• No results found

Taalpolitiek in Frankrijk of 'Hoe houden we de Anglo-Amerikaanse woorden buiten de deur?'

M. van Willigen-Sinemus

Hoeveel leenwoorden bevat het huidige Frans?

Op een dag in de jaren zestig van de twintigste eeuw nam de taalzuiveraar Purissimo een kloek besluit. Met een tikje van zijn staf en onder het uitspreken van de toverformule 'Dele­ te!' haalde hij in één keer alle van oorsprong Italiaanse woorden uit het woordenbestand van de Franse taal. De Fransen keken elkaar verbouwereerd aan: ze konden ineens allerlei zaken niet meer met elkaar bespreken. Purissimo was echter nog niet klaar. Na het Italiaans haalde hij de Engelse, Arabische en Spaanse woorden uit het Frans. Nu vielen er hier en daar lange stiltes: conversatie werd erg moeizaam. Purissimo wierp vervolgens een naden­ kende blik in de richting van de Duitse en Nederlandse woorden: die hoorden toch ook niet in het Frans thuis? Hij besloot ook deze te verwijderen en dan ook maar tegelijk de woorden uit de Slavische talen en nog een paar van die vreemde snuiters. De benauwde stilte die toen volgde in heel Frankrijk was ijzingwekkend...

Een sprookje? Niet echt. Volgens een telling uit 1965 van Guiraud bevatte het Frans toen een zeer groot aantal leenwoorden en kwamen de meeste uit het Italiaans. De Engelse leen­ woorden namen de tweede plaats in. Uit het voorwoord van de Dictionnaire des Anglicismes uit 1980 blijkt dat vijftien jaar later het aantal woorden van Anglo-Amerikaanse oorsprong ongeveer 2,5 procent van de Franse woordenschat bedroeg en de Italiaanse ruim 2 procent.

Een nieuwe telling van Walter (1997), gemaakt tussen 1991 en 1996 op basis van de 35 000 woorden in een gebruikswoordenboek, leverde de volgende resultaten: een kleine 13 procent woorden van buitenlandse oorsprong die als volgt verdeeld konden worden: Engels 25 procent, Italiaans 16,6 procent, Oudgermaans 13 procent, Gallo-Romaanse dia­ lecten 11,5 procent, Arabisch 5,1 procent, Keltische talen 3,8 procent, Spaans 3,7 procent, Nederlands 3,6 procent, Duits 3,5 procent, Perzisch en Sanskriet 2,6 procent, Indiaanse talen 2,4 procent, Aziatische talen 2,0 procent, Semitische talen 1,3 procent, Slavische talen 1,2 procent, overige talen 4,5 procent. Omgerekend zou dat erop neerkomen dat Engelse woorden nu ruim 3 procent uitmaken van de basiswoordenschat en Italiaans nog steeds ruim 2 procent, terwijl de overige talen samengenomen zo'n 8 procent uitmaken.

Natuurlijk hebben dergelijke cijfers slechts een betrekkelijke waarde. Ze geven echter wel een indruk van het grote aantal leenwoorden die deel uitmaken van de dagelijkse Fran­ se woordenschat en van de verschuiving die opgetreden is in de tweede helft van de twin­ tigste eeuw. Het leger Italiaanse woorden, dat niet als gevaarlijk gezien werd, heeft de eerste plaats moeten afstaan aan het Engelse, dat inderdaad langzaam maar zeker in omvang lijkt toe te nemen en dat men wel degelijk als bedreigend ervaart. Wie die 'men' zijn, zullen we verderop zien.

Italiaanse woorden geen bedreiging (meer)

Waarom werd de grote hoeveelheid Italiaanse woorden in de eerste helft van de twintig­ ste eeuw niet gevaarlijk gevonden? Het antwoord is: omdat ze volledig ingeburgerd waren geraakt. Wie weet nog dat bijvoorbeeld poste 'post', radis 'radijs' en médaillon 'medail­ lon' van Italiaanse oorsprong zijn? Ten tijde van de Renaissance, toen de koningen van

Frankrijk met vrouwen uit de De Medici-familie waren getrouwd en Italiaanse zeden, kun­ sten, taal en politiek steeds meer het leven aan het Franse hof gingen bepalen, kwamen er - na een aanvankelijk enthousiasme voor alles wat Italiaans was - steeds meer weer­ standen tegen deze grote invloed. Er verschenen pamfletten als Défense et illustration de

la langue française (Verdediging en verheerlijking van de Franse taal) van Joachim du Bel­

lay uit 1549 en men ging tekeer tegen le français italianizé, het veritaliaanste Frans, een uit­ drukking die voor het eerst door Henri Estienne in 1578 werd gebruikt. De Italiaanse woorden die ondanks deze acties in gebruik bleven, waren kennelijk onmisbaar. Daarbij kwam dat de Italiaanse woorden door hun Latijnse afkomst sterke familiebanden hadden met de Franse woorden: ze werden dus relatief gemakkelijk opgenomen in de Franse taal en de gebruikers hebben vermoedelijk lang niet altijd geweten dat zij niet-Franse woorden gebruikten.

Zal het met de Engelse leenwoorden net zo gaan als met de Italiaanse?

Met de Engelse, of liever gezegd de Anglo-Amerikaanse woorden, gaat het misschien dezelf­ de kant op. Het gebruiken van Anglo-Amerikaanse woorden, dat na de Tweede Wereld­ oorlog eerst als bijzonder, als teken van cultureel 'op de hoogte zijn met wat aan de andere kant van de oceaan gebeurt', van niet-provincialisme werd gezien, werd binnen een paar jaar zo algemeen dat het niet alleen zijn distinctieve waarde verloor, maar ook door een grote groep mensen als bedreigend voor de eigen taal werd ervaren. Daarbij kwam dat An­ glo-Amerikaanse woorden die geen Latijnse achtergrond hebben, als wezensvreemd wer­ den gevoeld. De acties ter verdediging van de Franse taal waren dus voorspelbaar. Voorspelbaar was ook dat, zoals het de Italiaanse woorden is vergaan, de acties maar ten dele hebben geholpen en dat de woorden die om wat voor reden dan ook door de Fransen geadopteerd zijn, deel uitmaken van hun taalgebruik.

Rol van dominante natie en cultuur, en Frankrijk als voorbeeld van 'taalzuiverend' land

Alle talen krijgen met invloeden van buitenaf te maken en in zekere periodes van hun bestaan met invloeden van machtigere landen waarvan de taal de eigen taal kan gaan over­ vleugelen.

Niet ieder land reageert daarop echter zo heftig als Frankrijk. Frankrijk wordt namelijk vaak vereenzelvigd met het begrip 'taalzuivering'. Uit dit boek zal moeten blijken of Frank­ rijk inderdaad veel meer dan andere landen optreedt tegen taalimmigratie. Het is niet onmogelijk dat in Frankrijk de grote invloed van de schrijvers uit het klassiek Latijn, die eigenlijk tot in de zeventiende eeuw model hebben gestaan voor het 'ideale' (schriftelijke) taalgebruik, het idee hebben doen postvatten dat een 'ideale' taal een hecht, onaantastbaar geheel moet vormen. De uitstraling van de Franse schrijvers in die eeuw en daarna heeft gemaakt dat men de Franse taal als opvolgster van het Latijn ging zien en haar ging beschouwen als de meest 'heldere', 'logische' en 'elegante' van alle Europese talen. De taal mocht dus niet verloederen en leenwoorden waren uit den boze. In de tweede helft van de twintigste eeuw betekent dat het bestrijden van de Anglo-Amerikaanse woorden.

Waar zijn de Anglo-Amerikaanse woorden te vinden?

Waar kwam en komt men de Anglo-Amerikaanse leenwoorden tegen? Een enkele keer in officiële stukken, vaak in de wetenschap, de sport, de media, de zakenwereld, de reclame en vooral binnen de gebieden die de jeugd interesseren: kleren, muziek, 'entertainment'. In de praktijk, zeggen sommige onderzoekers, is maar ongeveer eenderde (ongeveer drie­ honderd) van de getelde Anglo-Amerikaanse woorden werkelijk dagelijks in gebruik; de rest bestaat uit specialistische termen. De vraag is natuurlijk of dit geringe aantal al dan niet

mede een gevolg is van de diverse acties tegen het gebruik van de Anglo-Amerikaanse leen­ woorden in het algemeen...

Definitie Franglais

Het wordt tijd een definitie te geven van wat men de mots franglais is gaan noemen. Daar­ onder worden de Anglo-Amerikaanse woorden verstaan die nog duidelijk als zodanig herkenbaar zijn, hetzij door hun schrijfwijze (stress 'spanning'), hetzij door hun uitspraak

(spot 'reclamefilmpje'). Het zijn vrijwel allemaal zelfstandige naamwoorden, met daar­

tussen een enkel bijvoeglijk naamwoord (of bijwoord) als cool 'ontspannen, relaxed' en een voegwoord als because 'omdat'. Het kan een probleem zijn na te gaan of het woord al lang genoeg opgenomen is om voor Frans door te kunnen gaan, zoals dat met woorden als jury en touriste 'toerist' het geval is. Bij woorden die een Latijnse achtergrond hebben

(opportunité 'gunstige gelegenheid') en die soms oorspronkelijk uit het Frans kwamen, zoals panel (de 'Normands' hebben immers hun Oudfrans dialect in de twaalfde eeuw naar Enge­

land overgebracht), is het de vraag of men ze als 'indringers' of als 'terugkeerders' moet zien.

Redenen waarom een leenwoord gebruikt wordt

De redenen waarom men een woord gebruikt dat niet tot de eigen taal behoort wanneer men wel over een equivalent beschikt, zijn vermoedelijk in veel landen dezelfde: het gebruik van een buitenlands woord verleent de gebruiker een zeker prestige, zeker wanneer het om een politiek en economisch machtig 'buitenland' gaat; wanneer een dergelijk woord ingang heeft gevonden bij een bepaalde groepering, versterkt het gebruik ervan het groepsgevoel; het dringt ten slotte pas door tot het algemene taalgebruik als het woord het mogelijk maakt een nieuwe nuance aan te brengen of als men het gevoel heeft dat het eigen woord afgesleten is.

J. Cellard verdeelt in Le Monde van 16 mei 1981 de als Franglais bestempelde woorden in drie categorieën. Ten eerste is er een groep woorden die zaken aanduiden die in Frank­ rijk onbekend zijn, zoals de attomey, die in het Franse juridische systeem niet bestaat en waar dus geen Frans woord voor aanwezig is. Die woorden zal men wel moeten blijven gebruiken. De tweede groep bevat woorden voor zaken die in Frankrijk bestaan en waar goede Franse equivalenten voor zijn, zoals attaché-case 'diplomatenkoffer, documenten­ koffer' (Frans: porte-documents). Het gebruik van de Franse equivalenten kan aanbevolen of (soms) verplicht worden. De derde groep geeft de puristen de meeste problemen. Dat is de groep woorden waarvoor het Frans geen equivalent heeft, die zaken aanduiden die in Frankrijk (nu) wél bestaan, maar die men in het Frans tot nu toe niet had benoemd, hoog­ uit moeizaam omschreven: scoop 'primeur', starter 'choke, startinrichting', boomer 'verster­ ker' (omschreven als haut-parleur de graves 'versterker van de lage klanken'). Moet men dergelijke woorden op grond van een puristische instelling afwijzen en er kunstmatige ver­ vangers voor maken of zijn ze een praktische aanwinst en moet men ze toelaten?

Nieuwvormingen in de standaardtaal

Men leent niet alleen woorden, men maakt ook nieuwe woorden met behulp van een 'geleende' basis. Indien ze volgens de wetten van de Franse vormleer tot stand zijn geko­ men door middel van Franse achtervoegsels (kitchenette 'ingebouwd keukentje', smasher 'een smash maken bij tennis'), moet men ze dan wel of niet accepteren? De discussies lopen vaak hoog op, maar de beslissingen, als ze er al komen, lopen meestal achter bij de feiten. Tegen de tijd dat een woord voorwerp van discussie wordt, is het vaak al zo gangbaar dat het niet gemakkelijk meer vervangen of verwijderd kan worden.

Wijze en graad van integratie

Opvallend is dat Anglo-Amerikaanse woorden in de standaardtaal niet alleen probleem­ loos 'verfranst' worden door ze op z'n Frans uit te spreken en te schrijven (partenaire 'part­ ner') of alleen uit te spreken (bulldozèr), maar dat ze, zoals we gezien hebben, ook als basis voor nieuwvormingen worden gebruikt {crasher 'neerstorten', relooker 'een product een nieuw uiterlijk geven'), zonder dat iemand - afgezien van de puristen - er moeite mee heeft. Die nieuwvormingen betreffen, zo te zien, vooral werkwoorden op -er en zelfstandige naamwoorden op -ing, die er Engels uitzien maar het niet zijn (footing 'wandelsport', pres­

sing 'stomerij'). Het achtervoegsel -ing is namelijk aardig op weg een Frans achtervoegsel te

worden!

Onder invloed van het Anglo-Amerikaans ontstaan ook bepaalde betekenisverschui­ vingen (icontrôler bijvoorbeeld is - net als het Nederlandse controleren - 'beheersen' gaan betekenen onder invloed van het Engelse to controï). Er zijn ook enkele uitdrukkingen klak­ keloos in het Frans omgezet: point de non-retour 'punt waarop terugkeer niet meer mogelijk is', majorité silencieuse 'zwijgende meerderheid', garder un profil bas 'een laag profiel houden, zijn nek niet te ver uitsteken'. De zinsbouw blijft echter Frans en dat feit stelt velen gerust: woorden komen en gaan, die kunnen geen kwaad, als er maar niets aan de structuur van de taal verandert.

Argumenten tegen de Anglo-Amerikaanse leenwoorden

De argumenten die ten grondslag liggen aan de voortdurende strijd tegen de Anglo-Ame­ rikaanse woorden zijn zeer verschillend van aard. Het ene is sociolinguïstisch: de Franse taal zou door de invasie van uitheemse elementen verloederen, haar taaleigen verliezen en op den duur te gronde gaan: hetzij een Europees dialect worden, hetzij geheel verdwijnen. Het tweede argument is van culturele aard: niet zozeer de Anglo-Amerikaanse woorden zou­ den gevaarlijk zijn als wel de cultuur van laag allooi ('Coca-Cola-cultuur') of zelfs de cul­ tuurloosheid die door middel van deze woorden de Franse beschaving zou kunnen bedreigen. Het derde argument is impliciet aanwezig: de strijd zou meer politieke dan taal­ kundige achergronden hebben, zich daarom meer richten tegen de Amerikaanse dan tegen de Engelse import: Frankrijk is bang voor de hegemonie van de Verenigde Staten.

Alle argumenten worden dus door angst ingegeven: uit het eerste blijkt weinig vertrou­ wen in de kracht van de Franse taal om zich overeind te houden, uit het tweede de over­ tuiging dat de Amerikaanse way oflife verderfelijk en gevaarlijk is. Uit het tweede blijkt ook enige hoogmoed: de Franse cultuur zou nog steeds een bijzondere plaats innemen in de wereld, lees: zou op dusdanig hoog niveau staan dat zij model zou moeten staan voor ande­ re culturen en zich niet zou mogen 'encanailleren' met lagere culturen. Het derde argu­ ment: de Verenigde Staten moeten Frankrijk niet de baas worden, weegt heel sterk maar kan moeilijk expliciet gemaakt worden gezien de vriendschapsbanden die er officieel tus­ sen beide naties bestaan.

Hebben deze argumenten enige grond?

Risico te verdwijnen?

Er zijn in de loop der eeuwen inderdaad talen bijna of helemaal verdwenen omdat een machtig volk een ander volk overwon en zijn taal en cultuur aan dat volk oplegde. In het geval van de Anglo-Amerikaanse woorden is dat niet helemaal het geval. De Verenigde Sta­ ten hebben Frankrijk niet overwonnen en ze hebben Frankrijk het Anglo-Amerikaans niet opgelegd: de Fransen hebben zelf de woorden binnengehaald, of dat nu wel of niet een gevolg was van een zeker cultureel imperialisme van de kant van de Verenigde Staten. Er heerst dus geen enkele dwang, en als men ervan uitgaat dat taal in de eerste plaats een com­

municatiemiddel is, dan lijkt het vanzelfsprekend dat alles wat die communicatie sneller en beter doet verlopen, vrijwillig in een taal opgenomen wordt.

Verlies van dominante positie?

Dat het Frans niet meer een algemeen bewonderd internationaal communicatiemiddel is, kunnen de Fransen maar met moeite verkroppen. Het Frans had al in de dertiende eeuw in Europa zoveel prestige dat het de taal was geworden van de aristocratie in de buurlanden. Vanaf het begin van de achttiende eeuw deed het Frans dienst als diplomatieke taal in heel Europa en zelfs daarbuiten, omdat Frankrijk sinds Lodewijk xiv een politieke en economi­ sche wereldmacht was. In 1784 schreef Rivarol het veel geprezen essay Sur Vuniversalité de

la langue française (Over de universaliteit van de Franse taal). Daarin stond de sindsdien zo

vaak geciteerde zin: 'Ce qui n'est pas clair n'est pas français' (wat niet duidelijk is, is geen Frans). Heel Europa dacht er toen zo over! Nog in 1896, toen de Olympische Spelen weer werden ingesteld, gaf men de voorkeur aan het Frans boven het Engels bij het opstellen van de internationale reglementen.

Het einde van deze roemrijke periode kwam in zicht na de Eerste Wereldoorlog, bij de Vrede van Versailles, toen voor het eerst een vredesverdrag in twee talen werd opgesteld. Bij interpretatieproblemen gold echter nog steeds alleen de Franse tekst. Daarna ging het weer een tijdje goed met het Frans in de diplomatieke wereld en elders, maar de vredes­ verdragen van 1947 werden in het Russisch, het Engels en het Frans opgesteld, en ditmaal kregen alleen de eerste twee teksten rechtskracht! In 1994 verzuchtte de toenmalige Pre­ mier Edouard Balladur: '[...] sommes-nous encore un grand peuple?' (Zijn wij nog een groot volk?) De vraag stellen was haar beantwoorden. Sindsdien ijvert Frankrijk voor het pluri­

linguisme, de meertaligheid, in de wereld. Het kan verkeren...

Risico van culturele verloedering?

Dat veel Fransen het gebruik van Anglo-Amerikaanse woorden in gedachten verbinden met een laag cultureel peil, is begrijpelijk als men ziet dat het kleine deel van de leenwoorden die zij regelmatig tegenkomen verwijzen naar etenswaren als de hamburger, naar drugs en drugsgebruik, naar seksualiteit en seksuele uitwassen, naar geweld en een soort muziek die velen barbaars in de oren klinkt. Kortom, naar allerlei zaken die de gemiddelde Fransman, en zeker de Franse intellectueel, tegenstaan of waaraan hij liever geen naam geeft. Het feit dat Amerikaanse intellectuelen zich nogal eens vrolijk maken om de diepzinnigheid van de Franse intellectuelen, zal ook wel enig kwaad bloed zetten. De jongeren hebben veel minder weerstanden tegen het 'Franglais' en hebben er vermoedelijk zelfs plezier in zich met dit taalgebruik (en de zaken die ermee benoemd worden) af te zetten tegen de oudere generaties.

Risico politiek ondergeschikt te raken aan de Verenigde Staten?

Dat Frankrijk het vernederend vond om door de Yanqui's 'bevrijd' te moeten worden in de Tweede Wereldoorlog na eeuwenlang zelf een machtige staat te zijn geweest, is begrijpelijk en verklaart vermoedelijk veel van de antipathie van de oudere generaties jegens alles wat Amerikaans is. Dat de Verenigde Staten een wereldmacht zijn geworden en Frankrijks rol in de wereld nog maar van secundair belang is, wakkert de angst om geheel afhankelijk te worden van de grootmacht nog aan. Deze angst is begrijpelijk, maar het lijkt wat overdre­ ven en zinloos om deze via een taaloorlog af te reageren.

Het cultureel imperialisme van Frankrijk

tuur was het hoogste goed, er was geen betere taal dan het Frans, hoe meer landen econo­ misch en cultureel onder de Franse vlag leefden hoe beter), heeft Frankrijk eeuwenlang, zonder gewetensbezwaar, de Franse taal, de Franse cultuur en way oflife opgedrongen aan, onder andere, een aantal Aziatische, Arabische en Afrikaanse volkeren, die zowel over een zeer ontwikkelde eigen taal als over een eeuwenoude cultuur beschikten. Dat veel Franse woorden ook doordrongen in andere Europese talen (bijvoorbeeld in het Nederlands) vond men in Frankrijk doodnormaal en men beschouwde dit voor de taal in kwestie als een cul­ turele aanwinst en allerminst als een bedreiging. Men zou in Frankrijk misschien wat troost kunnen putten uit het feit dat bovengenoemde volkeren desondanks hun eigen taal en cul­ tuur redelijk hebben weten te behouden en dat zonder het soort maatregelen dat de Fran­ se staat (en andere instanties) menen te moeten nemen.

Het Frans bestaat nog niet zo lang

Het voorgaande zou de indruk kunnen wekken dat de Franse taal al eeuwen alleenheersend is in Frankrijk. Dat is niet zo. Nog in de achttiende eeuw bestonden er zoveel soorten dia­ lecten naast elkaar dat wie door Frankrijk reisde, even vaak van taal moest wisselen als van paarden! Het Frans was het Frans van het hof en omgeving, het Frans van Parijs en het île de France, dat voor alle bestuurlijke aangelegenheden werd gebruikt.

Een drietal gebeurtenissen heeft daarin verandering gebracht: de Franse Revolutie van 1789, het invoeren van de vijfjarige militaire dienstplicht in 1872 en het instellen van uni­