp. Gregory R. Maio en Geoffrey Haddock, beiden hoogleraar psychologie aan de

Universiteit van Cardiff, stellen in hun boek The psychology of attitudes and attitude change (2015) dat attitudes beïnvloeden hoe we naar de wereld kijken, wat we denken en wat we doen (4). In het boek Attitude and attitude change (2002) van Gerd Bohner en Michaela Wänke, respectievelijk hoogleraar in psychologie aan de Universiteit van Bielefeld en hoogleraar aan de faculteit van sociale wetenschappen, definiëren attitude als “a summary evaluation of an object of thought” (5). Maio en Haddock beschrijven meerdere definities van attitude, omdat er volgens hen veel verschillende definities bestaan. In alle definities van attitude bestaat er een evaluatieve beoordeling over een object, hiervoor zijn cognitieve-, affectieve- en gedragsinformatie nodig (4). Ook Bohner en Wänke geven aan dat een attitude bestaat uit deze drie factoren: affectieve, gedragsgerelateerde en cognitieve reacties. Deze drie onderdelen, die niet volledig los van elkaar hoeven te staan, zijn vaak allemaal aanwezig in een attitude, al hoeft dat niet altijd het geval te zijn (5). In onderzoek naar leesattitudes wordt dit onderscheid eveneens beschreven, al wordt hieraan toegevoegd dat ook ervaring van belang is. In het boek Literacy and motivation: reading engagement in individuals and groups (2001) worden in het hoofdstuk ‘development of reading attitudes’ door Michael C. Mckenna, emeritus hoogleraar aan de faculteit voor educatie aan de universiteit van Virginia in de Verenigde Staten, verschillende onderzoekers geciteerd die ‘attitude’ omschrijven. Aan de hand hiervan stelt de auteur eveneens dat attitudes affectief zijn, met cognitieve componenten, een voorloper van gedrag zijn en dat ze samenhangen met ervaring (125). De cognitieve component draait om overtuigingen, gedachten en attributen die we associëren met een object, vaak gaat dit om een positieve of negatieve beoordeling. De affectieve component heeft te maken met gevoelens of emoties ten opzichte van het object van attitude. De gedragscomponent refereert aan gedrag in het verleden of ervaringen die samenhangen met het object (Maio en Haddock 30).

Het ‘attitude object’, daar waar de attitude op gebaseerd is, kan van alles zijn, zowel concreet als abstract. Bijvoorbeeld een voorwerp, mensen of groepen (5 Bohner en Wänke). Volgens Icek Ajzen (2005), onder andere theoreticus op het gebied van gedrag, ontwikkelt een attitude vanuit een bepaalde overtuiging van mensen over het ‘attitude object’: “Generally speaking, we form beliefs about an object by associating it with certain attributes, i.e., with other objects, characteristics, or events.” (191).

Volgens Mia Stokmans, auteur van het artikel ‘Reading attitude and it’s effect on leisure time reading’ (1999), heeft attitude een langdurig en stabiel karakter en is het niet aan grote verandering onderhevig in

verschillende situaties. De attitude is afhankelijk van de persoonlijkheid van het individu (246). Deze opvatting over het karakter van attitudes ligt gevoelig binnen het psychologieveld. Bepaalde onderzoekers betogen dat attitudes bestaan uit duurzame concepten die aanwezig zijn in onze herinnering. Dit wordt ook wel omschreven als het ‘file-drawer model’, omdat het attitude ziet als ‘mentale documenten’, die

aangesproken worden als iemand een attitude object beoordeelt. Andere onderzoekers staan hier juist lijnrecht tegenover en zien attitude als tijdelijke constructies. Zij stellen dat iemand een attitude construeert wanneer een evaluerend oordeel over een object nodig is, wat betekent dat dit oordeel enkel gebaseerd is op de informatie van die specifieke situatie, en er dus niet wordt geput uit herinnering. Deze opvatting wordt wel ‘attitudes-as-constructions perspective’ genoemd (Bohner en Wänke 5-6). Wanneer onze attitude uitsluitend gebaseerd is op wat we geleerd hebben of wat is aangeboren, dan zou dit betekenen dat onze reactie op een attitude object iedere keer identiek zou zijn, maar dat ist niet het geval. Verderop in hun boek

stellen ze zelfs dat attitudes gebaseerd zijn op sociale en in bepaalde mate op biologische factoren (Bohner en Wänke 85). Een belangrijk element in het vormen van attitude is dus de context: verschil in attitude kan afhangen van de situatie. Specifieker omschreven: attitudes zijn gebaseerd op welke informatie opgedaan wordt, hoe die geëvalueerd en gebruikt wordt in het oordelen over het attitude object (Bohner en Wänke 89). Maio en Haddock noemen deze verschillende opvattingen eveneens en beschrijven die als het verschil tussen evaluerende beoordeling van het attitude object, dat gebaseerd is op herinnering, dus met een stabiel karakter, tegenover een minder stabiel karakter van tijdelijke evaluaties. In het geval van de eerste opvatting wordt de attitude niet direct beïnvloed door tijd en context. In het tweede geval wordt gesteld dat attitudes ter plekke geconstrueerd worden. Voor beide posities bestaat onderbouwend bewijs (48-49). De sterkte van een attitude is van invloed op de stabiliteit hiervan: een sterke attitude is stabieler en duurzamer dan zwakkere attitudes, die makkelijker te vormen zijn en geconstrueerd worden in een bepaalde situatie (Maio en

Haddock 49). Bohner en Wänke geven een voorbeeld van een onderzoek waaruit duidelijk naar voren komt dat de traditionele visie op attitudes als stabiele structuren van kennis de plank misslaat: onderzoeker Wilson ontdekte dat wanneer mensen ondervraagd werden waarom ze een bepaalde attitude hadden tegenover een object, dat al genoeg was om verandering in attitude te veroorzaken. Dit zou ertoe leiden dat veel onderzoekers attitudes nu beschouwen als context-gerelateerde, tijdelijke constructies (66). Duidelijk is dat er een flinke strijd bestaat over de stabiliteit van de attitude. Hoewel het dus lastig is om vast te stellen of een van deze twee opvattingen de juiste is, kan in het experiment bij de tentoonstelling van Rodin wel inzicht verkregen worden in de stabiliteit van de attitude. Voordat de leerlingen het museum bezoeken, worden er twee groepsinterviews afgenomen om hun ervaringen en attitude tegenover kunst en musea vast te stellen. Na afloop van het experiment, waarbij de leerlingen enkele geselecteerde beelden mogen aanraken, krijgen alle leerlingen een enquête voorgelegd met vragen over hun bevindingen en enkelen van hen worden geïnterviewd. Het zou kunnen zijn dat hun attitude tegenover het museum verandert wanneer zij een tactiele ervaring beleven in het museum. Dit zou kunnen betekenen dat hun attitude verandert na een

museumbezoek en dat hun attitude redelijk eenvoudig beïnvloedbaar is. Al blijft hierbij de vraag bestaan of de tactiele ervaring van invloed is, of enkel het museumbezoek.

4.3 Verandering van attitude

Hoewel er discussie is over de stabiliteit van een attitude, lijkt er in de literatuur wel overeenstemming te bestaan over de mate van veranderingsgevoeligheid van attitudes. Onder andere Bohner en Wänke (2002) en Maio en Haddock (2015) noemen in hun boek meerdere principes die een attitude vormen en die inzicht kunnen geven in hoe een attitude verandert (181).

Zo stellen de auteurs dat informatie in grote mate van invloed is op de attitude. Informatie is alles wat de persoon informeert en de evaluatie van het object van attitude beïnvloedt. Dat kunnen bijvoorbeeld ook overtuigingen, gevoelens, mentale beelden, ervaringen of de lichamelijke staat zijn (Bohner en Wänke 90). Interessant is, dat het op verschillende manieren gebruiken van het lichaam van invloed kan zijn op de attitudevorming. Een beschreven onderzoek toont dat het buigen of strekken van een arm richting een attitude object zelfs verschillende invloed heeft op attitudevorming. Degenen die hun arm bogen hadden een positievere attitude ten opzichte van het object, dan degenen die hun arm uitstrekten. Hoewel er geen duidelijke theorie bestaat over al deze fenomenen, is er wel enig bewijs dat attitudes fysieke reacties kunnen beïnvloeden en dat het andersom ook het geval is (Bohner en Wänke 105). Dit is een inzicht dat voor het experiment bij dit onderzoek zeker van pas kan komen, in het bijzonder tijdens de observatie van scholieren terwijl ze de beelden aanraken.

Zelfs informatie die niet een directe link heeft met het object kan attitudes beïnvloeden, bijvoorbeeld de naam van iemand, een accent of de snelheid waarmee iemand praat. Dit kan irrationeel lijken, maar is wel degelijk van invloed (Maio en Haddock 182). Ook wordt er aandacht besteed aan betrokkenheid bij een onderwerp en motivatie. Informatie die een negatieve attitude kan bevorderen wordt door deze aspecten afgezwakt en hierdoor wordt er vooral gebruik gemaakt van informatie die direct te maken heeft met het object van attitude (Maio en Haddock 183).

Al eerder is de invloed van de context waarin de attitude wordt gevormd genoemd, maar ook de manier waarop een boodschap wordt overgebracht is van invloed. Hierbij zijn inhoud, structuur en functie van belang (Maio en Haddock 186). Een boodschap die affectief van karakter is, heeft meer invloed heeft op een attitude die eveneens een affectieve basis heeft. Ditzelfde geldt voor een cognitieve boodschap en invloed op een attitude die vooral cognitieve componenten heeft (Maio en Haddock 191). Bohner en Wänke (2002)

beschrijven dit ook. Zij stellen dat de attitude bepaald wordt door inhoud en de goedgezindheid tegenover het object of door de affectieve, cognitieve- dan wel gedragsgerelateerde componenten. Ook zij verwachten dat sommige attitudes meer affectief-gerelateerd zijn, of juist bestaan uit een van de andere componenten (Bohner en Wänke 57). Maar een attitude tegenover een object kan ook een grote mate van ambivalentie in zich hebben (Bohner en Wänke 55).

Een attitude kan ook veranderen zonder dat er bewuste aandacht is voor de factoren die dit veroorzaken (Maio en Haddock 192). Dit betekent dus dat we ons soms niet bewust zijn waarom we een bepaalde attitude hebben (Maio en Haddock 196). Attitudes kunnen ook beïnvloed worden door de relaties die bepaalde overtuigingen met elkaar hebben en die een attitude ondersteunen (Maio en Haddock 197) of de volgorde waarop informatie verwerkt wordt; informatie die vroegtijdig opgenomen wordt, kan informatie die later bij het construeren van een attitude gebruikt wordt, beïnvloeden (Maio en Haddock 198). Zelfs humeur kan van invloed zijn (Maio en Haddock 98). Dit lijkt aan te sluiten bij wat Bohner en Wänke bespreken in hun boek. Zo schrijven ze dat de voorkeur voor iets bepaald kan worden door de manier waarop dit

gepresenteerd wordt, bijvoorbeeld gezamenlijk met stimuli die een positieve invloed hebben op de attitude van iemand. Dit kan ook andersom het geval zijn (Bohner en Wänke 78). Bijvoorbeeld een lekkere of vieze geur kan van invloed zijn, maar ook een associatie die iemand met een bepaald woord of boodschap heeft (Bohner en Wänke 97). Ditzelfde kan het geval zijn bij het verstrekken van positieve of negatieve

consequenties na een reactie, ook wel ‘instrumentale conditionering’ genoemd (Bohner en Wänke 82). Door middel van observatie kan eveneens een attitude gevormd worden. Zo kunnen ouders bijvoorbeeld hun kinderen beïnvloeden door zichtbaar te maken welke attitudes de ouders goedkeuren. Dit kan bewust of onbewust gebeuren via observatie en imitatie door het kind (Bohner en Wänke 83). Deze drie principes kunnen gedrag sturen (Bohner en Wänke 78).

Ook de sterkte van attitude wordt opnieuw genoemd als belangrijk onderdeel in de verandering van attitude. Met een ‘sterke’ attitude wordt simpelweg bedoeld of iemand zich uitgesproken betrokken voelt bij een bepaald onderwerp of object. Tussen sterke en zwakke attitudes bestaan veel verschillen. Zo zijn sterke attitudes bijvoorbeeld stabieler door de tijd heen. Daarnaast is de sterkte van invloed op verandering in attitude. Hiervoor geldt opnieuw dat wanneer een attitude sterk is, gebaseerd op bijvoorbeeld uitgebreide kennis, sterke emoties en gedrag uit het verleden, deze minder snel verandert. Wanneer een attitude minder stabiel van karakter is, kan deze dus sneller aangepast worden (Maio, Haddock 198). Sterke attitudes worden niet beïnvloed door tijd en zijn meer in overeenstemming zijn met gedrag (Bohner en Wänke 63). De auteurs van beiden boeken denken dat de sterkte van attitudes van belang is, maar zoals Bohner en Wänke opmerken, is er in literatuur over attitude enige verwarring over de conceptualisering van de sterkte van attitudes. Ze noemen verschillende onderzoeken naar de conceptuele basis van attitude-sterkte, waarbij onder andere indicatoren als extremiteit, vertrouwen, toegankelijkheid en niet-ambivalentie van attitudes worden onderzocht in samenhang met de sterkte ervan. Er moet nog veel onderzoek worden gedaan naar deze indicatoren (Bohner en Wänke 64) en het lijkt dan ook alsof er nog niet een eenduidige definiëring bestaat van wat de sterkte van attitudes inhoudt (Bohner en Wänke 66).

Bohner en Wänke besteden in hun boek aandacht aan nog enkele andere factoren die van invloed zijn op de verandering van attitude, die Maio en Haddock niet bespreken. Zo wordt gesteld dat het meerdere malen blootstellen aan een attitude object de attitude positief kan beïnvloeden. Als voorbeeld geven ze het beluisteren van een net uitgekomen liedje, waar dit proces op van toepassing kan zijn (Bohner en Wänke 76). Naast de verschillende bouwstenen van een attitude, is ook de constructie van attitudevorming van belang om inzicht te krijgen in attitudeverandering (Bohner en Wänke 106). Het is niet alleen belangrijk waarover nagedacht wordt bij het vormen van een attitude, maar ook hoe dat gebeurt. Dit wordt ook wel de ‘subjectieve ervaring’ genoemd. Wanneer informatie op gemakkelijke wijze wordt verzameld, heeft dit meer impact op de beoordeling van een object (Bohner en Wänke 107). Ook het wegen van de informatie als passend voor de beoordeling van een object is een belangrijk onderdeel van de constructie. Niet alle toegankelijke informatie is per definitie bruikbaar (Bohner en Wänke 109). Hoewel al deze onderdelen verandering van een attitude kunnen bewerkstelligen, zijn de beschrijvingen nog vrij abstract en kunnen ze niet eenvoudig gemeten worden. Bij het experiment van dit onderzoek wordt hiertoe wel een poging gedaan en daarom wordt er in de volgende paragraaf een theorie besproken die door middel van te observeren gedrag inzicht geeft in attitudes. Deze theorie wordt toegepast bij het experiment bij dit onderzoek, aangaande de attitude van jongeren.

4.4 Attitude en gedrag

In veel van de hierboven genoemde literatuur wordt de samenhang tussen attitude en gedrag genoemd. Maio en Haddock stellen dat Icek Ajzen en Martin Fishbein hierin een belangrijke rol hadden. Ajzen en Fishbein, beiden emeritus hoogleraar psychologie respectievelijk aan de Universiteit van Massachusetts en de Universiteit van Illinois in de Verenigde Staten, ontwikkelden de theorie van beredeneerd gedrag (theory of reasoned action), die werd ontworpen om beredeneerd gedrag vanuit attitudes te voorspellen (Maio en Haddock 8). Dit werd door Ajzen verder ontwikkeld naar de theorie van gepland gedrag (theory of planned behavior), waarin ook gedrag opgenomen werd waar mensen geen volledige controle over hebben. Deze theorie werd niet alleen gebruikt om gedrag te voorspellen, maar ook om het uit te leggen (181,189 Ajzen 1991). In zijn boek Attitudes, Personality and Behavior (1 2005), stelt hij dat attitude een belangrijk aandeel heeft in het verklaren en uitleggen van gedrag. Aangezien attitudes niet direct zichtbaar zijn, ze spelen zich af binnen iemands hoofd, is het verbale en non-verbale gedrag van een individu een methode om inzicht te krijgen in attitudes (Ajzen 2).

Ajzen noemt persoonlijke eigenschappen en attitude als basis voor gedrag, beide zijn niet direct zichtbaar. Bij persoonlijke eigenschappen moet gedacht worden aan karakteristieke kenmerken van een individu, die van invloed zijn op veel karakter-gerelateerde reacties. Hij gaat ervan uit dat bepaald gedrag vaak voortkomt uit onderliggende karaktertrekken (Ajzen 2)2. Ook attitude kan van invloed zijn op gedrag. Hij beschrijft attitude als volgt: “An attitude is a disposition to respond favorably or unfavorably to an object, person, institution or event” (Ajzen 3). Attitude is, net zoals karaktertrekken, niet direct observeerbaar en moet gemeten worden via waarneembare reacties over het attitude object (Ajzen 3). Hij noemt drie categorieën die inzicht geven in attitude-gerelateerde reacties: affectief, cognitief en conatief, wat dus aansluit bij de beschrijving van attitudes van eerder genoemde theoretici in dit hoofdstuk. Binnen deze categorieën is het mogelijk om verbale, het uitspreken van een overtuiging over het attitude object, en non-verbale reacties te onderscheiden. Dit is van groot belang voor het experiment bij deze scriptie en zal ook gebruikt worden bij de observatie van de leerlingen die een rondleiding krijgen en objecten mogen aanraken.

Onder de cognitieve categorie verstaat hij reacties die percepties en gedachten over het attitude object tonen. Affectieve reacties hangen samen met de beoordeling van of het gevoel over een attitude object (Ajzen 4). Conatieve reacties zijn gedragsgerelateerde neigingen, intenties, verbintenissen en acties rond het object van de attitude. Ajzen spreekt heel duidelijk over een goedgezinde en niet goedgezinde attitude naar een object en dit wordt ook duidelijk binnen alle categorieën in verbaal en non-verbaal gedrag (Ajzen 5). In de onderstaande tabel wordt inzichtelijk gemaakt welke reacties af te leiden zijn van attitudes en wordt duidelijk dat attitudes dus zichtbaar kunnen worden in gedrag, maar ook uitgedrukt kunnen worden in taal (Ajzen 4).

Figuur 2: Bron: Ajzen, I. Attitudes, Personality and Behavior (2005) Open University Press, Berkshire England: 4.

2 In Ajzen’s boek (2005) wordt op pagina 2 (tabel 1.1) ingegaan op gedrag dat inzicht geeft in

karaktereigenschappen. Dit wordt niet besproken in deze scriptie omdat het niet direct inzicht biedt in attitude-gerelateerd gedrag.

Hoewel karaktereigenschappen en attitude beide van invloed zijn op gedrag, zijn er ook belangrijke verschillen. Attitudes zijn evaluaties van het attitude object. Karaktereigenschappen hoeven niet altijd evaluerend te zijn, maar gaan meer om gedragsneigingen, zoals sociaal gedrag. Ook een belangrijk onderscheid is dat attitudes flexibeler zijn dan karaktereigenschappen en dus eenvoudiger kunnen

veranderen door bijvoorbeeld nieuwe informatie, al hebben ze een relatief stabiel karakter (Ajzen 6). Deze opvatting is opvallend, omdat hierover grote discussie bestaat, zoals eerder ook zichtbaar werd in dit onderzoek. Ajzen lijkt niet een duidelijk standpunt in te nemen, omdat hij stelt dat attitudes veranderen door nieuwe informatie maar ook stabiel zijn, wat enigszins tegenstrijdig lijkt te zijn.

In het eerder genoemde artikel (1991) van Ajzen schrijft hij dat hoewel persoonlijkheid en attitude van invloed zijn op menselijk gedrag, bepaalde directe factoren dit gedrag ook kunnen beïnvloeden. Bijvoorbeeld de motivatie voor bepaald gedrag beïnvloedt het gedrag, maar ook praktische factoren als geld, tijd of vaardigheden (181). Duidelijk is dus dat gedrag niet alleen bepaald wordt door eigen keuzes, maar ook afhankelijk is van factoren waarop geen directe invloed uitgeoefend kan worden.

In deze paragraaf wordt duidelijk dat de theorie van gepland gedrag gebruikt kan worden om attitudes die niet direct zichtbaar zijn te observeren. Dit is zeer van belang voor dit onderzoek, waarin gepoogd wordt inzicht te krijgen in de attitude van jongeren ten opzichte van de bezochte tentoonstelling van Rodin en het verschil in attitudes tussen de jongeren die wel, en de jongeren die niet enkele beelden mochten aanraken. Ajzen besteedt in zijn theorie uitgebreid aandacht aan methoden om dit attitude-gerelateerd gedrag te observeren. Deze methoden voor dit onderzoek zijn beschreven in de inleiding van deze scriptie.

In document SEE ME FEEL ME TOUCH ME (pagina 37-46)