• No results found

Hemelkrabbers en webtantes: wat het Zweeds uit andere talen haalt

Rolandt Tweehuysen

De geboorte van het Zweeds

Tot omstreeks de negende eeuw werd er in de Scandinavische landen één gemeenschappe­ lijke taal gesproken, het Oudnoords. Deze taal kende een aantal dialecten die vanaf het jaar 800 zo uit elkaar beginnen te groeien dat we van afzonderlijke talen kunnen spreken: het Deens, Noors, IJslands, Faeraers en Zweeds zijn geboren.

Vrijwel direct na de geboorte slopen er al leenwoorden in het Zweeds, een proces dat tot op heden onverminderd doorgaat. Rond 1600, dus zo'n achthonderd jaar na de geboorte, begonnen taalzuiveraars zich te roeren om van die leenwoorden af te komen. Het zou ze niet lukken, en nog dagelijks wordt de taal verrijkt met nieuwe termen uit andere talen - of verarmd, het is maar hoe je ertegenaan kijkt.

De leenwoorden sluipen binnen: Runenzweeds

De oudste vorm van het Zweeds vinden we terug op runenstenen tussen ca. 800 en 1225. Daarom wordt dit het Runenzweeds genoemd. Hoewel er uit deze periode maar weinig bronnen zijn overgeleverd, weten we wel dat er ook toen al wat woorden uit vreemde talen het Zweeds binnenslopen. Deze komen uit Zuid-Europa, en zijn met de volksverhuizingen en handelscontacten van de Vikingen in het Runenzweeds terechtgekomen. Dergelijke woorden hebben vaak met het christendom te maken, en een duidelijk voorbeeld vinden op een runensteen uit ca. 1080 in het dorpje Sjusta bij Skokloster in de provincie Uppland (zie ook illustratie):

a. an uar • taufir • i hulmkarf>i olafs k rik i b. Han var dauör i Holmgaröi i Olafs kirkiu

In regel a. staat de transcriptie van de runentekens, in b. de 'vertaling' in geformaliseerd Oudzweeds, en in c. de letterlijke Nederlandse vertaling. Kirkiu (datief van kirkia 'kerk') is hier ontegenzeggelijk een leenwoord.

Ook vinden we in het Runenzweeds al enkele christelijke namen zoals Jo[h]an en Davidh.

Klassiek Oudzweeds

De situatie wordt duidelijker als we naar de volgende periode van het Zweeds kijken, het zogenoemde klassieke Oudzweeds, tussen ca. 1225 en 1375. In deze periode vallen de leen­ woorden van Griekse en Latijnse oorsprong op; zij zijn een gevolg van de kerstening. Een deel van zulke woorden komt direct uit het Latijn, de taal van de Kerk, maar een ander deel vindt zijn weg naar het Zweeds via de talen van de Angelsaksische, Friese en Saksische missionarissen. Een representatieve verzameling van zulke woorden vinden we in een handschrift van omstreeks 1280; daarin komen we termen tegen als (in de moderne spel­ ling) altare 'altaar', biskop 'bisschop', klocka 'klok', brev 'brief' en offer 'offer' - leenwoorden overigens die ook in andere Germaanse talen, waaronder het Nederlands, zijn overge­ nomen.

Ook vinden we hier leenvertalingen zoals fredag 'vrijdag', letterlijk 'dag van Freya', een vertaling van Latijn dies Veneris (letterlijk 'dag van Venus', waarbij Venus dezelfde godin is als Freya). Sommige van deze woorden komen via het Nederduits in het Zweeds, maar de Nederduitse invloed wordt pas goed merkbaar aan het einde van de dertiende eeuw, als de handelscontacten met Noord-Duitsland - waar Nederduits gesproken wordt - toene­ men. Een groot deel van zulke leenwoorden is te achterhalen in de oude wetsteksten tot ca. 1375, maar in de gesproken taal zullen het er wel veel meer geweest zijn, omdat geschre­ ven teksten conservatiever zijn en minder snel zulke leenwoorden zullen overnemen.

Opvallend zijn de Duitse leenwoorden die met titels van personen te maken hebben, zoals marskalk 'maarschalk', herre 'heer', fru 'vrouw', riddare 'ridder', greve 'graaf', fröken 'mejuffrouw' (van Fräulein, vergelijk ons vrouwke). Ook zo'n gewoon woord als stad raakt vanuit het Duits in het Zweeds verzeild. Een indicatie dat dit geen oorspronkelijk Scandi­ navisch woord is, vinden we in het Deens, waar nog steeds het inheemse woord by gebruikt wordt (dat in het Zweeds niet 'stad' maar 'dorp' betekent). Ook heel gewone woorden als

betala 'betalen', köpa 'kopen', frukt 'vrucht', pund 'pond', dussin 'dozijn' en p a r 'paar' zijn Duits; ze zijn allemaal via de handel in Zweden terechtgekomen, maar er zullen maar wei­ nig Zweedstaligen zijn die zich realiseren dat het hier om leenwoorden gaat.

Niet alleen het Duits, ook het Latijn is in de dertiende eeuw nog steeds een rijke bron voor leenwoorden, waarbij de begrippen met betrekking tot de bouwkunst opvallen, of lie­ ver gezegd, niet opvallen, omdat ze zo 'echt' Zweeds zijn geworden, vergelijk kallare 'kel­ der' of mur 'muur'. Het is grappig om te zien dat het woord strata dat we in sommige oude wetsteksten tegenkomen, het niet gehaald heeft. Terwijl het Nederlands, Duits, Engels, Fries en zelfs het IJslands allemaal het woord straat - Straße - Street - strjitte - stroeti hebben overgenomen, en ook Denen het woord stroede in de betekenis van 'steeg' kennen, houden de Zweden het op gata (verwant met het Engelse gate).

Jonger Oudzweeds

De periode tussen ca. 1375 tot 1526 is die van het jongere Oudzweeds. Nog steeds heeft het Nederduits grote invloed, maar het gaat nu niet alleen meer om hele woorden - ook typisch Duitse voorvoegsels als be-, fór- (uit Duits ver-) en und- (vergelijk Nederlands ont-), en ach­ tervoegsels als -het (vergelijk -heid) en -eri (vergelijk -er) worden geleend, en zelfs aan inheemse woorden gevoegd, vergelijk godhet 'goedheid' of djärvhet 'onverschrokkenheid' (het Zweedse djärv is verwant aan ons durf). Ook de uitgang -inna om de vrouwelijke vorm

uit te drukken, is een typisch Duitse leenvorm. Deze kan eveneens aan inheemse woorden gehecht worden, vergelijk vaninna 'vriendin' naast van 'vriend'.

Tot de veertiende eeuw zijn leenwoorden meestal een aanvulling op de bestaande woor­ denschat; zij drukken nieuwe begrippen uit met betrekking tot het christendom, de han­ del of de bouwkunst, en zijn daarom een verrijking van de taal. Vanaf de veertiende eeuw zien we ook dat leenwoorden de oorspronkelijke woorden gaan vervangen. Zo verdringt het nu alledaagse woord bröd 'brood' het oude lever, het Duitse bad 'bad' verdringt l0gh (maar het oorspronkelijke woord vinden we nog terug in lördag 'zaterdag', dat feitelijk lög-

dag ofwel 'baddag' betekent!). Het oude woord 0pa 'roepen' moet plaatsmaken voor het

Nederduitse ropa, en undirstanda 'begrijpen' (vergelijk Engels understand) voor begripa. En zo gaat de Zweedse woordenschat steeds meer lijken op die van het Duits en het Neder­ lands, en steeds minder op die van het Oudnoords. Daarentegen is de Oudnoordse woor­ denschat nog goed te herkennen in het moderne IJslands.

Een Nederduitse invasie

Tot halverwege de zestiende eeuw komen onder meer de volgende woorden vanuit het Nederduits in het Zweeds terecht: bedr0va 'bedroeven', begynna 'beginnen', begara 'be­ geren', behov 'behoefte', bevara 'bewaren', bevisa 'bewijzen', hantera 'hanteren', koka 'ko­ ken', medvurst 'metworst', smaka 'smaken', spatsera 'kuieren', straffa 'straffen', skomakare 'schoenmaker', slott 'slot, kasteel' enz. Als we Nederlands en Duits kennen, begrijpen we deze Zweedse woorden ook.

In sommige samengestelde woorden is het Duitse karakter nog goed merkbaar, zoals in

skomakare 'schoenmaker' en metvurst 'metworst', want de woorden *maka 'maken' en *vurst

zijn in het Zweeds onbekend; hiervoor bestaan alleen de inheemse vormen göra en korv. Dat de invloed van het Duits op het Zweeds erg groot was, blijkt uit het feit dat ook voor heel elementaire begrippen, zoals hulpwerkwoorden, voornaamwoorden en bijwoorden, Duitse leenwoorden gekomen zijn: bli(va) 'blijven', mdste 'moeten', ga 'gaan', sta 'staan',

doek 'doch', ju 'immers' (Duits ja). Als zulke woorden bij een taalzuivering weer plaats zou­

den moeten maken voor de oorspronkelijke Scandinavische vormen, zou het karakter van het Zweeds zo aangetast worden dat we met een geheel nieuwe taal te maken krijgen.

Ouder Nieuwzweeds

Het oudere Nieuwzweeds is de taalperiode tussen 1526 en 1732. Deze jaartallen zijn tame­ lijk precies, omdat ze wijzen op twee belangrijke gebeurtenissen in de Zweedse taalge­ schiedenis. In 1526 wordt het Nieuwe Testament in het Zweeds uitgegeven, en in 1732 verschijnt het weekblad Then Swanska Argus. Beide publicaties hebben grote invloed op spelling, woordenschat en grammatica gehad.

De vertaling van de bijbel dwong de geleerden om na te denken over de status van het Zweeds. In hoeverre waren leenwoorden acceptabel en wanneer kon men met zijn moe­ derstaat volstaan? In 1571 droeg aartsbisschop Laurentius Petri de priesters op om zuiver Zweeds te spreken:

Zo is het ook goed dat de predikers zich wennen om correct Zweeds te spreken, en de woorden te gebruiken die algemeen bekend zijn. Want als men vreemde woorden wil gebruiken, zoals velen plegen te doen, brengt men de ongeschoolden in verwar­ ring, die zulke woorden niet kunnen begrijpen.

Dit verzoek van de aartsbisschop werd kennelijk op grote schaal genegeerd, want dertig jaar later, in 1584, maakt koning Johan m zich ongerust dat het Zweeds zal verdwijnen, omdat

er zoveel Deense, Duitse, Latijnse en andere vreemde woorden gebruikt worden. 'Als dit [gebruik van vreemde woorden] nu niet tegengegaan wordt, zal onze eigen taal zo bedor­ ven raken dat men binnenkort elkaar niet meer goed kan verstaan.' De koning verzocht de priesters om in de kerk de vreemde woorden te vermijden en om ook de schoolmeesters aan te sporen zulks te doen.

Maar noch de Kerk noch de koning kon de taalontwikkeling beïnvloeden en na de inva­ sie van Duitse termen is het de beurt aan de Franse. Woorden als affektion 'affectie', blesse­

ra 'blesseren' en kondition 'conditie' en nog tientallen andere nestelen zich in het Zweeds.

De Dertigjarige Oorlog (1618-1648), waarbij Zweden betrokken was vanaf 1630, toen het samen met Frankrijk tegen Duitsland streed, is weer aanleiding voor een nieuwe voorraad Duitse leenwoorden, zoals erhdlla 'verkrijgen' (Duits erhalten), fórsöka 'proberen' (Duits ver-

suchen) en man, het voornaamwoord 'men'. In tegenstelling tot oudere periodes gaat het

nu voornamelijk om Hoogduitse leenwoorden en niet meer om Nederduitse. Vanwege de oorlogssituatie is het niet verwonderlijk dat er een hele reeks militaire uitdrukkingen van­ uit het Frans via het Duits zijn weg naar Zweden vindt. Maar het is vaak nog ingewikkel­ der: ook de woorden die Frans lijken, zijn vaak weer leenwoorden. Het woord magasin 'magazijn' is door de Fransen uit het Arabisch geleend! En wat te denken van kavalleri 'cavallerie' of kanon 'kanon'? Zulke woorden komen uit het Italiaans, en gaan via het Frans en Duits naar Zweden toe.

Lodewijk x iv

Een nog grotere toevloed van Franse leenwoorden vindt plaats tijdens de regering van Lodewijk xiv (1643-1715), toen de Franse cultuur in Europa domineerde. Bovendien stre­ ken er vele hugenoten na 1685 (het Edict van Nantes) in Zweden neer, en werden in die tijd veel Franse kunstenaars en geleerden in Zweden uitgenodigd. Zij allen laten hun spo­ ren in de taal na. Het gaat hier om honderden woorden, die op enkele na - zoals elev 'leer­ ling' of mustasch 'snor' - meestal ook in het Nederlands voorkomen. De Franse woorden hebben zich echter veel meer aan de Zweedse spelling en uitspraak aangepast dan aan de Nederlandse. Daarom lijken kram, sas, kuvert of syrtut veel 'Zweedser' dan crème, saus, cou­

vert of surtout op Nederlands lijken. Bovendien doet een Nederlander meer moeite om de

Franse uitspraak te imiteren. Zo spreken veel Nederlanders restaurant uit met een nasale a aan het eind van het woord, maar de Zweden zeggen restaurang (rijmt op 'bang'), en schrij­ ven dat ook zo!

Aan de andere kant, beton spreken wij als een Nederlands woord uit (en niet met een nasale o), maar de Zweden zeggen en schrijven betong, om de Franse uitspraak te benade­ ren.

Franse woorden zijn in de mode, en de enorme toevloed ervan wordt door de koning en geleerden op geen enkele manier bekritiseerd. Daarentegen laat de koning (nu Karei xi) in een brief aan de rechterlijke macht zijn ongenoegen blijken over Latijnse termen in de rechtspraak. Hij vindt dat er helder en duidelijk Zweeds gebruikt moet worden.

De populariteit van het Frans staat in schril contrast met de weerstand tegen andere vreemde talen. In 1661 verschijnen er gedetailleerde voorschriften voor het gebruik van het Latijn en het Zweeds in diplomatieke post. We lezen dan

als de Keizer of andere Potentaten, Prinsen en Staten, aan Zijne Majesteit [de Zweed­ se koning] in hun moederstaal schrijven, dan zal van de kant van Zijne Majesteit geantwoord worden in het Zweeds (met uitzondering van de Koning van Frankrijk). Het ziet ernaar uit dat we hier eerder met een politiek dan met een taalkundig probleem te

maken hebben. Die 'Keizer of andere Potentaten' zijn vijandige Duitsers, en die moeten het maar met een Zweeds antwoord doen. De 'Koning van Frankrijk' is de bevriende Lodewijk xiv, en met hem mag er in het Frans gecommuniceerd worden!

Karei xn (de zoon van Karei xi) was van mening dat deze bijzondere behandeling van Franse staatshoofden afgeschaft moest worden en dat Franstalige post gewoon in het Zweeds beantwoord moest worden. Alleen in het Latijn gestelde brieven zouden ook in het Latijn beantwoord kunnen worden, want in dat geval gold het een vreemde taal voor béi­ de partijen.

Jonger Nieuwzweeds

De achttiende eeuw is de tijd van het jongere Nieuwzweeds. Nu staan er geleerden op die zich als taalzuiveraar ontpoppen. De overdaad aan Duitse leenwoorden wordt op de korrel genomen, zeker als er goede Zweedse alternatieven bestaan. Het Duitse in alles moet weer

i alt worden, fórlibt of verliebt 'verliefd' moet weer kar worden, geswind 'gezwind, snel' moet

plaatsmaken voor rask - en inderdaad zijn de laatstgenoemde woorden degene die tegen­ woordig gebruikt worden. In 1739 wordt de Zweedse Academie (Svenska Akademï) opge­ richt, en dit bolwerk moet ervoor garant staan dat de Zweedse taal niet te veel verloedert. Dan barsten ook de discussies tussen puristen en hun tegenstanders los.

De Franse leenwoorden die in de achttiende eeuw in het Zweeds verzeild raken, komen nu rechtstreeks uit Frankrijk, en niet meer via Duitsland. Onkel 'oom' en tant 'tante' zijn dan ook Frans, geen Duits. Vele woorden uit de bouwkunst en de woninginrichting komen nu in de mode: balustrad 'balustrade', buffé 'buffet', divan, gobelang 'gobelin', hotell 'hotel',

pendyl 'pendule', schaslong 'chaise-longue', trottoar 'trottoir', en ga zo maar door. Hetzelfde

geldt voor kleding en theatertermen; het gaat om honderden woorden.

Ondanks de Franse overheersing op leenwoordgebied moeten we ook het Duits en Engels niet vergeten. We kunnen stellen dat de Engelse leenwoorden in die tijd de schuch­ tere voorbode waren voor de complete invasie in de negentiende en twintigste eeuw. Enke­ le achttiende-eeuwse Engelse woorden in het Zweeds zijn: biffstek 'biefstuk', jockeykex 'kaakje', potatis 'aardappel' (Engels potato), punsch 'punch' en sherry. Het zijn vrijwel altijd woorden op het gebied van voedsel, drank, spelen en sport.

Interessant is dat in deze eeuw ook Deense leenwoorden in het Zweeds terechtkomen. Vaak gaat het dan om Duitse woorden die wel door het Deens, maar niet door het Zweeds waren geleend. Overigens is het door de grote gelijkenis tussen Deens en Zweeds vaak moei­ lijk uit te maken of een Duits leenwoord in het Zweeds nu via het Deens komt of direct uit het Duits. Maar soms is op grond van fonetische criteria uit te maken dat een woord eerst een Deens stadium heeft doorgemaakt. Het Nederduitse svak 'zwak' is in het Deens svag geworden - het is typerend voor het Deens om een stemhebbende eindconsonant te heb­ ben. Ook in het Zweeds vinden we svag, dat dus uit het Deens geleend moet zijn, anders zou het svak zijn geweest (het Zweeds kent wel stemloze eindconsonanten). Een woord als

kannstöpare is onmiskenbaar uit het Deens, eenvoudig omdat de Deense schrijver Holberg

dat voor het eerst in zijn komedie Den politiske Kandst0ber heeft gebruikt. In het Nederlands is Kandst0ber vertaald als 'tinnegieter'.

De negentiende eeuw

Norm voor de spelling

De Zweedse schrijver en criticus Carl Gustav Leopold (1756-1829) gaf in 1801, in opdracht van de Zweedse Academie, een gedegen studie over de Zweedse spelling uit van 267 pagi­ na's. Hiermee kreeg de orthografie een vaste norm. In verband met deze spellingregels was

Leopold gedwongen om na te denken over de spelling van vreemde woorden. Hij consta­ teerde dat men onderscheid moet maken tussen 'gewenste' en 'ongewenste' leenwoorden. De 'gewenste' zouden in spelling aangepast moeten worden aan de inheemse woorden; de 'ongewenste' zouden uiteraard in het geheel niet meer gebruikt moeten worden.

Omdat in zijn tijd de Franse leenwoorden in de mode waren, richtte hij zich bij de spel­ ling vooral hierop. Hij kwam tot zeer radicale oplossingen, zeker voor die tijd. Inmiddels zijn al zijn voorstellen realiteit geworden. Zo moest de Franse c overal een k worden (als hij zo werd uitgesproken): kaffe 'koffie', konsert 'concert', korrespondens 'correspondentie', kur-

tage 'courtage'. Een stomme eind-e werd weggelaten: not '(muziek)noot', princip 'principe'.

Frans que werd k: fabrik 'fabriek' (Frans fabrique), bank 'geldbedrijf (Frans banque), risk 'risi­ co' (Frans risqué). Frans 11 werd Ij: bïljett 'biljet', briljant, butelj 'fles' (Frans bouteille), fatölj 'fauteuil'; en Frans ch werd sch: marsch 'mars', affisch 'affiche', mustasch 'snor'.

Het verschil met het Nederlands is dat deze spellinghervorming voor alle Franse leen­ woorden geldt, terwijl in het Nederlands vernederlandsingen alleen voor de ingeburgerde woorden geldt, wat het verwarrende gevolg heeft dat er vergelijkbare vormen met c en k naast elkaar voorkomen, zoals acteren, criticus naast akte, kritiek. Kortom, onze spelling is onvoorspelbaar, terwijl de Zweden al twee eeuwen de gelukkige bezitters van een conse­ quente en gemakkelijk te hanteren orthografie zijn!

In zekere zin is de 'inheemse' spelling die Leopold voor Franse leenwoorden voorstelde, ook een vorm van taalzuivering (of liever: spellingzuivering). Zijn radicale opvattingen zijn beklijfd, want ook in het hedendaagse Zweeds is de neiging groot om de spelling van leen­ woorden te verzweedsen, en het gaat tegenwoordig natuurlijk bijna uitsluitend om Engel­ se woorden (zie hieronder).

Veel kritiek

De spellinghervorming van Leopold oogstte in zijn tijd geweldige kritiek. Een lezer van de krant Dagligt Allehanda noemde in een ingezonden brief uit 1801 de spelling löjtnant (in plaats van lieutenant) 'je reinste koeterwaals'; hij dreef de spot met deze schrijfwijze door te suggereren dat löjtnant alleen acceptabel is als dit woord afgeleid zou zijn van het inheem­ se woord löje 'belachelijk'.

Toen de Zweedse krant Post och Inrikes Tidningar (waarvan de opbrengsten voor een belangrijk deel de inkomsten van de Zweedse Academie vormden) alle c's door /c's ging ver­ vangen, greep koning Gustaf iv Adolf persoonlijk in en verbood deze nieuwe spelling. Deze koning stond bekend als een felle tegenstander van de Franse revolutie en een vijand van Napeoleon. Je zou verwachten dat iemand met zo'n anti-Franse houding het gebruik van de k in Franse leenwoorden juist zou toe juichen...

Maar de geschiedenis leert ons dat Leopolds spellinghervormingen na de dood van de reactionaire koning uiteindelijk stand hebben weten te houden, en zoals het altijd gaat bij een nieuwe spelling: als men over de eerste schrik heen is en aan het woordbeeld is gewend, luwen de stormen, en al spoedig weet men niet beter.

Terug naar 800

Het is interessant om te zien hoe in de negentiende eeuw de romantische belangstelling voor de oude Scandinavische cultuur zo opbloeide dat er een ware revival van reeds lang vergeten woorden in het Zweeds ontstond. Een dichter als Viktor Rydberg (1828-1895) streefde ernaar om alles wat maar enigszins naar het Duits zweemde, op te ruimen ten gun­ ste van de 'oorspronkelijke' woordenschat. Natuurlijk is een leenwoordenvoorraad die in enkele eeuwen gegroeid is en een inherent deel van de Zweedse taal is geworden, niet in één klap uit te roeien. Maar typisch Duitse voorvoegsels als an- (Duits an-), for- (Duits ver-)