• No results found

Het goud in de mond van Figaro: purisme in Italië

Minne C. de Boer

Wanneer Dante (1265-1321) de eerste Italiaanse taalkundige verhandeling schrijft, De vul-

gari eloquentia (Over de welsprekendheid in de volkstaal), is hij er zich van bewust dat taal

onstabiel is. Ze kan variëren van plaats tot plaats, ja zelfs binnen een en dezelfde stad, en ook tijdens de duur van een mensenleven kan ze onherkenbaar veranderen. Wie iets duur­ zaams mee te delen heeft, moet daarvoor een stabiel middel hebben. In Dantes tijd was dat het Latijn, vastgelegd in een gestandaardiseerde vorm die Dante Grammatica noemde. In zijn verhandeling is hij vervolgens op zoek naar een variant van de volkstaal die diezelfde gestandaardiseerde functie kan vervullen. Het Italiaans dat daaruit tevoorschijn komt, een soort veredeld Toscaans, heeft daarom diezelfde pretentie van eeuwigheid.

Deze ontstaansgeschiedenis verklaart waarom in de historie van het Italiaans het puris­ me niet zozeer gericht is op het vermijden van buitenlandse elementen als wel op het hand­ haven van een ideale norm.

De Questione del la Lingua

Nadat in de vijftiende eeuw die Italiaanse volkstaal een tijdlang een tweederangspositie gekend heeft, naast het dominerende humanistenlatijn, wordt de kwestie van de norm weer actueel omstreeks 1500, wanneer de opkomst van de boekdrukkunst een sterk argu­ ment voor uniformering van de normen vormt. In de discussie hierover, de Questione del­

ta Lingua genaamd, staat een aantal posities tegenover elkaar. De moderne Florentijnse taal

wordt onder meer verdedigd door Machiavelli, die in 1514 in een Discorso owero dialogo in

cui si esamina se la lingua in cui scrissero Dante, il Boccaccio e il Petrarca si debba chiamare ita- liana o fiorentina (Vertoog oftewel tweespraak, waarin onderzocht wordt of de taal waarin

Dan te, Boccaccio en Petrarca schreven Italiaans of Florentijns moet heten) zijn fictieve gesprekspartner Dante met zijn eigen argumenten om de oren slaat als hij het levende taal­ gebruik bepleit. De taal van de verschillende vorstenhoven is het model van Baldassare Castiglione, auteur van II Cortegiano (De Hoveling, 1528), het handboek van de perfecte hoveling, met een verwijzing naar de goede smaak, die bij de hoveling altijd voorop moet staan. De klassieke norm van de grote schrijvers, vooral Petrarca en Boccaccio, is het ideaal van de Venetiaanse kardinaal Bembo, in zijn Prose della Volgar Lingua (Essays over de volks­ taal, 1525). Hij vindt een klassieke schriftelijke norm veiliger dan een contemporaine omgangstaal van kringen waartoe de schrijver zelf niet behoort.

De norm van Bembo vindt snel ingang; sommige schrijvers, onder wie de grote epische dichter Ariosto, herschrijven hun werk volgens de taalnormen van de Venetiaanse litera­ tor. En in Florence zelf ontstaat een discussie, die een kleine eeuw duurt, tussen modernen en klassieken, die uiteindelijk gewonnen wordt door de aanhangers van de klassieke norm, vooral door toedoen van de filoloog Leonardo Salviati (1540-1589). De omgangstaal krijgt dan de status van een dialect, en de literaire elite gaat te rade bij de schrijvers uit het Tre- cento - de veertiende eeuw -, die het geluk van een vroege geboorte hadden en uit hoofde daarvan geacht werden louter puur Italiaans uit hun pen te laten vloeien.

Deze activiteit mondt uit in een canon van erkende auteurs en een beschrijvend woor­ denboek, waarin deze met vele citaten vertegenwoordigd zijn. Naar de Academie die dit

woordenboek vervaardigd heeft, wordt het II Vocabolario degli Accademici della Crusca ge­ noemd. Het zag het licht in 1612.

Maurizio Vitale, die de Questione della Lingua uitvoerig bestudeerd heeft, heeft een wetenschappelijk referentiekader opgesteld waarbinnen taalzuiverende tendensen bespro­ ken en gerubriceerd kunnen worden. In zijn hoofdstuk 'Classicismo e purismo' onder­ scheidt hij tussen classicisme en purisme op grond van de houding die beide stromingen ten opzichte van de traditie innemen. De classicisten stellen het principe van de auctoritas bovenaan: het gezag van de grote schrijvers, waar een grote cultuurtaal niet zonder kan. In de woorden van Bembo: che tanto sono le lingue belle e buone piü o meno l'una dell'al-

tra, quanto elle piü o meno hanno illustri e onorati scrittori ('want de talen zijn des te beter en

mooier ten opzichte van de andere naarmate ze meer vermaarde en geëerde schrijvers heb­ ben').

Hun standpunt, speciaal gericht op de literaire productie, is dat een grondige studie van de klassieke schrijvers een voorwaarde is voor het produceren van literaire meesterwerken. Maar de taak van de schrijver is niet zozeer het nabootsen van modellen als wel het wed­ ijveren met de groten in de omstandigheden van de eigen tijd en volgens het taalgebruik van degenen 'die goed spreken'.

Voor puristen is het principe van de vetustas, 'de ouderdom', het belangrijkst: zij gaan uit van een ideale periode, een soort gouden tijdperk, waarvan de taal niet meer verbeterd kan worden. In de woorden van Cesari (1760-1828):

II Toscano dialetto, e '1 Fiorentino singolarmente, prese una tal grazia, purita, genti- lezza e proprieta, che mai la maggior: tutti in quel benedetto tempo del 1300 parla- vano e scrivevano bene. I libri delle ragioni dei mercatanti, i maestri delle dogane, gli stretti delle gabelle e d'ogni bottega menavano il medesimo oro.

[Het Toscaanse dialect, en in het bijzonder het Florentijns, kreeg zo'n gratie, zuiver­ heid, adel en trefzekerheid dat het nooit meer is verbeterd: allen in die gebenedijde tijd van het Trecento spraken en schreven goed. De kasboeken van de kooplui, de registerboeken van de douane, de financiële overzichten van de belastingen en van alle winkels bevatten hetzelfde goud.]

Deze puristen zijn dan ook hevig gekant tegen het taalgebruik van hedendaagse sprekers, dat slechts corrupt kan zijn, en tegen het scheppen van neologismen volgens het principe van de analogie. Slechts het veertiende-eeuwse Toscaans kon hun goedkeuring wegdragen, maar meer om de perfecte structuur van de taal dan om de manier waarop de schrijvers deze gebruikt hebben.

Terwijl dus zowel voor de classicisten als voor de puristen het Trecento het ideaal is, zijn hun motieven heel verschillend, en dus ook de wijze waarop hun idealen hun taalgebruik beïnvloeden.

Purisme in de achttiende en negentiende eeuw

Classicisme blijft de dominerende trend in de zeventiende en een deel van de achttiende eeuw. Buitenlandse talen vormen dan nog geen echte bedreiging. Pas in het midden van de achttiende eeuw komen er vernieuwende politieke en economische ideeën het land bin­ nen, met Milaan als centrum, waarbij de Engelse en vooral de Franse taal als bron van nieu­ we invloeden gelden. Als reactie hierop ontstaat er een verzet tegen de buitenlandse invloed, in de gedaante van het echte purisme, het weren van on-Italiaanse invloeden. De term 'purisme' komt uit de Franse cultuur, waar het eerst een godsdienstige, later een taal­

kundige betekenis had. De voornaamste aanhangers van dit purisme omstreeks de eeuw­ wisseling zijn de reeds genoemde pater Antonio Cesari en markies Basilio Puoti.

Niet iedereen is gecharmeerd van deze tendensen. In de jaren twintig noteert Leopardi in zijn Zibaldone (Mengelwerk) talloze taalkundige gedachten. Hierbij neemt hij een dub­ bele positie in: tegenover de Franse cultuur verdedigt hij de Italiaanse taal, die hij soepeler en creatiever vindt dan de rigide voorschriften van de Franse literatoren, maar aan de ande­ re kant is hij voor een europeïsering van het intellectuele vocabulaire; in zijn ogen zou het absurd zijn dat termen die internationaal een precieze betekenis gekregen hebben, in het Italiaans met andere woorden aangeduid zouden moeten worden dan in de andere Euro­ pese talen: dat zou het Italiaans ongeschikt maken als wetenschapstaal.

Manzoni is in dezelfde jaren bezig een moderne taal te scheppen die geschikt is om er een roman in te schrijven die door het hele volk gelezen kan worden. Uiteindelijk baseert hij die taal op de omgangstaal van Florentijnse literatoren. Deze taal wordt na de Italiaan­ se eenwording (1861) door het nieuwe bewind gepropageerd, onder meer als taal van het onderwijs. In de discussie om de taalnormen zijn er nu drie posities: een gematigde, die deze officiële norm voorstaat; een extreme Florentijnse positie, van de zogenoemde lin-

guaioli (marskramers van de taal), die alles wat Florentijns is prefereren, ook al komt het uit

de volkswijken; en de puristen, die teruggrijpen op de oude taal. Geen van deze stromin­ gen heeft veel op met buitenlandse invloeden, maar de echte discussie speelt zich af tus­ sen verschillende inheemse Italiaanse normen.

Inmiddels zijn er toch ook nationalistische stromingen te bespeuren in het negentien- de-eeuwse Italië. Ze richten zich tegen het manifesteren van buitenlandse invloeden in het openbare leven. Met name gaat het om opschriften op winkels. Hoewel er al uitingen van openbaar purisme te vinden zijn aan het begin van de eeuw, naar het voorbeeld van soort­ gelijke bewegingen in het jakobijnse Frankrijk, is de belangrijkste daarvan een decreet van de pauselijke regering te Rome, dat buitenlandse opschriften wil weren. In een Regolamen-

to edilizio e dipubblico omato per la città di Roma (Bouw- en welstandsreglement voor de stad

Rome) van 12 november 1864 heeft Pius ix verordend:

Nei mûri esterni delle fabbriche non potrà essere impressa, né affissa alcuna iscrizio- ne o pittura che non sia stata dalla magistratura approvata. Le iscrizioni sulle bot- teghe ed altri luoghi di commercio dovranno essere in lingua italiana, non esclusa, volendosi, la traduzione in altra lingua. II contrawentore è punito con la multa da uno a tre scudi.

[Op de buitenmuren van de gebouwen mag geen enkel opschrift of schilderwerk gedrukt of aangeplakt worden dat niet door de magistratuur is goedgekeurd. Opschriften op winkels en andere plaatsen waar gehandeld wordt, moeten in de Ita­ liaanse taal gesteld zijn, waarbij desgewenst een vertaling in een andere taal niet uit­ gesloten is. De overtreder wordt gestraft met een boete van een tot drie scudi.]

Gedoeld wordt bijvoorbeeld op de coiffeurs, de parfumeurs, de bijoutiers en de restaurants, terwijl ook wordt betreurd dat het ultramontaanse hôtel verkozen wordt boven het oude Italiaanse woord locanda.

Het jonge koninkrijk begint zich bewust te worden van zijn taal. Als na de Frans-Duit- se oorlog de Fransen hun taal gaan verdedigen door de oprichting van de Alliance françai­

se, komt er in Italië een soortgelijke beweging, gestimuleerd onder meer door de

invloedrijke dichter Giosuè Carducci, die leidt tot de oprichting van de Società Dante Ali-

liaanse taal. Het is dan ook niet verwonderlijk dat tot de eerste wapenfeiten van deze ver­ eniging weer het terugdringen van de buitenlandse uithangborden behoort. Aangezien de activiteiten van de vereniging allereerst gericht waren op de ondersteuning van het Itali­ aans onder de talloze emigranten van die tijd, en speciaal op de bescherming van het Ita­ liaans in de gebieden die nog onder vreemde heerschappij stonden, viel de aandacht onmiddellijk op opschriften op de winkels in Zuid-Tirol, die toen zonder uitzondering in het Duits gesteld waren. Ook het opkomende toerisme werd als gevaar gezien: in 1909 wordt er actie ondernomen tegen het verduitsen van de toeristische centra rond het Gar- dameer.

De twintigste eeuw

De Eerste Wereldoorlog heeft een nieuwe golf nationalisme tot gevolg. In Pirandello's novelle Berecche e la guerra (Berecche en de oorlog) kan men lezen hoe na het uitbreken van de vijandelijkheden alles wat Duits is, vervangen moet worden. Ook in het opkomende fas­ cisme is het verband tussen irredentisme en taalpurisme duidelijk: men betreurt het dat de italianisering van Zuid-Tirol, dat nu Alto Adige heet, zo langzaam verloopt, terwijl in dezelfde tijd - bijvoorbeeld in Florence - weer actie ondernomen wordt tegen de hotels en de coiffeurs. Een en ander mondt uit in de wet van 2 februari 1923, dus nog maar amper drie maanden na de mars op Rome, waarbij er opnieuw een boete uitgevaardigd wordt op het gebruik van buitenlandse opschriften.

Hoewel er tijdens de hele fascistische periode veel belangstelling is voor het italianise­ ren van de taal, wordt het purisme van het fascisme pas echt virulent na de Abessijnse cri­ sis (1936), wanneer men geen rekening meer hoeft te houden met Franse en Engelse gevoeligheden. In die tijd verschijnt het ene taaldecreet na het andere. In 1937 wordt bij­ voorbeeld de aanspreekvorm voi voorgeschreven, ten koste van Lei, dat, als verwijzing naar

Vostra Signoria, gezien wordt als een serviele aanspreekvorm uit de Spaanse tijd, ongeschikt

voor de fiere nazaten van de Romeinen. Mussolini ziet dit decreet als een klap in het gezicht van de snobistische burgerij en haar internationalistische aspiraties. Ook worden afkortin­ gen vervangen; zo wordt bijvoorbeeld de Touring Club Italiano (t c i) nu een Consociazione

turistica italiana (c t i) . In 1938 wordt het toneel gesaneerd en komt er een verbod op arties­ tennamen met een buitenlandse klank. In 1939 wordt het verboden om kinderen buiten­ landse voornamen als John of Willy te geven. Sommige kranten breiden dit uit tot achternamen en schrijven Chamberlain als Ciamberlano. Ook renpaarden die uit het bui­ tenland worden ingevoerd, moeten van naam veranderen. Na het begin van de vijande­ lijkheden in de Tweede Wereldoorlog is het moment gekomen om al deze verspreide wetgeving te bundelen in een wet van 23 december 1940, waarin ook de buitenlandse win- kelopschriften weer opduiken, die kennelijk niet uit te roeien waren. Ditmaal geen belas­ ting, maar een boete die tot vijfduizend lire (van toen) kon oplopen, of een gevangenisstraf tot zes maanden.

Het ontbreekt niet aan journalisten en literatoren die een wit voetje willen halen bij het regime door middel van felle puristische publicaties. Barbaro Dominio (Barbaars domein, 1933) van Paolo Monelli is een van die publicaties. Hierin worden honderden suggesties gedaan om woorden te vervangen door hun Italiaanse tegenpolen. Ook andere literatoren doen met de heersende mode mee.

De taalkundigen van die tijd kunnen zich evenmin onttrekken aan de heersende ten­ densen, maar ze distantiëren zich van onwetenschappelijke excessen. Wel werken ze mee aan een nieuw woordenboek, van een door de fascisten opgerichte Accademia d'Italia, die het evenwel niet verder zal brengen dan de letter C. Deze Accademia heeft veel aandacht voor de niet-literaire woordenschat en heeft een taaldienst voor speciale beroepsgroepen,

die een vijftiental brochures publiceert. Tegen de buitenlandse invloed wordt voorts een dam opgeworpen door een gematigde vorm van purisme, het neopurisme, dat vooral ver­ tegenwoordigd wordt door Bruno Migliorini. Hij verzet zich niet tegen al ingeburgerde leenwoorden, propageert het geven van een Italiaans jasje aan buitenlandse woorden door de regels van de Italiaanse vormleer toe te passen, en stelt in extreme gevallen zelf nieuwe woorden voor. De bekendste daarvan zijn primato, ter vervanging van record, en autista ter vervanging van chauffeur.

Later is een en ander natuurlijk wat weggewuifd, maar aan het eind van de jaren dertig was dit neopurisme heel belangrijk. Migliorini en Giacomo Devoto richtten in 1939 een tijdschrift op dat niet toevallig de naam Lingua Nostra (Onze Taal) kreeg. Hierin publiceer­ den zij hun theoretische artikelen en bespraken ze ook voorgestelde verbeteringen. Devo­ to publiceerde er ook een aantal studies in over vaktaal: medicijnen, economie of sport, sectoren die door vroegere puristen wat stiefmoederlijk waren bedeeld. Net als zijn Neder­ landse tegenhanger bestaat het blad nog steeds en wijdt het veel aandacht aan neologis­ men, nu echter in minder normatieve zin.

Want na de val van het fascisme waren de sluizen geopend. De aanhangers en meelo­ pers van het oude regime hingen hun huik naar de nieuwe wind, en alras kon de taal niet buitenlands genoeg zijn. Vaak zie je dezelfde mensen die eerst in de nationalistische orga­ nisaties zaten, nu tevoorschijn komen met studies over nieuwe woorden. Alberto Menari- ni is zo'n geval: in 1940 was hij lid van de Accademia d'Italia en in 1951 schreef hij een van de eerste studies over Engels/ Amerikaanse invloeden: Profili di vita italiana nelleparole

nuove (Profiel van het Italiaanse leven in de nieuwe woorden). Migliorini zelf is tot zijn

dood in 1975 een voorstander gebleven van een verstandig neopurisme, en is tegelijkertijd een groot verzamelaar geweest van nieuwvormingen. Hierin heeft hij een trend gezet, zodat de recente veranderingen van het Italiaans betrekkelijk goed gedocumenteerd zijn.

In de naoorlogse tijd heeft het Italiaans onder de Romaanse talen het minste verzet tegen de Engelse invloed geboden. Er zijn talrijke staaltjes van te zien, in de taal van de eco­ nomie, van de natuurwetenschappen, van de informatica en van de sport. Het bekendste is wel de muis van de computer, die niet il topolino heet, zoals je zou verwachten, maar il

mouse. Ook letterwoorden worden vaak ingevoerd in de Engelse volgorde en niet in de Ita­

liaanse. Zo spreekt men van de ziekte aids (in verlerlei uitspraakvormen, van [aidz] tot [aidiesse], waar de Romaanse zustertalen Frans en Spaans sida gebruiken. Het ontbreken van normatieve en puristische voorschriften is een soort dogma geworden: toen onlangs de Spaanse italianist Manuel Carrera Diaz uitlegde hoe in Spanje de kranten Engelse uit­ drukkingen weren door een soort censuur achteraf, werd hij door zijn gehoor van Italiaanse taalkundigen amper geloofd: iets soortgelijks is in Italië ondenkbaar en zou absoluut niet getolereerd worden. Niet dat er geen tegenkrachten aan het werk zijn: de neopurist Arrigo Castellani heeft in een artikel Morbus anglicus (De Engelse ziekte) een poging tot verzet gewaagd. Maar over het algemeen vinden dergelijke pogingen weinig weerklank: integen­ deel, linguïsten zullen zich uitsloven om aan te tonen dat deze Engelse invloed slechts tot de oppervlakte beperkt blijft en de wezenlijke grammaticale structuur niet aantast. Of dit laatste waar is, is nog niet te zeggen, al hebben recente studies (bijvoorbeeld Mancini 1998) wel aangetoond dat de Eurocratentaal van Brussel zelfs in de zinsbouw invloed begint te krijgen.

Literatuur

Carrera Dfaz, Manuel (1998), 'Forestierismi: norma italiana e norma europea', in: L'italiano oltre

frontiera, Convegno Internazionale organizzato dal Centro di Studi Italiani della Katholieke

Castellani, Arrigo (1987), 'Morbus anglicus', in: Studi linguistici italiani 13, pp. 137-153. Klein, Gabriella (1986), La politica linguistica del fascismo, Bologna: II Mulino.

Mancini, Anna Maria (1998), 'Strutture sintattiche in contesti di euro-politica: analisi di alcune interrogazioni parlamentari', in: L'italiano oltre frontiera, Convegno Internazionale organiz- zato dal Centro di Studi Italiani della Katholieke Universiteit Leuven (aprile 1998), da pub- blicarsi negli Atti.

Raffaelli, Sergio (1983), Le parole proibite. Purismo di stato e regolamentazione della pubblicita in Ita­

lia (1812-1945), Bologna: II Mulino.

Vitale, Maurizio (1986), L'oro nelle lingue, Milaan/Napels: Ricciardi (hierin 'Classicismo e puris- mo', pp. 39-66).

Romaanse talen