• No results found

Plaatsing van het subject in taal en wederzijds begrip

In document politieke parresia (pagina 57-62)

3. Taal, macht en vrijheid

3.2 Waardheidsspelen en taaldwang

3.2.1 Plaatsing van het subject in taal en wederzijds begrip

Habermas gaat uit van de mogelijkheid van reflectie op taalpraktijk. De mens kan boven zijn taalpraktijk uitstijgen en zo bepalen wat voor soort taalgebruik hij wil hanteren. Hij kan kiezen voor een taalgebruik dat alleen leidt tot wederzijds begrip, waarbij de toehoorder eigenlijk niet ter zake doet. Het begrip van taal vaart op vaststaande betekenissen van woorden en uitspraken. Gadamer spreekt in zijn Truth and Method ook over begrip (1989). Hij heeft dezelfde wens als Habermas, namelijk een machtsvrij taalgebruik om tot een zo groot mogelijke uiteenzetting te kunnen komen van standpunten, want ‘the other might be

right’.99 Hij gaat echter uit van een hermeneutisch begrip van taal waarbij de toehoorder juist

essentieel is en, net als de spreker, gevormd is in taal. Hij stelt dat een gesprek als doel heeft tot wederzijds begrip te komen, waarbij er twee actoren hun wereldbeelden op elkaar

afstemmen. Om tot begrip te komen is er een soort gedeelde taal nodig, of in ieder geval een taal die op dat moment gedeeld kan worden door de twee actoren. Daarbij moet worden uitgegaan van de betekenisomgeving (familie, samenleving, plaats) waarin de

gesprekspartners zijn opgevoed:

‘Long before we understand ourselves through the process of self-examination, we understand ourselves in a self-evident way in the family, society and state in which we live. The focus of subjectivity is a distorting mirror. The self-awareness is only a flickering in the closed circuits of historical life.’100

De mogelijkheid van een spreker om te begrijpen wat hij precies doet met taal of hoe hij onder invloed is van zijn betekenisomgeving is zeer klein. Het eerdergenoemde principe van uitdrukbaarheid komt hiermee onder druk te staan: hoe weten we dat iedereen precies kan uitdrukken wat hij wil? Hoe weet de spreker überhaupt wat hij wil? Dit maakt Gadamer voor het communicatieve proces echter niet zoveel uit, als het subject maar open staat om een andermans wereldbeeld te proberen te begrijpen:

‘A person trying to understand something will not resign himself from the start to relying on his own accidental fore-meanings, ignoring as consistently and stubbornly

99 Gadamer, H. (1997). Reflections on my philosophical journey in The philosophy of Hans-Georg Gadamer, Library of living philosophers, vol XXIV. Hahn, L.E. (ed.), Chigaco and La Salle: Open Court, pg 36 100Gadamer, H. (1989), Truth and Method, pg 276-277

as possible the actual meaning of the text until the latter becomes so persistently audible that it breaks through what the interpreter imagines it to be… A person trying to understand a text is prepared for it to tell him something. But this kind of sensitivity involves neither neutrality with respect to content nor the extinction of one’s self, but the foregrounding and appropriation of one’s own fore-meanings and prejudices. The important thing is to be aware of one’s own bias, so that the text can present itself in all its otherness and thus assert its own truth against one’s own fore-meanings.’101

Uit dit citaat blijkt dat een doel van de spreker en de toehoorder is om zo helder mogelijk over de eigen vooroordelen en betekeniskaders te zijn willen zij tot wederzijds begrip kunnen komen.

Gadamer gaat ervan uit dat er geen vaststaande betekenissen bestaan, op z’n hoogst alleen tijdelijk en gedeeltelijk gekend. Judith Butler heeft deze notie in haar Opgefokte taal uitgewerkt, wat voor ons van belang is bij het bepalen van een ideaal democratisch

taalgebruik (2007).102 Butler ziet taal als een reeks naamgevingen.103 Als de naamgeving gericht is op een persoon, dan kadert die de persoon af. Dat kan een negatieve kadering zijn, bijvoorbeeld de naamgeving ‘nigger’. Echter de loop van de tijd laat zien dat ‘nigger’ naast een kwetsende benaming ook een geuzennaam is geworden. Dit geldt ook voor ‘queer’ en in Nederland kunnen we kijken naar de reeks benamingen voor buitenlanders die in Nederland komen werken om te begrijpen dat een naamgeving ook ten negatieve kan veranderen: gastarbeider werd allochtoon werd medelander werd Nieuwe Nederlander, om het ontstane stigma en de negatieve bijklank van de naam teniet te doen. Butler ziet in het veranderen van betekenis het bewijs dat betekenis nooit vaststaat, maar onderhevig is aan tijd:

‘Algemener gesteld lijkt de veranderlijke macht van dit soort termen dus de performatief te laten zien van een spreken dat geen losse reeks taalhandelingen is, maar een rituele keten van steeds nieuwe betekenisverleningen waarvan oorsprong en einde niet vastliggen en nooit vastgelegd kunnen worden. In deze zin is een handeling

101Gadamer, H. (1989), Truth and Method, pg 269

102 Butler, J. (2007). Opgefokte taal. Een politiek van de performatief. Amsterdam: Parrèsia,

103 Judith Butler valt te zien als een neo-Foucauldiaan. Het is wat vreemd om haar eerst te bespreken, maar omdat het machtsaspect van de taal later aan bod komt om een opmaat te maken voor een ideale manier van spreken in de politiek, zal ik haar uitgebreidere uiteenzetting van taal en naamgevingen eerst bespreken voordat ik Foucault behandel.

geen gebeurtenis die op een bepaald moment plaatsvindt, maar een samenhang van tijdshorizons.’104

Deze tijdshorizons zijn in zichzelf ook niet eenduidig. Zoals Gadamer ook al zegt hangt de taal waarin een spreker zich uitdrukt en de betekenissen die hij hanteert af van zijn

betekenisomgeving, en dan in het bijzonder de taal van die betekenisomgeving. Een spreker heeft zo te maken met het taalkader waarin hij opgroeit. Dit kader bestaat zoals gezegd uit de tijd waarin hij leeft, waar een taaluiting een geschiedenis met zich meedraagt, maar ook de plaats en de cultuur. Het woord nigger voor een Afro-Amerikaanse inwoner van Detroit in 1967 heeft een hele andere betekenis dan voor een blanke inwoner van New York in dezelfde tijd en dan voor rapper Jay-Z nu.105 Doordat deze tijds-, plaats- en cultuurhorizons verbonden

zijn aan de spreker, is het onmogelijk om precies te kunnen begrijpen wat er met een

uitspraak bedoeld wordt: die horizons vallen bij niemand totaal samen.106 Daarom is het voor de spreker ook onmogelijk om te begrijpen hoe zijn uitspraak in het oor van de toehoorder terecht komt. Wellicht zitten aan bepaalde woorden bepaalde verwachtingen, trauma’s of interpretaties vast die niet conventioneel zijn en die de spreker niet van de ander weet.

Het is onmogelijk voor zowel de spreker als de toehoorder om zichzelf en zijn taalkader te scheiden van een soort ‘pure taal’ met pure betekenis. Butler betoogt dat die taal ook niet bestaat. Ze ziet een mens als een lichaam dat namen heeft gekregen in zijn eigen horizons, waardoor zijn taal, ieders taal, heel particulier is en tegelijkertijd heel afhankelijk van zijn betekenisomgeving. Doordat hij een naam heeft gekregen, benoemt en beschreven is, is het voor hem mogelijk om in een samenleving te bestaan.107 Een lichaam zonder naam valt niet binnen de samenleving. Hij gaat zelf ook naamgeven en de mensen om zich heen

kaderen. De mens is door en in de taal een hermeneutisch subject geworden. Volgens Butler is het kunnen spreken essentieel voor het voortbestaan van een subject, omdat het niet mogen spreken te zien valt als het doorstrepen van de individu.108 Hij is niet soeverein over zijn eigen taal maar er in grote mate afhankelijk van.

104 Butler, J. (2007). Opgefokte taal. Een politiek van de performatief, pg 29. In de gebruikte citaten komen de woorden ‘macht’ en ‘kracht’ voor, die ik nu even onuitgelegd laat, maar die in paragraaf 3.2.2 verder worden uiteengezet.

105 In een interview met Oprah Winfrey legt Jay-Z precies uit waarom hij het woord 'nigger' gebruikt in zijn muziek. Net als Butler claimt hij dat juist door het te gebruiken hij het woord zijn stigmatiserende macht ontnomen heeft. Jay-Z’s betekenis van nigger is wel voortgekomen uit de Detroitse betekenis. (link in literatuurlijst)

106 Butler, J. (2007). Opgefokte taal. Een politiek van de performatief, pg 31 107 Butler, J. (2007). Opgefokte taal. Een politiek van de performatief, pg 17 108 Butler, J. (2007). Opgefokte taal. Een politiek van de performatief, pg 178

Het niet soeverein zijn over taal betekent voor Butler niet dat de mens geen

handelingsvermogen heeft. Het kan namelijk zijn dat iemand per ongeluk iets uit. Dan wordt de taalhandeling losgekoppeld van degene die het zegt. Op die manier is er wel een soort van soeverein subject mogelijk.109 En dit is van belang, want als men alles wat gezegd wordt bepaalt als soeverein, dan is er geen verschil meer tussen taal en gedrag. Als iemand per ongeluk iets uit, dan is het nodig dat hij geëxcuseerd kan worden. Zo ook bij uitspraken die per ongeluk kwetsen of per ongeluk iets veroorzaken. Je bent opgegroeid in een bepaald taalkader, dat heel erg moeilijk vast te stellen is, maar dat bepalend is voor jouw conceptie van een betekenis van een woord. Als je een woord gebruikt, dan is het niet zo dat jij alleenheerser over dat woord bent: je neemt tegelijkertijd de gehele nomenclatuur van dat woord mee zonder dat je helemaal kunt beseffen wat dat is of hoe het eventueel kwetsend kan zijn voor de toehoorder. Dat meekomen van de nomenclatuur gebeurt op een andere manier dan de nomenclatuur die Austin bedoelde met zijn illocutionaire uitspraken. Die

nomenclatuur staat namelijk vast, de nomenclatuur van Butler is veranderlijk in tijd, plaats en cultuur. En juist omdat de betekenis van een uitspraak niet vaststaat, kan deze geëvalueerd worden, in de tijd, plaats en cultuur gezet, en kan ervoor gekozen worden om naar deze of gene interpretatie te gaan hellen. Hierin zit het handelingsvermogen, een soort soevereiniteit. Het zijn van een soort soeverein subject zorgt ervoor dat je in staat kan zijn om te kiezen om

nigger van zijn stigma te ontdoen. Je bent niet helemaal gebonden aan je taalkader.

Gadamer wil graag een open oor voor het verhaal van de spreker. Dat betekent dat je de eigen nomenclatuur moet gaan vergelijken met die van hem. Je moet ervoor openstaan dat zijn nomenclatuur anders is dan die van jou en er wat anders bedoeld kan worden met een uitspraak dan wat jij begrijpt. Butler stelt dat het censureren van bepaalde taal, zoals kwetsende taal of homoseksuele uitingen, wat in het Amerikaanse leger aan de orde is,

afbreuk doet aan dit ‘tot begrip’ komen. Er kan dan niet gesproken worden over wat er precies voor bedoeling of traditie achter het gebruik van de uitspraak zit. En belangrijker: als er een bepaald taalgebruik verboden wordt vanwege direct perlocutionair effect, dan wordt het de mogelijkheid ontnomen om te veranderen in iets anders dan die betekenis. Zo zou nigger kwetsend en stigmatiserend zijn gebleven. Butler stelt voor om toch verschil proberen te blijven maken tussen de illocutionaire taalhandeling en de perlocutionaire, hoewel die in veel gevallen niet van elkaar los te denken vallen. Maar door alle uitspraken toe te staan en op betekenisniveau (en niet op het effect) te evalueren, kan een naam ook bevraagd worden:

‘Als het performatieve karakter van kwetsende taal perlocutionair wordt beschouwd (taal leidt tot effecten, maar is niet zelf het effect), dan heeft zulke taal haar kwetsende effect alleen voor zover ze een reeks niet-noodzakelijke effecten teweegbrengt. Het toe- eigenen terugspelen en in een nieuwe context plaatsen van uitingen wordt pas

mogelijk als deze ook andere effecten kunnen hebben. De door bepaalde juridische benaderingen aangenomen illocutionaire status van hate speech (taal is het

onmiddellijk teweeg brengen van kwetsende effecten) sluit uit dat de kracht van die taal door tegen-taal onschadelijk kan worden gemaakt.’110

De crux is dus: censureer niet, maar bevraag de uitspraak en ontstigmatiseer hem. Ontdoe hem van zijn eenzijdige macht of praat in ieder geval over de wenselijkheid van de stigmatisering die aan hem kleeft, in de samenleving. Door illocutie als een tijdelijke contextgebonden conventie te zien en deze niet meteen te verwerpen, kan er toch tot een bepaald soort begrip komen, hoewel die weg veel lastiger is dan het directe betekenisbegrip dat Habermas zo aanspreekt van Austins a-historische conventionele illocutionariteit. Maar gebleken is dat het ideaal van vaststaande begrippen bij Habermas onhoudbaar is en zelfs niet wenselijk, zoals Butler betoogt:

‘Habermas benadrukt daarom dat het, om consensus te bereiken, nodig is dat woorden met eenduidige betekenissen verbonden zijn: “De uitkomst van het

begripsproces blijft slechts onproblematisch zolang alle deelnemers vasthouden aan het uitgangspunt dat men elkaar feitelijk kan begrijpen en daarbij dezelfde

betekenissen aan dezelfde uitingen kan hechten” (Habermas 1985: 233). Maar

vormen wij, wie “wij” ook zijn, het soort gemeenschap waarin zulke betekenissen voor eens en voor altijd vastgelegd kunnen worden? Is er in het semantische veld geen blijvende verscheidenheid waar politieke theorievorming niets aan kan veranderen? Wie staat voldoende boven het interpretatieve gekrakeel om dezelfde betekenissen aan dezelfde uitingen te kunnen “hechten”? En waarom wordt de dreiging van een gezag die dit zou kunnen, minder serieus genomen dan de dreiging van meerduidige

interpretatie zonder inperking?’111

110 Butler, J. (2007). Opgefokte taal. Een politiek van de performatief, pg 60 111 Butler, J. (2007). Opgefokte taal. Een politiek van de performatief, pg 116

De dreiging die uitgaat van een vastgestelde taal en de autoriteit die daarbij hoort is precies wat ik al heb aangekaart in de discussie van Habermas’ werk in hoofdstuk twee. Habermas gaat uit van taal die zelf gezag in zich draagt en zo, mits op de juiste manier gebruikt, tot juiste en normatieve uitspraken leidt, maar de voorbeelden van Butler tonen aan dat er niet zo iets is als a-historische vaststaande taal. Dus buiten dat het ideaal van vaststaande begrippen niet wenselijk is, is het ook niet mogelijk. Taal is in zichzelf veranderlijk en dat is maar goed ook. Het is de onbepaaldheid van taal die democratie op Leforts manier mogelijk maakt; anders zou debat en discussie slechts een rituele taaldans zijn met een uitkomst die ook door computers berekend zouden kunnen worden. Begrip is een gegeven en overeenstemming, als de variabelen vrijheid en gelijkheid ingevoerd zouden worden, ook. Toetsing van uitspraken is dan niet meer aan de orde, en het lijkt me dat we dan met totalitarisme te maken hebben, met monddode participanten.

In document politieke parresia (pagina 57-62)