• No results found

Taal en macht

In document politieke parresia (pagina 62-68)

3. Taal, macht en vrijheid

3.2 Waardheidsspelen en taaldwang

3.2.2 Taal en macht

Om te komen tot de beschouwing van macht in uitspraken, iets wat al een aantal keer in bovenstaande citaten genoemd werd, moeten we kijken naar wat Butler als onderdrukkende taal beschouwt. Butler koppelt hiervoor het wezen van de taal als veranderlijk en het gevaar van betekenissen vastzetten aan uitspraken van Toni Morrison:

‘Ze [Toni Morrison] zegt: “onderdrukkende taal (…) is geweld en niet slechts een weergave van geweld. Onderdrukkende taal vervangt de ervaring van geweld niet, maar oefent haar eigen geweld uit”. Taal blijft levend als ze weigert de

gebeurtenissen en levens die ze beschrijft “in te kapselen” (p. 20) of “te vangen” (p. 21). Als ze dat wel probeert, verliest taal niet alleen haar levenskracht, maar krijgt ze bovendien en eigen gewelddadige kracht’112

Het lijkt erop, kijkend naar de beschrijving van een illocutionaire uitspraak van Austin als hebbende een illocutionair gedeelte (‘pas op’ met illocutie waarschuwen) en een

propositioneel gedeelte (‘een stier’), dat dit vastzetten, dit geweld voornamelijk te vinden valt in het propositionele gedeelte, het naamgevende gedeelte. Aan de hand van het voorbeeld van

nigger lijkt dat in ieder geval aan de hand. Het soevereine subject moet de mogelijkheid

hebben om te kunnen morrelen aan het eigen taalkader of aan het taalkader wat hem beschrijft en daarvoor moeten taaluitingen niet worden gecensureerd of worden vastgezet in immer geldende definities. Maar het gewelddadige zit niet alleen in het propositionele gedeelte. De koppeling van macht aan taal, aan alle taal en juist in combinatie met het illocutionaire gedeelte, wordt uitvoerig besproken door Michel Foucault.

De stap die Habermas wil maken, is de stap van wederzijds begrip naar

overeenstemming. In paragraaf 3.1 heb ik al kort aangekaart dat overeenstemming niet direct uit wederzijds begrip volgt. Je kunt iemand tot op zekere hoogte begrijpen maar je hoeft het niet direct met hem eens zijn. Het uiteindelijk overeenstemmen zit hem dan in het

universalisatieprincipe dat in hoofdstuk twee is besproken: een uitspraak is valide als deze door alle betrokkenen zonder dwang wordt geaccepteerd.113 Op basis hiervan heeft Habermas de voorwaardenset voor inclusie opgesteld, namelijk a. niemand die in staat is om mee te doen mag worden uitgesloten, b. binnen het gesprek moet ieders stem even waardevol worden geacht, c. de spreker moet vrij zijn om zijn oprechte mening te geven zonder dat hij daarbij de toehoorders of zichzelf misleidt, en d. er moet nergens in het proces of de procedure van het gesprek dwang te vinden zijn. Omdat uit paragraaf 3.1 gebleken is dat de voorwaardenset voor een taalgebruik dat machtsvrij zou zijn niet adequaat is, moeten we van het inclusie- ideaal uitgaan om te kijken of we kunnen komen tot een ander taalgebruik dat inclusie waarborgt en machtsvrij is.

Judith Butler heeft het over twee soorten macht die in elkaars verlengde liggen, namelijk de macht die in de afbakening van een woord, een stigma zit, zoals nigger en de macht waar je als subject in je taalkader aan onderworpen bent:

‘Subject worden betekent onderworpen raken aan een stel stilzwijgende en uitdrukkelijke normen die het soort taal beheersen dat geïnterpreteerd kan gaan worden als de taal van een subject. De vraag is dan niet of bepaalde soorten taal die door een subject worden geuit, gecensureerd zijn, maar hoe de werking van de censuur bepaalt wie het subject zal zijn.’114

Dit ligt in de lijn die Michel Foucault met zijn genealogieën, ontstaansgeschiedenissen van de moderne mens, over onder andere gekte, kennis en seksualiteit heeft uitgezet.

113Habermas, J. (1998). The inclusion of the other: Studies in political theory, pg 42 114 Butler, J. (2007). Opgefokte taal. Een politiek van de performatief, pg 175

Michel Foucault beschrijft in zijn vroegere werk de mens als subject, onderhevig aan allerlei machtsstructuren. Waar het subject tot enkele honderden jaren geleden enkel onder het bewind van de soeverein stond, is hij in deze tijd onder een ander soort macht gekomen, namelijk de disciplinerende macht. Het is de macht die is voortgekomen uit een graduele overgang van het managen van het land naar het managen van mensen.115 Het gaat voor dit onderzoek te ver om deze ontwikkeling in detail uit te werken, maar het komt erop neer dat Foucault meent dat vroeger de macht in het bezit was van een persoon (koning) of groep (parlementaire democratie) en kon worden uitgeoefend op anderen.116 De studies die gedaan

zijn naar dit soort macht focussen zich op de voorwaarden van een relatie, bijvoorbeeld de relatie van de burger ten opzichte van de koning of de regering, of de relatie tussen de burger en de rechter.117 Foucault meent echter dat de beschrijving van macht als een ding wat je kunt bezitten niet meer opgaat voor deze tijd en we onze studie moeten uitbreiden naar een andere vorm van macht, namelijk macht als netwerk.118 Macht is volgens hem tegenwoordig veel meer een structuur, een raster dat gespannen is tussen onder andere politiek,

(mens)wetenschappen, de samenleving, het menselijk lijf en de menselijke geest:

‘de macht moet niet worden opgevat als een massief en homogeen verschijnsel van de heerschappij van een individu over andere, van een groep over andere, van een klasse over andere, maar men moet beseffen dat de macht - van niet te grote afstand beschouwd - niet iets is dat verdeeld is tussen hen die erover beschikken en haar uitsluitend bezitten, en hen die de macht niet hebben en eraan zijn overgeleverd. De macht moet worden geanalyseerd als iets dat circuleert of liever als iets dat slechts op de wijze van een keten functioneert. Zij is nooit hier of daar, nooit in de handen van enkelen, zij wordt nooit toegeëigend als een rijkdom of een goed. De macht functioneert en wordt uitgeoefend via een organisatie die de vorm van een netwerk heeft. En in de mazen ervan circuleren de individuen niet alleen, maar zijn zij ook steeds in een positie dat zij deze macht tegelijk ondergaan en uitoefenen; zij zijn nooit het onbeweeglijke en gewillige doelwit van de macht, maar steeds haar verbindingselementen. Met andere woorden, de macht wordt niet uitgeoefend op de

115 Foucault, M. (2008). The Birth of Biopolitics: Lectures at the Collège de France, 1978-1979. M. Senellart (Ed.), New York: Palgrave, hoofdstuk 9, in het bijzonder pg 224-227

116 Foucault, M. (2003). "Society Must be Defended": Lectures at the Collège de France, 1975-76, M. Bertani and A. Fontana (Eds.), New York: Picador, pg 36

117 Foucault, M. (2003). "Society Must be Defended": Lectures at the Collège de France, 1975-76, pg 265 118 Foucault, M. (2003). "Society Must be Defended": Lectures at the Collège de France, 1975-76, pg 38

individuen, zij doortrekt hen.’119

De macht waar Foucault het over heeft is de ‘disciplinerende macht’, een macht over mensen en lichamen. Deze macht is tot stand gekomen door de opkomst van de menswetenschappen ten tijde van de overgang van de eerder genoemde landbeheersing naar mensbeheersing. In de menswetenschappen zijn mensen en hun gedrag onderzocht. In die gebieden werden er

‘waarheden’ en categorieën gevonden, bijvoorbeeld wat een normale (lees: gemiddelde) groeicurve was, wat iemands seksuele geaardheid was, wat normaal gedrag was en wat niet.120 Deze waarheden werden uitgedrukt in woorden die langzaam maar zeker een

‘discours’ of ‘vertoog’ werden. ‘Vertoog’ is een term die oorspronkelijk door

psychoanalyticus Jacques Lacan is geïntroduceerd en bij Foucault een belangrijke rol speelt. Lacan gebruikte ‘vertoog’ als de omschrijving van de talige wereld waarin de mens wordt opgevoed, en die talige wereld, dit talig construct, bepaalt hoe hij is, hoe hij denkt en zich kan uitdrukken.121 Voor Foucault heeft ‘vertoog’ daarbij nog een bepaalde materialiteit: vertogen komen voort uit bepaalde praktijken en hebben vaak een machtswerking.122 Voor hem betekent ‘vertoog’ het spreken van een bepaalde groep, bijvoorbeeld een groep artsen, in een bepaald jargon, bijvoorbeeld ‘geestesziek’ of ‘gezond’, waarmee ze de werkelijkheid zeggen weer te geven. Tegelijkertijd structureert deze taal de samenleving, bijvoorbeeld door mensen te categoriseren als ‘geestesziek’, waarna ze uit de maatschappij worden verwijderd. Dit jargon en bijbehorende waarheidsclaims, de zogenaamde ‘waarheidsspelen’123, zorgen ervoor dat er een norm wordt gesteld in de maatschappij waaraan mensen in de eerste instantie moeten voldoen om mee te willen blijven doen.124

In de tweede instantie, wanneer de norm zich als het ware gevestigd heeft in het maatschappelijk denken, heeft de mens deze categorisatie geïnternaliseerd en gaat zijn gedrag aanpassen op de norm. Hij wordt gedisciplineerd en disciplineert zichzelf, zodat hij niet wordt

119 Foucault, M. (1976). Twee typen van macht, Te Elfder Ure, Vol. 29 (geen paginanummering aanwezig) 120 Foucault, M. (1982). The subject and power, Critical Inquiry, Vol. 6, pg 780

121 Ook Lacans talige wereld heeft een betekenisstructuur waarin en waarnaar de mens zich gaat vormen. De mens is hierin een subject, en kan niet soeverein zijn, net zoals in paragraaf 3.2.1 is uitgelegd. Zizek, S. (2006). Jacques Lacan’s four discourses. (link in literatuurlijst)

122 Foucault, M. (1973). De woorden en de dingen. Bilthoven: Uitgeverij Ambo, pg 105. Parresia kan ook als vertoog gezien worden, maar dan zonder de machtswerking.

123 ‘when I say game, I mean a set of rules by which truth is produced.’ Foucault, M. (1997). ‘The Ethics of the Concern for Self as a Practice of Freedom.’ In Michel Foucault: Ethics, Subjectivity and Truth. P. Rabinow (Ed.), New York: The New Press, pg 297

124 Foucault, M. (1984). Geschiedenis van de seksualiteit, Volume 2: het gebruik van de lust. Nijmegen: SUN, pg 12. Let op, niet elk waarheidsspel is verbonden met macht, zoals in het hoofdstuk van parresia aan de orde komt. De meeste waarheidsspelen hebben echter wel een machtscomponent in zich volgens Foucault. In deze paragraaf verwijs ik naar dat soort waarheidsspelen.

buitengesloten. Disciplinerende macht is als het ware productieve macht, die zelfregulerende burgers maakt met bepaalde (nuttige) gedachten en lichamen. Deze disciplinerende macht valt te vinden in instituties als consultatiebureaus die pillen geven als je niet hard genoeg groeit, in school waar je leert hoe je te gedragen, in de buurvrouw die zegt dat je normaal of niet zo asociaal moet doen en vooral ook in jezelf, waar al deze ‘waarheden’ zijn geïnternaliseerd. De praktijk van het consultatiebureau is een voorbeeld van een ander concept van Foucault, namelijk ‘biopolitiek’. Bij biopolitiek, of de macht over het lichaam, wordt het individu niet alleen gedisciplineerd, maar ook preventief gemonitord, ter bevordering van een gezond leven van de populatie.125 De disciplinerende macht (en de biopolitiek) is niet alleen meer de macht van de staat of de soeverein, maar eerder een relatie tussen en binnen alle individuen en instituties. Dit heeft een subject dat een passief product is van al deze machtsstructuren tot gevolg.126 Op die manier is de oorspronkelijke betekenis van ‘vertoog’, de mens in een talige wereld waarnaar en waardoor hij zich vormt, gekoppeld aan macht.

Deze verbondenheid maakt duidelijk, zoals Butler en Gadamer ook beweren, dat een soevereine spreker niet mogelijk is. Als je opgroeit in een wereld met taalwetten en

betekenissen en die taal is de enige manier om je gedachten te formuleren, dan is het onwaarschijnlijk dat je boven de taal uit kunt stijgen. Dit volgt niet perse direct uit de formulering dat de mens en zijn bewustzijn in taal is, omdat de bewering van Habermas dat de mens een rationaliteit heeft die boven de taal uitgaat wel voor te stellen is als je denkt aan de rationaliteit die een mens gebruikt om de natuur te beheersen: daar hoeft geen taal voor nodig te zijn. Maar dit wil nog niet zeggen dat het gebruik van taal daardoor soevereine bezigheid kan zijn. Vooral als men kijkt naar de uitleg van het vertoog van Foucault, dan is zeer goed voor te stellen dat we, als we taal gebruiken, niet zo makkelijk kunnen ontkomen aan de machtstructuren die in de taal zelf zitten. Sterker nog, Foucault meent dat, als je kijkt naar soevereiniteit als de eigenmachtigheid van het lichaam dat de natuur beheerst, deze soevereiniteit diepgaand is aangetast door de waarheidsspelen die het lichaam willen vormen en managen, de biopolitiek. Je zou kunnen zeggen dat het lichaam, wat bij Habermas een soort voortalige rationaliteit heeft, niet meer te vertrouwen is.

Ook bij Foucault is het taalconstruct met bijbehorende waarheidsspelen, waarin een mens terecht komt, niet een rigide construct. Dit heeft Butler van hem overgenomen. Het is

125 Zo´n praktijk waarbij het voorspellen en reguleren van het leven zelf van de populatie object is van de macht, hoort bij een belangrijk concept van Foucault, namelijk ‘governmentality’, oftewel het managen van mensen. Voor dit onderzoek doet dit begrip echter niet ter zake.

126 In de strikte zin van disciplinerende macht is het subject zelf ook een machtsuitoefenaar doordat hij de geïnternaliseerde normen uitdraagt. Hij heeft dus ook een zekere actieve status.

een construct dat verandert in de tijd:‘waarheidsspelen, spelen van waar en onwaar,

waardoor het menselijk wezen zich historisch constitueert als ervaring, d.w.z. als iets wat kan en moet gedacht worden’.127 Waar de mens zich voor de achttiende eeuw nog niet omschreef in bijvoorbeeld zijn seksuele geaardheid, en zichzelf dus ook nog niet expliciet moest bezig houden met hoe hij zich in de maatschappij op dat gebied positioneerde en gedroeg, kwamen er in de achttiende en negentiende eeuw onderzoeken naar ‘het geheim van seks’ wat ervoor zorgde dat seksualiteit een belangrijk deel van iemands identiteit werd.128 Er kwamen

categorieën met bijbehorende ‘normale’ seksuele praktijken, wat de mens en zijn gedrag inkaderde. Dit tijdsgebonden discours noemt Foucault ‘episteme’.129 Het episteme beperkt zich niet alleen tot de waarheidsuitspraken van een bepaalde tijd, maar doordringt de gehele taal die gesproken en geschreven wordt. Niet alleen de propositionele gedeeltes van

uitspraken maar ook en juist de illocutionaire gedeeltes werden gekoppeld aan macht. De illocutionaire kracht van sommige uitspraken werd veel groter omdat de a priori claims veranderden door een bepaalde status van wetenschappelijke deskundigheid. Alles wat de deskundigen zeiden werd krachtiger en taaluitingen die voeren op wetenschappelijke discoursen werden meer dan alleen statements. Zij werden waar. Deze taalpraktijken

mondden uit in een veranderd subject waarbij de soevereiniteit op het gebied van bijvoorbeeld seksualiteit sterk te betwijfelen valt. De taal beheerst het lichaam en het denken:

‘Als ik zeg dat de macht niet gebonden is, circuleert, netwerken vormt, dan is dat slechts tot op zekere hoogte waar. Evengoed zou men kunnen zeggen dat wij allen fascisme in ons hoofd hebben en meer nog dat wij allen macht in ons lichaam hebben.’130

Als je deze uitspraak goed leest, dan kun je eruit opmaken dat er een verschil is tussen

Gadamer en Foucault. Bij Gadamer bestaan we uit onze taal en kunnen we slechts in dit kader onze ideeën van wie we zijn en wat de wereld is uitbreiden. Het fascisme en de macht die Foucault hier benoemt is in het lichaam en het hoofd gedrongen en heeft het de authenticiteit van het subject onteigend. Dit betekent dat er bij Foucault meer dan bij Gadamer een

ontsnapping mogelijk en ook nodig is aan het vertoog, omdat er blijkbaar iets, of iemand, is die onteigend is met een bepaalde dwingendheid die dit individu inkadert. Dit individu is het

127 Foucault, M. (1984). Geschiedenis van de seksualiteit, Volume 2: het gebruik van de lust, pg 12 128 Foucault, M. (1976). The History of Sexuality, Volume 1: An Introduction. London: Allen Lane, pg 69 129 Foucault, M. (1973). De woorden en de dingen, pg 150

soort soevereine, onteigende subject wat ook al bij Butler naar voren kwam. Hoe deze ontsnapping in zijn werk gaat, legt Foucault uit in zijn werken over parresia.

In document politieke parresia (pagina 62-68)