• No results found

Een parresiastische revolutie

In document politieke parresia (pagina 85-95)

4. Een democratisch gespreksideaal

4.2 Een parresiastische revolutie

Wat hierboven geschetst is, is de ideale situatie, zoals afgeleid uit de conclusies van paragraaf 3.3. Zij is gestoeld op een a priori openheid van politici en kiezers die er in onze huidige praktijk vaak niet is. Vaak vinden debatten plaats in de vorm van strijd, een gevecht waarin verschillende wereldbeelden en overtuigingen op een ongeordende manier tegenover elkaar worden gezet, alsof ze onverenigbaar zijn en bij voorbaat worden geclassificeerd als niet waar of niet doordacht. Op die manier is er geen wederzijds begrip mogelijk. Als er geen openheid bestaat bij de tegenpartij voor jouw verhaal, als er discursief totalitarisme heerst, dan rest je niets anders dan er geweld tegenover te zetten, taalgeweld, eventueel ondersteund door politieke sancties. Hoewel Foucault zegt dat parresia een zeker geweld in zich draagt, een schokkende waarheid die in het oor van de toehoorder geduwd moet worden, berust de relatie van de toehoorder en de spreker toch op een soort vriendschap, zoals besproken in paragraaf 3.3.166 Als de toehoorder zijn oor dichthoudt en vasthoudt aan zijn eigen framing van het probleem en de oplossing, komt er geen enkel verhaal aan, hoe dringend het ook is. Het enige wat dan rest is om een net zo gewelddadig frame als tegen-taal te poneren, in de hoop dat het stigma wat is neergezet betwijfeld wordt door anderen dan degene die het stigma heeft ingezet en dat zij gaan staan op verduidelijking van wat iedereen nu precies bedoelt. Je dwingt de spreker als het ware om zijn illocutie en zijn perlocutie openbaar te maken, te laten weten welke waarheidsaanname en welke morele aanname er aan de naamgeving ten grondslag ligt en met welk doel hij het stigma gebruikt. Op die manier kun je het frame dat is gemaakt uitrekken, betwijfelen.

Ik zal nu een aantal voorbeelden aanhalen om parresia te specificeren in de praktijk. Opgemerkt moet worden dat de bespreking van deze voorbeelden geenszins uitputtend is. Ze dienen slechts ter illustratie dat parresia en verschillende soorten vrijheidspraktijken al in de Nederlandse politieke praktijk voorkomen, maar dat dit vaak niet op een juiste manier wordt ingezet of doorgevoerd.

Een voorbeeld van een gelukt tegenframe is ‘pro choice’ tegenover ‘pro life’, een debat in de Amerikaanse politiek over abortus. Dit heeft ervoor gezorgd dat abortus niet meer direct met moord wordt geassocieerd. Maar er zijn ook voorbeelden te vinden waarbij mensen ten onder zijn gegaan aan gewelddadige frames, bijvoorbeeld ‘bedrijfspoedel’ Job Cohen. Het tegenframe ‘doe zelf even normaal’ van Mark Rutte op het ‘doe even normaal’ van Geert Wilders was ook niet sterk genoeg, wellicht omdat het in het discours van het gestelde frame bleef. Juist een tegendefinitie zet de oorspronkelijke definitie, de gewelddadige naamgeving, op het spel, zoals met ‘queer’ en ‘nigger’ ook is gebeurd. En als dat succesvol is gelukt, hebben we een onbepaalde situatie gecreëerd, waarbij eerst over de aard van het onderwerp gesproken moet worden, en in het licht daarvan wat er nu precies beweerd wordt met de initiële definitie en de tegendefinitie en de morele kant daarvan. Dan kunnen we bepalen waar we het nu precies over hebben en wat we erover afspreken. Dat is een meer vriendschappelijk en gezamenlijk gesprek dan het strijdtoneel van ‘zo is het en jij ziet het verkeerd’.

Er zijn al wel voorbeelden te vinden in onze huidige politiek van taalstrijd, waarbij een van de Sokratische vormen van parresia effectief is gebleken, het vragen stellen. En dan niet het suggestief vragen stellen, maar het echt willen weten wat iemand bedoelt of waar iemand voor staat. Op de vraag of Geert Wilders afstand wilde doen van de antisemieten en hun uitspraken op zijn partijbijeenkomst in september 2013, maakte Wilders Alexander Pechtold uit voor miezerig mannetje. Pechtold liet zich niet verleiden tot een woordenstrijd, maar bleef doorvragen. Hoewel Wilders in dit gesprek niet overging tot een uitleg, heeft hij later in een verklaring antwoord geven op Pechtolds vragen. Een ander, minder succesvol, voorbeeld van hoe parresia niet volledig genoeg is doorgezet, is het debat over de regeringsverklaring van 2012.167 Te zien valt dat de regeringspartijen een vaststaande verklaring voor hun besluiten klaar hadden, die ze bij elke schampere vraag of bekritiserende opmerking inzetten. Het antwoord was uniform, altijd viel de slogan ‘bruggen bouwen’ en ‘eerlijk delen’. Maar Bram van Ojik vroeg om te weten te komen. Er zat geen afkeuring in zijn vragen, geen toontje. De partijleiders antwoordden; er was iemand die precies wilde weten hoe zij het zagen, ze

hoefden geen strijd te voeren of iets te verdedigen. Ze konden hun waarheid en wenselijkheid met betrekking tot de regeringsverklaring volledig uiteenzetten. De antwoorden werden gedetailleerder en er kwamen geen slogans meer in voor. Het is lastig om hier een voorbeeld te citeren, aangezien alle antwoorden die aan Van Ojik zijn gegeven vergeleken moeten worden met die aan de andere oppositieleden zijn gegeven.168 Waar wel naar verwezen kan

167 Debat 2 en 4 over de regeringsverklaring 2012 (link in literatuurlijst)

worden is naar de vragen die Van Ojik stelt. Hij stelt namelijk de slogans zelf ter discussie, de ethische oneliners waar eigenlijk niemand het mee oneens kan zijn. Maar doordat hij ze bevraagt, komt ook de onderliggende morele overtuigingen en waarheidsaannames boven tafel:

‘Mijn vraag aan de heer Rutte gaat over de relatie tussen deze maatregelen en het

mooie motto van het kabinet: “bruggen slaan”. […] Hoe verhoudt deze paragraaf zich tot dat mooie motto, “bruggen slaan”, van het kabinet? Naar wie worden er eigenlijk bruggen geslagen?’.169

Helaas is er met het antwoord van Van Ojik, dat hij formuleerde in de volgende ronde van de bespreking van het akkoord, niets gedaan, getuige de invoering van het regeerakkoord.170 Hij had het wereldbeeld van de regering met de zijne vergeleken en kwam tot andere waar- en wenselijkheden. In plaats van een neutrale uitleg hiervan ging hij zelf ook met krachttermen gooien, als ‘het akkoord blinkt uit in vaagheid’ en ‘het kabinet blijft hangen in mooie

woorden’.171

Nu is het moeilijk om precies te volgen wat er met opmerkingen gebeurt tijdens beleidsoverleg, maar het erkennen van andermans visie is het minste wat je kunt doen om blijk te geven dat je iemand begrepen hebt en zijn opmerkingen mee zult nemen in de overwegingen. Daarbij helpt het niet als de vriendelijke, geïnteresseerde parresiast opeens zelf met modder gaat gooien. Dit is niet het parresiastisch verbond wat de parresiast probeert na te streven, zoals in paragraaf 3.3 is uitgelegd. De regeringspartijen zullen nu wel drie keer nadenken voordat ze weer zo open en vrij antwoord geven aan meneer Van Ojik.

Dat de (Nederlandse) politiek er uitziet als een strijdtoneel, komt niet in de laatste plaats omdat onze partijen uitgaan van een ideologie en daar direct alles wat ze horen aan afmeten. Daarin kunnen politici verstrikt raken, omdat die ideologieën vaak tegenover elkaar staan. Ook lijkt de strijd om het gelijk, of het winnen, een uitgangspunt te zijn van een debat, en niet het tot begrip of overeenstemming komen. Hierdoor lijken politici niet vatbaar voor overtuiging. Gelukkig hebben we de kiezers nog, die de gevolgen van de woorden van politici

2-8, 17-3-8 en 17-2-19 169 Debat 2, pg 17-2-8

170 Het akkoord werd vrijwel in zijn geheel goedgekeurd, alleen het gedeelte over de inkomensafhankelijke ziektekostenpremie werd herzien, waar ik zo nog op terug zal komen. Van Ojik had hier echter niets op aan te merken. Informatiesite van de rijksoverheid, laatst bijgewerkt op 13-01-13 (link in literatuurlijst), en debat 2 (link in literatuurlijst)

sterker zullen voelen, omdat die de invloed van de komende wetten op hun leefwereld kunnen bekijken buiten het gewoel van de woordenstrijd van de politieke arena, zoals gesteld in paragraaf 2.3. Daarom worden hun hartenkreten dringender dan die van politici, en ze kunnen deze onderbouwen met electorale sancties als er niet naar geluisterd wordt. In het debat over de inkomensafhankelijke zorgpremies naar aanleiding van de regeringsverklaring in 2012 werd in de politieke arena vooral de VVD aangevallen op het ondergraven van de solidariteit die de verzorgingsstaat draagt. De VVD hield voet bij stuk. Pas toen de achterban en masse met dezelfde argumenten kwam, aangevuld met persoonlijke verhalen, een fikse portie woede en dreigingen om uit de partij te stappen, ging de partij overstag. Het volk beschuldigde de VVD van het benadelen van de middenklasse en het pamperen van de onderklasse.172 Kreten uit de samenleving duidden op onwil tot solidariteit, het fundament van ons zorgsysteem. Dit argument, dat de inkomensafhankelijke zorgpremie de solidariteit van ons zorgsysteem ondergraaft, is door Pechtold meermaals genoemd in het debat met het verzoek de maatregel te herzien, maar daar werd steevast ‘nee, natuurlijk niet’ op geantwoord. Toen de VVD- achterban zich echter begon te roeren op een emotioneel primaire manier met veel verwensingen, boosheid en angst, geholpen door koppen als ‘Achterban VVD van 'Marx Rutte' ziedend’ (De Telegraaf) en de dreiging om niet meer op de VVD te stemmen, is de coalitie gezwicht. En dat dit niet kwam door het politieke debat, maar door de druk van het volk, valt te zien in de motie van wantrouwen die de VVD zelf tijdens het einddebat indiende om de inkomensafhankelijke zorgpremie uit het regeerakkoord te kunnen schrappen: ‘dat er

onrust in de samenleving is ontstaan over de effecten van de nieuwe zorgpremie’ 173

De schreeuw om zich te ontworstelen aan de inkomensafhankelijke zorgpremie was een overtuigender vrijheidspraktijk dan welk argument in het politieke debat ook, hoewel er getwijfeld kan worden aan het plaatsvinden van de morele overwegingen voorafgaand aan het uiten van deze schreeuw. Maar het is een revolutionaire daad om iets, wat als ‘goed’

geponeerd werd, met kracht te bevragen. Het is een vrijheidspraktijk, ja, maar nog geen

parresia. Het zit nog in de sfeer van strijd, en niet van openheid. Als ‘ontworsteling aan

dominantie’ het criterium is voor vrijheidspraktijken, zoals besproken in paragraaf 3.3, dan is een emotionele angstschreeuw of een impulsieve klap in het gezicht van de onderdrukker net

172 ‘Ja, de gekke Gerritjes betalen wel voor de slampampers.’ Reactie op het artikel ‘PvdA-leider Samsom trots op nivellerend zorgplan’ van 2 nov. 2012 op de Elseviersite (link in literatuurlijst)

‘Ik ben zelden in mijn leven zo boos geweest. Een partij die ik al jaren steun zorgt ervoor dat ik 275 euro netto per maand meer mag betalen en mijn vrouw ook nog eens 200 euro netto. Ik sta elke dag op, werk me kapot terwijl mijn overbuurman al 5 jaar niet werkt. Das te druk zegt ie. Hij mag 20 euro gaan betalen.’ Reactie op een brief over het regeerakkoord op VVD-site van 2 nov. 2012 (link in literatuurlijst)

zo goed een vrijheidspraktijk als een weloverwogen en moreel en emotioneel gefundeerde uitspraak. En aan de hand van dit debat kan dus ook gezegd worden dat juist die emotionele kant van de ontworsteling de meeste invloed heeft gehad op het beleid.

De vraag is of er nu niet een andere machtswerking te zien valt, een machtswerking van onder naar boven: het volk dwingt op een haast gewelddadige manier de coalitie tot handelen. Moet de politiek zich nu ontworstelen aan de disciplinerende macht van de kiezer? Wellicht is dit debat een goed voorbeeld van de macht van het volk, maar het is er wel een van weinige. De laatste vijf jaar hebben uitingen van afkeuring van het volk door middel van protestmarsen, televisieoptredens en ingezonden brieven nagenoeg geen effect gehad op beleid. Misschien moest de interventie van de burger wel gewelddadig worden voordat het effect had. Natuurlijk was de VVD niet de moeilijkste om te overtuigen: een oppervlakkige analyse van hun partijidealen levert al snel een aantal waarden op die tegen de

inkomensafhankelijke zorgpremie ingaan. Maar toch, terugkijkend op de periode tussen de regeringsverklaring en de motie, is er te zien dat bijna de gehele VVD keer op keer en met verve de beslissing verdedigde. Er was slechts een keer een bezwaar uit de eigen hoek van een VVD-fractie in Brabant.174 De overige gemeentefracties waren zelfs trots op het akkoord, wat ze weloverwogen en moreel juist vonden. Maar de achterban vond dat blijkbaar niet en reageerde primair, met flink wat effect.

De tijd zal leren wie zich van wat moet ontworstelen, maar de VVD heeft wel wat opgestoken van deze coup: ze beloofden na het zorgpremiedebacle de achterban meer te raadplegen.175 Dit is een stap in de richting van een gespreksgebaseerde parresiastische politieke praktijk op elk niveau, waarbij iedereen gekend wordt, zoals Lefort en Habermas allebei betoogden en is uitgelegd in hoofdstuk twee. Deze gespreksgebaseerde praktijken vallen wel bij meer partijen te vinden, getuige het aantal ledenvergaderingen en

kamercentrales, maar vaak zijn die gelijkwaardig en machtsvrij op papier en niet in uitvoering. Er zijn verschillende voorbeelden te vinden waarbij de uitkomsten van deze gesprekken verworpen werden in de hoogste regionen van de politieke praktijk, zoals besluitvorming over de JSF bij de PvdA, de trainingsmissie naar Kunduz bij GroenLinks en de samenwerking met de PVV bij het CDA. Het zou voor de draagkracht van de democratie goed zijn om de parresiastische revolutie door te zetten. Zoals hierboven en in hoofdstuk twee betoogd zou dit niet alleen gunstig zijn voor de verhouding kiezer-vertegenwoordiger,

174 Alleen de VVD-fractie in Schijndel kwam blijkbaar met tegenwerpingen, de rest zag het nut van het compromis in en vond de nivelleringsmaatregel een verantwoordelijkheid die de VVD moest nemen in deze tijden van crisis. Onderzoek BNR (link in literatuurlijst)

maar ook voor de verhouding tussen vertegenwoordigers zelf. Hierdoor zal de besluitvorming transparanter worden en tot stand gekomen zijn door overwegingen op het gebied van

waarheid, juistheid en waarachtigheid.

4.3 Een democratisch gespreksideaal

Er zou dus een parresiastische revolutie moeten komen om een politieke parresia-cultuur te bewerkstelligen, gebouwd op aanhoren, vragen stellen en overleg. De taalpraktijk is een sociale aangelegenheid, en vooral in de politiek doet zowel de spreker als de toehoorder ertoe; er moet gezamenlijk besloten worden. Politici moeten niet alleen elkaar betrekken en

begrijpen, ook de kiezer eist dit. Hij wil, zoals Habermas ook al propageerde, de auteur zijn van zijn eigen wetten. Dit is de kern van de democratie. Hoe ziet dan onze ideale

democratische taalpraktijk er dan uit?

Als we uitgaan van een politiek van inclusie, in de eerste plaats van de spelers in de politieke arena zelf, dan zouden we een parresiastische procedure moeten opstellen, waarbij we iedereen zo gearticuleerd mogelijk willen horen. Hierin zouden we wereldbeelden, taalkaders waarin we zijn opgegroeid zoveel en zo grondig mogelijk met elkaar moeten vergelijken. Om dit te bewerkstelligen is het volgens mij noodzakelijk om de twee soorten

parresia te hanteren die in paragraaf 3.3 beschreven zijn. Er is de parresia van de toehoorder,

die bereid moet zijn eigen taalkader, ideologie en wat hij denkt dat waar is, zo ver weg mogelijk te parkeren. Hij moet de spreker helpen parresiast te zijn door vragen te stellen en opmerkingen te maken die zoveel mogelijk gevrijwaard zijn van oordeel of aanname. Met andere woorden: hij moet zijn eigen illocutionaire kracht zo laag mogelijk maken. De toehoorder moet de spreker zijn wereldbeeld zo grondig mogelijk kunnen laten vertellen zonder dat zijn perlocutie anders is dan het te weten komen wat de spreker bedoelt. Hij mag niet censureren, want dan kan het taalkader niet volledig worden geschetst. De toehoorder moet de spreker volledig in zijn taalkader, zijn machtsstructuur kunnen laten opgaan, zodat het later ontrafeld kan worden. Hij moet vragen om te weten te komen, niet om te sturen richting zijn taalkader en overtuiging.

Dit vergt ook wat van de spreker, die de andere soort parresia moet bedrijven, een niet dwingend waarheidsvertoog. De spreker moet de moed hebben om zijn overtuiging volledig te vertellen. Daarin moet hij juist de zo groot mogelijke illocutionaire kracht opzoeken, zo extreem mogelijk zijn overtuigingen neer zetten met een zo groot mogelijke oprechtheid. Hij moet de volledige implicaties van zijn frame kunnen uiteenzetten, zodat de toehoorder kan

horen wat hem beweegt of wat hem dwarszit. Hij moet zich overgeven aan zijn eigen taalkader, in de wetenschap dat hij daarin ongetwijfeld allerlei a priori aannames doet

waarvan hij zich niet bewust is. De toehoorder moet hem zijn ketenen niet kwalijk nemen: hij heeft ze zelf immers ook. En nadat de spreker volledig uitgesproken is, moet hij open zijn voor evaluatie van zijn frame. Hij moet tot de bodem willen komen van wat nu zijn

werkelijke of liever onderliggende motivatie is om zo passievol te betogen. Zijn perlocutie moet boven tafel komen en gekoppeld worden aan de betekenisbedoeling van zijn uitspraak. ‘De islam is een achterlijke cultuur’, wat zit daar onder? Is het een (plausibele)

waarheidsaanname? Vanuit welk oogpunt? Is het een verlangen naar een andere samenleving? Of is het een wens om weer een eenheid te vormen met (sommige) medemensen in deze tijden van onzekerheid en onbepaaldheid door een gezamenlijke vijand te creëren? Ik doe hier natuurlijk geen uitspraak over, maar het is goed om deze en meer vragen te kunnen mogen stellen. We moeten weten wat iedereen vindt, op basis waarvan ze die overtuiging hebben, wat iedereen zou willen en op basis waarvan ze dit willen. Er moet een zo groot mogelijk begrip komen voordat je kunt besluiten of je ermee instemt. Dit begrip is natuurlijk

gemankeerd, omdat we nooit de authenticiteit van de antwoorden op al bovenstaande vragen kunnen weten en nooit het taalkader van de spreker volledig kunnen begrijpen. Maar in het besef dat elk besluit altijd gereviseerd kan worden en alle overtuigingen opnieuw

geëvalueerd, is de voorgestelde grondigheid het enige waar we op kunnen varen bij het maken van beslissingen.

Deze parresiastische procedure kan doorsijpelen naar de randen van de politieke arena, de partijbijeenkomsten en uiteindelijk ook naar alle burgers. Dit is praktisch natuurlijk ingewikkeld, zoals ook is aangekaart bij de discussie van Habermas’ communicatieve

handelen in paragraaf 2.3, dat van de leefwereld zou moeten doorsijpelen naar de politieke arena. Maar het is belangrijk om op de een of andere manier te weten te komen welke

waarheden de burger heeft en wat hij wil voor zichzelf en voor de maatschappij. Dit doen we nu in zekere zin ook al door enquêtes en wetenschappelijk onderzoek. Maar het moet dieper gaan dan alleen vragen naar een overtuiging. Er moet oordeelloos en machtsvrij gevraagd worden naar de grond van de overtuiging. Aan de kant van de tijdelijke machthebbers moet er

In document politieke parresia (pagina 85-95)