• No results found

Purisme in het Engels

Jan Posthumus

Speelt purisme ook een rol in het Engels, zo vroeg ik me af toen ik benaderd werd om daar­ over een bijdrage te leveren. Ik kende het als een taal die soeverein zijn weg ging en die, als dat handig bleek, begrippen als hinterland 'achterland' en schadenfreude 'leedvermaak',

sangfroid 'koelbloedigheid' en compère 'ceremoniemeester' kon lenen zonder dat dit in de

taalgemeenschap tot consternatie leidde. De laatste halve eeuw is het zelfs wat al te zelf­ verzekerd geworden. Het Engels geldt nu immers als een bedreigende taal, die voortdurend buiten zijn oevers treedt en overal vuil achterlaat, dat steeds wanhopiger schoonmaak­ ploegen dan weer proberen op te ruimen. Onbegonnen werk, zo lijkt het, en van tijd tot tijd komen krantenkoppen ons al waarschuwen dat het Nederlands geen lang leven meer beschoren zal zijn. Een absurde veronderstelling, waaraan we hier verder geen woorden vuil hoeven maken.

We stellen de aanvangsvraag nu in breder historisch perspectief. Is het Engels misschien in andere tijden een bedreigde taal geweest die tegen ongewenste invloeden beschermd moest worden? De handboeken maken duidelijk dat puristische stromingen in de Engelse taalgemeenschap wel degelijk een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij in hoofdzaak om twee soorten bedreiging. De eerste betreft de toevloed van vreemde woorden, het onder­ werp waarmee het hedendaags purisme in Nederland zich vooral bezighoudt. Een derge­ lijke tak van purisme voert de leuze 'Van vreemde smetten vrij'. Daarnaast - en daar had ik even niet aan gedacht - moet de taal worden beschermd tegen het corrumperend gedrag van taalgebruikers die zich niets aantrekken van de gestelde regels. Ruzies over wat als cor­ rect dient te worden beschouwd, over de taaletiquette dus, gaan over de vraag: 'Hoe hoort het eigenlijk?'

Beide takken van purisme stellen we nu uitgebreider aan de orde.

Van vreemde smetten vrij

De keuze tussen vreemd en eigen speelde sterk in de zestiende eeuw, toen tijdens de Re­ naissance de wetenschap en de kunsten opbloeiden en nieuwe gebieden werden ontdekt, die adequaat beschreven moesten worden. Daarvoor moest een nieuw vocabulaire wor­ den ontwikkeld. Tot dusver had het Latijn voor wetenschappelijke doeleinden uitnemen­ de diensten bewezen, maar met het ontwaken van het nationaal bewustzijn wilde men nu een breder publiek in de eigen landstaal aanspreken. De vraag was hoe deze voor dat doel geschikt te maken was: moest het nieuwe vocabulaire vooral gevormd worden uit Latijnse woordstammen, of liever uit Engelse? De strijd hierover staat bekend als de 'Ink- horn Controversy'. Degenen die het Engels meer een taal voor de straat dan voor de bi­ bliotheek vonden, putten hun nieuwe termen uit de inktpot: zij namen ze over of leidden ze af uit een gevestigde geleerdentaal als het Latijn. Puristen, daarentegen, moesten niets van die 'inktpottermen' hebben, en zochten hun inspiratie in het levende Engels. Veel nieuwe woorden kwamen nu de taal binnen, waaronder toch ook nog veel van Grieks- Latijnse stam. Welke nieuwgevormde woorden aansloegen en welke niet lijkt soms be­ paald door het toéval. Van het duo impede 'belemmeren' en expede 'bevorderen' is alleen het eerste overgebleven, commit 'toevertrouwen' en transmit 'overbrengen' bestaan nog, maar demit 'wegsturen' schoot geen wortel. Ook een puur Engels bedenksel als endsay 'con-

clusie' haalde het niet. (Meer informatie met inbegrip van reeksen voorbeelden is te vin­ den in Crystal 1995:60-61.)

Gezien door Nederlandse ogen hebben de puristen het er toen (en later) maar matig afgebracht. Vergelijk, om slechts enkele voorbeelden te noemen, woordparen als driehoek -

triangle, omtrek - circumference, meetkunde - geometry, natuurkunde - physics en scheikunde - chemistry. Hier heeft het Nederlands telkens een eigen woord, terwijl het Engels een Grieks-

Latijns leenwoord gebruikt. Hetzelfde zien we bij de benoeming van onderdelen van het menselijk lichaam: spaakbeen, ellepijp en kuitbeen kunnen in het Engels slechts worden aan­ geduid als radius, ulna en fibula. En wie een longontsteking oploopt heeft in het Engels pneu-

monia. Communiceren met de dokter is dus geen eenvoudige zaak.

Dat de wetenschapstaal slechts in beperkte mate werd verengelst, zal in de hand zijn gewerkt doordat het Engels al veel eerder zijn ongerepte staat had verloren. Toen Engeland na de verloren Slag bij Hastings in 1066 door de Normandiërs werd veroverd, kreeg het een Franssprekende bovenlaag, met alle gevolgen van dien. Het Engels bleef weliswaar in wezen een Germaanse taal, maar het werd aangevuld met een omvangrijke Romaanse woorden­ schat. Daar konden dus nieuwe wetenschapstermen bij aansluiten.

Door de 'Norman Conquest' was de taal op een andere koers gebracht. Puristen kunnen dit achteraf betreuren, maar er was natuurlijk geen weg terug naar de oude toestand. Er was ook winst geboekt: de nieuwe dimensie in de woordenschat had de taal ontegenzeggelijk verrijkt. Een dubbel vocabulaire heeft immers het voordeel dat men er bepaalde zaken mee kan onderscheiden. Vaak genoemd wordt het verschil in benaming tussen het dier op zich - met een Germaanse naam -, en het vlees dat op tafel komt - met een Romaanse naam. Dat geldt voor de paren c a lf- veal, cow - beef, pig - pork en sheep - mutton. Sir Walter Scott noemde deze bekende voorbeelden in zijn roman Ivanhoe (1819) en bracht ze in verband met het verschil in cultuurlaag. Op de boerderij bleef de Germaanse taal in zwang; culinaire geneugten waren het domein van de Franssprekende bovenlaag. Bij andere doubletten, zoals begin - commence, is er geen verschil van betekenis in het geding; in dergelijke geval­ len zal de keuze vaak gemaakt worden om stilistische redenen.

Natuurlijk werd ook in later eeuwen wel geklaagd over het gebruik van modieuze vreem­ de woorden (zie Osselton 1958:159 e.v.), maar deze zijn desondanks in vrij groten getale blijven binnenkomen. Vele hebben in het Engels vaste voet gekregen. Een flinke voorraad is bijeengebracht in de onder leiding van Laurence Urdang vervaardigde Loanwords Index (1983), nader beschreven als 'A Compilation of More Than 14,000 Foreign Words and Phra- ses That Are Not Fully Assimilated into English and Retain a Measure of Their Foreign Orthography, Pronunciation, or Flavor'. Deze nogal maximalistische verzameling werd enerzijds geput uit al eerder verschenen vreemde woordenboeken en anderzijds uit een klein assortiment specialistische publicaties, waaronder woordenboeken op het gebied van architectuur, muziek en schilderkunst. Wie de lijst bekijkt, komt daarin veel onbekende ter­ men tegen en merkt ook dat het totaal van veertienduizend is opgeblazen doordat hetzelfde woord in iets verschillende vorm soms meermalen staat opgenomen. Uit dit materiaal is later een handzamere Loanword Dictionary (1988) vervaardigd, met dezelfde beschrijvende ondertitel, maar nu met slechts '6,500 words and phrases'.

Voor een overzicht van de gangbare vreemde woorden in het hedendaagse Engels - ook hier weer woorden die nog herkenbaar 'vreemd' zijn - kan men ook nog altijd uitstekend terecht in A Dictionary o f Foreign Words and Phrases in Current English (1966) van de hand van Alan Bliss. Current betekent hier 'aangetroffen in niet-specialistische lectuur van deze eeuw'. Volgens de omslag telt dit nog steeds verkrijgbare werk 'more than 5000 words and phrases'. Achterin - dat geldt ook voor de Loanword Index - staan de geleende woorden per taal gerangschikt. Met bijna de helft van de opgenomen woorden loopt het Frans hier voor­

op, op afstand gevolgd door achtereenvolgens het Latijn, Grieks, Italiaans, Duits en Spaans. Daarna zijn er nog kortere lijstjes in de categorieën 'Other European Languages' en 'Non- European Languages'. De lijsten zijn extra waardevol omdat ze een onderverdeling kennen naar eeuw van binnenkomst.

Deze woordenboeken willen de gebruiker in staat stellen de betekenis op te zoeken van vreemde woorden die hij niet kent. Een puristische opwekking om ze in de ban te doen ontbreekt. Urdang lijkt de vreemde woorden zelfs te verwelkomen: in het voorwoord tot de Loanwords Index noteert hij niet zonder trots dat 'het Engels, misschien de meest in­ halige taal ter wereld, een woordenschat heeft ontwikkeld die groter is dan die van enige andere bekende taal'. Dezelfde toon klinkt door in het voorwoord van de Loanwords

Dictionary. Daarin wordt bovendien nog gewezen op de nuttige functie die leenwoorden

kunnen vervullen: ze kunnen een bepaald concept beknopt en treffend uitdrukken en anderszins ook een zeker cachet aan het taalgebruik verlenen. Bliss geeft in zijn lange in­ leiding uitgebreide informatie over onder andere herkenning en bestaansrecht van vreem­ de woorden, maar brengt toch ook een nuance aan. Hij wijst erop dat zijn dictionaire een opzoekwoordenboek is, geen gids voor taalgebruik. De taalgebruiker die door zijn publiek verstaan wil worden, moet zich afvragen of een bepaalde vreemde uitdrukking daarvoor geen obstakel zou kunnen vormen. Hij verbiedt niet het gebruik van vreemde woorden op zich, maar zou ze om redenen van algemene verstaanbaarheid toch waar mogelijk vervangen willen zien door Engelse equivalenten. Zo heeft zijn boek toch een puristisch tintje.

Natuurlijk kon er, toen het Engels in de Middeleeuwen een mengtaal was geworden, geen sprake meer van zijn de taal van vreemde smetten vrij te maken. Hoogstens konden er nog bijstellingen in Germaanse richting worden nagestreefd. In de zestiende eeuw werd in de strijd tegen de inkhom terms enig succes geboekt. Veel later werd in de negentiende eeuw onder invloed van de 'Romantic Movement' ook nog eens een voorliefde voor Angel­ saksische termen beleden. Vooral de dichter en schoolmeester William Barnes stelde toen pogingen in het werk om woorden van Franse of Grieks-Latijnse oorsprong te 'verengel­ sen'. Omithology zou bijvoorbeeld birdlore moeten gaan heten, grammar moest worden ver­ vangen door speechlore. Ze zouden dan goed aansluiten bij folklore 'volkskunde', een woord in 1846 bedacht door een zekere W.J. Thoms. Deze laatste nieuwvorming bleef bestaan, maar de andere zetten zich niet door. We weten allen uit ervaring dat bestaande termen zich niet zomaar door puristische bedenksels laten verdringen.

We mogen rustig concluderen dat woorden die uit andere talen binnendringen eigen­ lijk geen zorg vormen voor de hedendaagse Engelse purist. Deze richt al zijn pijlen op wat hij beschouwt als foutief taalgebruik, dat wil zeggen het zondigen tegen de regels die hem zijn bijgebracht.

Hoe hoort het eigenlijk?

De tweede tak van purisme, die we de titel 'Hoe hoort het eigenlijk?' hebben meegegeven, begeleidt onontkoombaar de veranderingen die zich door de jaren heen in de taal voor­ doen. Het debat over wat afgekeurd en wat aanbevolen moet worden, gaat eeuwig door. Osselton (1958) geeft een gedetailleerd beeld van dit soort taalbemoeienissen in de zeven­ tiende en achttiende eeuw. Het gaat er dan vooral om welke onwaardige elementen uit de cultuurtaal verbannen dienen te worden. De taal, zo blijkt, gaat echter gewoon zijn gang. Een bekritiseerde afkorting als mob ('menigte', uit Latijn mobile [vulgus] 'het beweeglijke, onbestendige volk') is blijven bestaan; andere afgekeurde termen, die eendagsvliegen zijn gebleken, waren misschien ook zonder die kritiek wel verdwenen.

achttiende eeuw in grammatica's werden uiteengezet, en die er sindsdien op school krach­ tig werden ingestampt. Veel invloed werd uitgeoefend door de beruchte English Grammar (1794) van Lindley Murray, die generaties lang scholieren de wet bleef voorschrijven. De grammaticale beschrijving was, zoals gebruikelijk in deze tijd, nog sterk geënt op die van het Latijn, en deed daarom onvoldoende recht aan de gegevenheden van het Engels zoals dat werd gesproken en geschreven.

Ook het Nederlands kent schoolregels. Bekritiseerd wordt, om enkele voorbeelden te noemen, degene die groter als gebruikt in plaats van groter dan, die hun bezigt als het hen moet zijn of andersom, die omdat en doordat niet consequent weet te onderscheiden.

Dit soort discussiepunten lijkt in het Engels nog talrijker dan in het Nederlands. Ook de buitenlander die Engels leert, heeft met deze kwesties te maken. Hij moet weten wat als geaccepteerd taalgebruik geldt. Ik herinner mij dat we als studenten Engels een subtiel ver­ schil in het gebruik van shall en will moesten aanleren. Het paradigma voor het futurum luidde: I shall, you will, he will, we shall, you will, they will. Als er een wilsfactor in het geding was, mocht shall echter door will worden vervangen, zoals in I will do it to-morrow. Maar

shall was absoluut verplicht in I shall be twenty-one to-morrow. Het vervelende was dat het

spraakgebruik zich daar weinig van leek aan te trekken. Ook was het niet duidelijk of dit verplichte gebruik van shall een rechtvaardiging had in ouder taalgebruik. We konden dit netelige punt echter omzeilen, zo werd ons gezegd, door in de gesproken taal de samen­ trekking ril te gebruiken.

Veel van de oude regeltjes worden nog steeds door een fanatieke minderheid aange­ hangen. David Crystal (1995:194) kon dat constateren aan de reacties die hij kreeg op zijn BBC-serie English Now uit 1986. Hoewel inzenders vaak dachten dat ze verderfelijke nieu­ we zeden aan de kaak stelden, bleek het vaak te gaan om dezelfde oude kwesties die al meer dan een eeuw speelden. Hij eindigt met de verzuchting: 'Zo gaat dat met grammaticale sjib­ bolets: ze leiden een taai leven.'

Wat zijn nu precies de omstreden punten? Een ruime hoeveelheid komt aan de orde in

Attitudes to English Usage van W.H. Mittins en anderen uit 1970. Het is het verslag van een

enquête waarin 457 respondenten gevraagd werd hun oordeel te geven over de aanvaard­ baarheid van vijfenvijftig van dit soort taalkwesties. Ze moesten apart worden beoordeeld voor mondeling en schriftelijk gebruik, beide weer onderverdeeld naar de categorieën for­

meel en informeel. Het aardige van dit verslag is dat bij alle voorgelegde punten uitgebreid informatie wordt verstrekt over wanneer, door wie, en zo mogelijk ook waarom, het punt in kwestie werd af gekeurd. Voor elke bevraagde kwestie werd een acceptatiepercentage vast­ gesteld, een gemiddelde uit de vier deelscores. Acceptatie varieerde van 86 procent voor 'did not do as well as ...' (een regel zegt dat in negatieve contexten 50 moet worden gebruikt), tot 11 procent voor very unique ('uniek' laat strikt genomen geen gradatie toe). Dit laatste geval laat zien dat het niet altijd om grammaticale regels ging; ook onlogisch of foutief woordgebruik werd bevraagd.

Ter illustratie geef ik, gerangschikt naar mate van aanvaardbaarheid, een aantal saillan­ te gevallen met de relevante argumentatie. Het percentage tussen haakjes geeft de mate van acceptatie aan. Zoals gezegd zijn het ook punten waarmee de Nederlander die zich in het Engels wil uitdrukken, rekening zou kunnen houden.

a. 'The audience was very amused.' (76 procent)

Moet zijn much. Very kan alleen voor adjectieven staan, hoort niet bij werkwoords­ vormen. De critici zien onvoldoende in dat een voltooid deelwoord zijn werkwoor­ delijke kracht kan verliezen, en dan fungeert als adjectief.

b. 'Under these circumstances no-one should complain.' (64 procent)

Moet zijn In. Circum betekent in het Latijn 'rond', en daar past under niet bij, in wel. De relevantie van dit etymologische argument lijkt voor de taalkundige nihil. c. 'The agreement between the four powers was cancelled.' (57 procent)

Zou moeten zijn among, want between 'is properly used of two, and among of more', zoals Samuel Johnson al in zijn Dictionary uit 1755 vaststelde. De reden hiervoor is dat in between het begrip 'twee' ligt opgesloten. In werkelijkheid ligt de zaak gecom­ pliceerder. Among is in de geënquêteerde zin zelfs niet goed mogelijk. Zoals een hand­ boek zegt: 'Between is vereist wanneer we de relaties tussen drie of meer zaken of personen paarsgewijs willen beschouwen.' Degenen die het afkeuren passen dus een simplistisch schoolregeltje toe, dat in de context onjuist taalgebruik oplevert. Mit- tins et al. (1970:38-39) commentariëren: 'Men kan zich moeilijk voorstellen dat iedereen of zelfs maar de meerderheid van het grote aantal mensen dat dit taalge­ bruik afkeurt zelf zou schrijven of zeggen: "The agreement among the four powers.'" d. 'I will be twenty-one to-morrow.' (56 procent)

Moet zijn shall. Boven al besproken.

e. 'The performance ended early, due to illness among the players.' (43 procent) Moet zijn owing to. Due is een adjectief, kan dus niet als voorzetsel of voegwoord dienst doen. Een vrij algemene veroordeling in de handboeken heeft niet verhinderd dat het in genoemde functie (vooral in de Verenigde Staten) steeds meer wordt gebruikt. Ten minste één taalkundige vindt het 'zinloos en pedant hier drukte over te maken'.

f. 'He refused to even think of it.' (40 procent)

Het gaat hier om de zogenoemde split infinitive, waarin een bijwoord tussen to en het werkwoord wordt gezet. Moet zijn even to think. Critici hebben daartegen ingebracht dat split infinitives al vanaf de veertiende eeuw normaal in het Engels voorkomen. In de negentiende eeuw werd echter plotseling sterk tegen deze splitsing geageerd. In het Latijn was een infinitief als amare een onverbrekelijke eenheid, en dat hoorde ook te gelden voor het Engelse to love, zo werd gevonden. Sindsdien is het een punt waar­ op taalgebruikers nog veelvuldig worden afgerekend. In de dagbladen was het kort­ geleden nog groot nieuws dat in de New Oxford Dictionary o f English van 1998 de split

infinitive in een 'Usage Note' een officiële goedkeuring meekreeg. Dit gebeurde als

volgt: 'However, in Standard English the principle of allowing split infinitives is broadly accepted as both normal and useful.' Er werd gewezen op het verschil in bete­ kenis tussen 'You have to really watch him' en 'You really have to watch him'. g. 'There were less road accidents this Christmas than last.' (35 procent)

Moet zijn fewer. Zoals we ons allemaal nog van school herinneren, hoort voor een enkelvoud (als bijvoorbeeld money) het rijtje little - less - least, voor een woord in het meervoud few - fewer - fewest. Hier gaat het echter speciaal om het gebruik van less. De regel dat less onjuist is voor de betekenis 'geringer in aantal' stamt uit de achttien­ de eeuw. Daarvoor kwam het bij meervouden normaal voor. De nieuwe regel heeft niet kunnen verhinderen dat less, zeker in het gesproken Engels, nog (of weer?) fre­ quent wordt gebruikt. De New Oxford Dictionary o f English, hier minder vooruitstre­ vend dan bij de split infinitive, vindt dat niet in de haak en blijft fewer voorschrijven.

h. 'It was us who had been singing.' (25 procent)

Moet zijn we, want het naamwoordelijk deel van het gezegde vereist, net als in het Latijn, de eerste naamval. Dat wat voor het Latijn geldt ook voor het Engels moet gel­ den, is natuurlijk onzin. In het enquêtevoorbeeld is het oordeel overigens beïnvloed door de omstandigheid dat er na we/us een bijzin volgde waarin 'wij' het logisch sub­ ject was. Niet apart afgevraagd werden 'It is me!' en 'It is us!', als antwoord op de vraag: 'Wie is daar?' Deze zouden zeker een hogere acceptatiegraad hebben gehaald. Wie in die situatie 'It is I' zegt maakt zich belachelijk; dat zinnetje, zo zegt een com­ mentator, 'is only used by grammarians and foreigners'.

Het opinieonderzoek hield zich hoofdzakelijk bezig met grammaticale punten, met daar­ naast een enkel geval van omstreden woordgebruik. Zo wordt disinterested 'belangeloos, onpartijdig' nogal eens gebruikt in de betekenis uninterested 'ongeïnteresseerd'. De meer­