• No results found

T HEORETISCHE EN PRAKTISCHE UITWERKING VAN NOVELTY PRODUCTIE

IN DE FRIESE WOUDEN

7.2 T HEORETISCHE EN PRAKTISCHE UITWERKING VAN NOVELTY PRODUCTIE

Uit de voorgaande beschouwingen is de agrarische bedrijfsvoering ook op te vatten als de joint production (Durand en van Huylenbroeck 2003) van kwalitatief hoogwaardig voer en hoge aantallen weidevogels. Om succesvol te zijn, veronderstelt weidevogelbeheer de in hoofdstuk 1 besproken art de la localité: de kennis van het specifieke (Mendras 1970). De daarin besloten liggende voortdurende oriëntatie, interpretatie, interventie en evaluatie, kenmerkend voor boerenarbeid en nu ook toegepast voor uitbreiding van de bedrijfsvoering met weidevogelbeheer, resulteert in definitie van (steeds nieuwe) bedrijfsgrenzen (Ventura en Milone 2004). Een veranderende oriëntatie van boeren impliceert dat inhoud en afbakening van arbeidsprocessen aan voortdurende vernieuwing onderhevig zijn.

Vernieuwing op boerenbedrijven heeft altijd plaats binnen de context van de korte en de lange termijn strategie voor de bedrijfsvoering. Iedere aanpassing, groot of klein, beïnvloedt uiteindelijk de organisatie van het bedrijf als geheel. Als voor grutto’s lang gras is vereist, kan dat gras niet van de ene op de andere dag in de onderdelen van de bedrijfsvoering worden ingepast. Wel kan stap voor stap optimalisering van onderdelen worden doorgevoerd. Maar dat kost tijd, vergt het vertrouwen in andere partijen en veronderstelt dat andere partijen erop vertrouwen dat de lijn die uitgezet is voor de toekomst de juiste is. Bovendien moet de inpassing van lang gras voor de boer op een logische wijze plaats hebben en door hem kunnen worden begrepen en benut. Soms vergt dat ook de steun van andere partijen, bijvoorbeeld door te berekenen dat ook met andere, voor boer, beleidsmakers en wetenschappers misschien onbekende strategieën, een goed bedrijfsresultaat kan worden behaald. Dan moet er worden gerekend met voorbeelden uit de praktijk: op basis van zich buiten het gezichtsveld van modellenbouwers voltrekkende, werkende praktijken. Consequenties zijn dan dat maatregelen pas hoeven worden ingepast wanneer er daadwerkelijk vogels zitten.

Inpassing is afhankelijk van de weersomstandigheden: door droogte kan gebrek aan voedsel ontstaan en kunnen nesten leeg blijven. Het is ook afhankelijk van wat andere boeren doen: die kunnen immers ook omstandigheden creëren die ofwel goed uitwerken of vernietigende effecten hebben. Met een complex en meervoudig afstemmingsproces brengt een boer voor weidevogels cruciale verbindingen aan met andere onderdelen van zijn bedrijfsvoering en de omgeving.

De van overheidswege ingestelde programma’s voor weidevogelbeheer zijn geordend volgens het mechanisme prescription en control. Het resultaat is niet het creëren en reproduceren van de noodzakelijke verbindingen, maar frustratie en wantrouwen. Met de programma’s komen de voor boeren benodigde adaptability en flexibility in het gedrang. De programma’s werken het aanpassingsvermogen van boeren zelfs tegen. Weidevogelbeheer staat of valt met het vakmanschap van boeren. Om weidevogelbeheer onderdeel van hun bedrijfsvoering te laten zijn moet de overheid zich er rekenschap van geven dat ervaringskennis het productieproces stuurt, en daarmee de joint production van hoogwaardig voer en hoge aantallen weidevogels. Ecologen, die in belangrijke mate weidevogelbeheer vormgeven, denken in niet in termen van co- of joint production. In plaats daarvan denken zij in termen van nevenschikking. Natuur zien zij los van landbouwpraktijken. Natuur kan naast agrarische praktijken ontstaan, maar is daar moeilijk mee te verweven. Ecologen leiden de condities voor weidevogels uit onderzoek af. De uitkomsten van hun onderzoek (veelal uitgevoerd in specifieke settings, evenwel niet in boerenpraktijken) worden vertaald in voorschriften (prescription) en aan boeren opgelegd. Of de voorschriften worden nageleefd, wordt in daartoe van bovenaf (planologisch) aangewezen gebieden gecontroleerd (control). De uitvoering van opgelegde maatregelen wordt dan als de garantie voor broedsucces gehouden. Nodig is een ander ‘ontwerp’ dan op dit moment door ecologen wordt vormgegeven. Naast een ander ontwerp voor programma’s, impliceert de dynamiek van lokale kennisstelsel leerprocessen. Het ontwikkelen, uitproberen, bijstellen en vervolmaken van novelties levert nieuwe ervaringen en inzichten op. Er is sprake van novelty-productie. Naast herdefiniëring van bedrijfsgrenzen en elkaar wederzijds veronderstellende novelties op bedrijfsniveau, speelt novelty-productie op verschillende hogere schaalniveaus. Productie van non-commodity output als hoge aantallen weidevogels, kan worden gebruikt voor het claimen van een financiële tegemoetkoming voor de geleverde diensten, onder meer de waarborging en toename van biodiversiteit. Succesvol weidevogelbeheer combineert een hoge nestdichtheid (aantal nesten per 100 ha) met een toenemend broedsucces (zorgen dat het nest blijft liggen, de eieren uitkomen en de jongen opgroeien). Met weidevogelbeheer dat succesvol is, wapenen boeren zich tegen de claims van andere partijen op ruimte in rurale gebieden.

Al jaren achtereen stellen ecologen dat beheer effectiever kan door de waterstand te verhogen en het oppervlakte grasland met uitgestelde maaidata te vergroten. Illustratief hiervoor is het promotieonderzoek van Kruk (1993) en het recente promotieonderzoek van Verhulst (2007), die beiden de modernisering van de landbouw als gevaar voor de weidevogelstand zien. De aandacht voor hun conclusies in de media leidt ertoe dat ook het vertrouwen van boeren in beleidsprocessen een

deuk oploopt. Daarbij wordt de door Verhulst geconcludeerde noodzaak van het creëren van heterogene percelen doorvertaald naar het uitbreiden van het oppervlakte grasland met uitgestelde maaidata. Boeren zelf kunnen zich in de uitgangspunten voor het onderzoek van ecologen nog wel vinden, maar denken in heel andere oplossingsrichtingen. De achterliggende doelstellingen van uitkomsten van ecologisch onderzoek zijn het verhogen van de doordringbaarheid van de grond, het ongemoeid laten van nesten door boeren met een intensieve agrarische bedrijfsvoering of het voorkomen van stadsuitbreiding op plaatsen waar weidevogels broeden. De inzet van planologische instrumenten door ecologen is ingegeven door de weerstand die moet worden geboden aan andere partijen (waaronder boeren) die ruimte claimen. Op zich allemaal begrijpelijk, maar de consequentie is dat het vertrouwen van boeren in zulk onderzoek afneemt, temeer daar maar weinig ecologen weidevogelbeheer in boerenpraktijken onderzoeken. Terwijl er zonder boeren weinig succesvol weidevogelbeheer valt te organiseren, leidt de stellige houding van ecologen dat boeren en natuurbeheer niet samen gaan (Kleijn et al. 2001) en de aanhoudende roep van ecologen om uitbreiding van het oppervlakte uitgestelde maaidatum tot het afzien van meedoen aan weidevogelbeheer door boeren. Het vertrouwen van boeren in beleidsprocessen wordt danig op de proef gesteld. Om aan die ontwikkeling een halt toe te roepen, stelt de gebiedscoöperatie ecologisch kapitaal als uitgangspunt en resultaat van boerenarbeid. Boeren en overheid verkrijgen dankzij pocket pc en kaartenmachine gegevens over grond, vogels en landwerk. Op basis daarvan kan het benodigde sociale interactieproces worden georganiseerd, waar beleidsprocessen zich mijns inziens op zouden moeten richten. Voor de weidevogels van het boerenland zijn verdwenen, is er nog tijd om een nieuwe institutionele omgeving op te bouwen waarin boeren, nazorgers, jagers, leden van de roofvogelwerkgroep en terreinbeheerders, maar ook beleidsmakers en onderzoekers met elkaar kunnen leren. Het monitoren van de aantallen weidevogels in de periode 2009-2015 zal vervolgens bewijzen dat novelty- productie daadwerkelijk in hogere aantallen weidevogels resulteert.

Zoals ik al stelde is een novelty een nieuwe configuratie die belooft te werken. Het concept is afkomstig uit de sfeer van technologie-ontwikkeling in industrieën waar veelal sprake is van enkele beslissers in plaats van de tienduizenden beslissers, zoals het geval is in de landbouw (Saccomandi 1998). Boeren als beslissers zijn als actief

subject betrokken in de reproductie van structurende factoren. De expliciete externe

prescriptie van het arbeidsproces, deeltaken op de boerderij, speelt in industrieën, en dus in de conceptualisering van novelty-productie, een onbeduidende rol. De externe prescriptie wordt daar impliciet aangenomen. Voor boeren als beslissers ligt dat anders: het afschieten van roeken of takken uit bomen zagen om nestelen van kraaiachtigen tegen te gaan kan alleen oordeelkundig. Om de voor de landbouw (lees: de activiteiten die boeren met voedselproductie vervlechten) karakteristieke problematiek goed te duiden introduceer ik daarom TATE: de technisch- administratieve taakomgeving (TATE) van landbouwbedrijven zoals Benvenuti (1982) die conceptualiseerde. In de benadering beperkt het karakter van de relaties van TATE de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf. Als structuratie, of binnen de terminologie uit hoofdstuk 2 te blijven, de institutionalisering, teveel voortkomt uit TATE, en de boer tot uitvoerder, dus tot object degradeert, dan komt de voor de

afstemming van taken benodigde beslissingsruimte op het eigen boerenbedrijf in de knel (Benvenuti en Mommaas 1985:48-56). In tegenstelling tot TATE organiseert novelty-productie endogene hulpbronnen om de bestaande beperkingen te omzeilen en veronderstelt een nieuw politiek en normatief scenario. Weidevogelbeheer zoals is vastgelegd in het huidige het Programma Beheer functioneert als TATE. Het neemt een gedeelte van de plan- en organisatiefunctie van boerenbedrijven over, net als banken en industrie de bedrijfsvoering dicteren, en onteigent daardoor als het ware een deel van het boerenbedrijf (Benvenuti 1982:116). Dit is ongewenst voor een succesvolle inpassing van weidevogelbeheer. Dat vraagt om flexibiliteit ten aanzien van maatregelen en om, tegengesteld aan wat TATE impliceert, het ontwikkelen van aanpassingsvermogen. Binnen het Programma Beheer is weidevogelbeheer steeds verder uitgegroeid tot het volgen van details. Het is gedoemd te mislukken, want ‘het

is onmogelijk complexe modellen te realiseren op grond van louter dwang of bevel van bovenaf. Medewerking van de lokale bevolking is een absolute voorwaarde voor het bereiken van enig succes’ (Benvenuti 1990:106). De onteigening van (human) agency

lijkt het falen van het Programma Beheer en het achterwege blijven van de voorziene trendbreuk, het stoppen van de achteruitgang van de gruttostand, te verklaren. Daarom dient te worden voorkomen dat modellen het plan- en organisatievermogen van de boer beperken. In plaats daarvan dienen ze de actieradius van het eigen handelen en de daartoe benodigde kennis van boeren (de ‘room for manoeuvre’) juist te vergroten. Betrokkenen in het veld zouden zelf in staat moeten zijn zulke modellen te beheren (ibid.106-107). Het ontwikkelen van modellen die een veelheid aan opties en beslissingen van boeren kunnen simuleren, resulteert in betere resultaten (Groot et al. 2006). Op het niveau van het werkgebied van de boer kunnen zulke modellen de verschillende mogelijkheden aan boeren en verwachte uitkomsten zichtbaar maken. Boeren leggen daarbij zelf de verbindingen (van der Ploeg 2008, over lokaal gefundeerde versus globale modellen). Weidevogelbeheer is succesvol als betrokkenen zelf weten wat hen te doen staat. Indien dat (nog) niet het geval is moeten er kaders komen waarbinnen mensen dat kunnen leren. De vier novelties zijn voorbeelden van organisatievormen die in de zoektocht naar het ondersteunen van werkend weidevogelbeheer in de praktijk ontstaan en die een beroep doen op adaptability en

flexibility. Afhankelijk van de omstandigheden moet op het bedrijf bedacht worden

hoe weidevogelbeheer moet worden uitgevoerd.

‘In de landbouwbeoefening worden natuurlijke en sociale ordeningsprocessen naar vermogen met elkaar verweven, vermengd tot een heterogeen werkend geheel met heterogene effecten. De uitkomst is een naar tijd en plaats te specificeren socio-materiële of heterogene orde.’ (Roep 2000:5)

De afstemming heeft plaats als de boer bij machte is de onderdelen van zijn bedrijfsvoering op elkaar af te stemmen. Dat geldt evenzeer voor het inpassen van weidevogelbeheer. Ook dat moet in de praktijk werkend worden gemaakt.

Het vakmanschap van de boer dat onder invloed van TATE werd gereduceerd (Benvenuti 1990:134) en onder invloed van huidige programma’s voor weidevogelbeheer nog steeds teniet wordt gedaan, moet weer worden gestimuleerd. Weidevogelbeheer moet niet langer opgelegd worden als dwangmatig ordenend

principe maar kan beter bezien worden als het uitzetten van nieuwe coördinaten waar

de boer rekening mee houdt als hij de onderdelen van zijn bedrijfsvoering afstemt. Daarom zijn novelty-productie en de daarmee samenhangende leerprocessen in het organiseren van weidevogelbeheer als onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering strategisch. Een nieuwe vinding zoals de pocket pc die ontwikkeld wordt door de gebiedscoöperatie, is een voorbeeld van de inpassing van nieuwe technologie om de identiteit, eenheid en logische samenhang (hier rondom weidevogelbeheer) te (re)construeren. De vinding heeft de potentie lokale kennis te benutten, deze op zijn minst in stand te houden en waar het even kan verder te ontwikkelen. Het gaat dan om kennis die nu vaak niet of slechts deels wordt benut. Voorschriften en rigide regelgeving weerhouden de boeren van het toepassen van hun kennis. Terwijl ze met die kennis ook andere boeren vooruit zouden kunnen helpen, maar dat gebeurt nu evenmin. Boeren houden dat wat ze weten voor zich. De kennis blijft bij boeren hangen.

De ontwikkelde novelties ontstaan op het grensvlak tussen boeren en weidevogelbeheer. Het organiseren van studiegroepen brengt de bijbehorende taal, die anders veelal verborgen blijft in boerenpraktijken, aan de oppervlakte. Dat is belangrijk omdat taal een belangrijk ordenend principe in zich draag. ‘Het normeert en

sanctioneert gedrag’ (ibid.123) en helpt boeren bij het vinden van richting hoe

weidevogelbeheer eruit zou moeten zien. In een interactieproces kunnen boeren van elkaar leren, elkaar aanvullen en blinde vlekken in de lokale kennis opsporen. In voorgaande hoofdstukken zijn de ideeën en praktijken van boeren zoals door boeren verwoord hier en daar aan de orde gesteld. De door boeren veel genoemde predatiedruk is een voorbeeld van hoe boeren in hun ontmoetingen ideeën en ervaringen onder woorden brengen en hoe taal richting geeft aan het ontwikkelen van weidevogelbeheer. Het geeft tegelijkertijd ook inzicht in het spanningsveld dat bestaat. Zowel boeren en andere weidevogelliefhebbers hebben goede ideeën over hoe met predatie om te gaan, maar de kennis daarover is op dit moment maatschappelijk niet geaccepteerd. Mede daardoor blijft de optimalisering van weidevogelbeheer op veel plaatsen achter bij wat mogelijk is. Boeren zullen dus weidevogelbeheer werkend te krijgen ook andere partijen moeten betrekken

Een eerste organisatorische novelty: de pocket pc en kaartenmachine

Tot heden worden vogels op drie verschillende manieren in kaart gebracht:

¾ vogelwachters houden aantallen weidevogels per wachtgebied bij in het bekende veldboekje van de BFVW;

¾ vogelwachters en boeren maken stippenkaarten die aangeven waar de nesten precies liggen op de bedrijven die meedoen in programma’s voor weidevogelbescherming; ¾ BMP-tellers controleren aan de hand van alarmtellingen of er voldoende vogels

zitten om in aanmerking te komen voor de subsidies die gelden voor de regelingen waarvoor de boeren zich hebben opgegeven.

De eerste manier geeft inzicht in het verloop van aantallen weidevogels over de jaren, de tweede op de plaats waar vogelnesten zich bevinden bij aanvang van het broedseizoen, en de derde methode toont wat er van de broedsels (en daarmee van

weidevogelbeheer) terecht komt. Zichtbaar is ook of de vogels er ook later in het broedseizoen nog zitten, of er eieren in het nest liggen en of er jonge vogels in het land zitten. Boeren met weidevogelbeheer hebben het meest aan de tweede manier: de stippenkaart. Op basis daarvan weten zij in welke percelen ze rekening moeten houden met weidevogels. Ook zijn op de percelen maatregelen voor weidevogelbeheer afgesloten. De maatregelen (onder andere de uitgestelde maaidatum, perceelsranden, een vluchtheuvel) vormen een graslandmozaïek. Boeren houden zelf overzicht over welke maatregelen zij op welke plaats nemen. Niet bij alle boeren resulteert dat in het meest doelmatige mozaïek. Daarom leek het de mensen van de gebiedscoöperatie een goed idee de afgesproken maatregelen en de nesten digitaal bij elkaar in één systeem inzichtelijk te krijgen. Dat is overzichtelijk voor de boer, en ook voor eventuele adviseurs (vogelwachters, collega’s). De administratie van pakketten voor weidevogelbeheer is er al. Deze administratie (onderdeel van de kaartenmachine) gecombineerd met de stippenkaarten zou een schat aan informatie beschikbaar stellen. Het idee de beheersovereenkomsten en de vogelnesten te digitaliseren en op kaartmateriaal aan de boeren beschikbaar te stellen past goed bij het GIS tijdperk. In de geografische informatiesystemen (GIS) van de provincie zijn veel gegevens al beschikbaar. Als gemeentes hun bestemmingsplannen digitaliseren, kunnen gebruikers verschillende kaarten samenvoegen met de beheersovereenkomsten en de stippenkaarten die de vogelwacht maakt. Dit geeft een scherp inzicht in de ruimtelijk ontwikkelingen in de deelgebieden in de Friese Wouden, maar indien grootschalig opgezet ook daarbuiten.

Anderen worden betrokken om het systeem op te zetten en aan de gang te krijgen. Die andere partijen hebben hun eigen belang bij de ontwikkeling ervan. Onderzoekers bij Alterra zijn met de ontwikkeling van de GIS applicaties voor weidevogelbeheer bezig. Zij hebben een expert van DR (Dienst Regelingen) betrokken. Die bouwt er een systeem mee dat voor DR van pas komt: de kaartenmachine wordt uitgebouwd vanuit mechanismen van controle en handhaving.

Als de controle en handhaving toeneemt, zal de kwaliteit van het weidevogelbeheer daaronder leiden. De eerste signalen worden daar al voor gegeven: een grote en intensieve boer uit het gebied bij Burgum bijvoorbeeld heeft bedenkingen. Naar zijn zin komen er teveel mensen op zijn bedrijf zich met de bedrijfsvoering bemoeien. Controleurs komen voor het één maar controleren voor het gemak het andere ook. Als de uitvoering van richtlijnen en regels tekort schiet maakt zo iemand gelijk een zaak aanhangig. Controle en handhaving is een bom onder het agrarisch natuurbeheer: controleurs controleren de regels en niet de successen. Ze controleren bovendien gelijk of de boer zich houdt aan de regelingen die op andere vlakken gelden. Veel van voor agrarisch natuurbeheer beschikbaar geld gaat niet naar de boer maar naar de controlerende instanties. Dat zet kwaad bloed onder boeren: die neigen dan maar van deelname aan weidevogelbeheer af te zien. De meeste boeren hebben de voerproductie in hun bedrijfsvoering nog altijd centraal staan en passen weidevogelbeheer daarbij in. Zij moeten van gras via de koe melk produceren. Boeren laten zich niet van de wijs brengen door de pakketten die de plan- en organisatiefunctie op het bedrijf overnemen. Alleen als boeren zelf meer zeggenschap krijgen zien zij mogelijkheid de

weidevogelstand weer toe te laten nemen. Als dat niet gebeurt en weidevogels verdwijnen, zijn zij bang dat met de weidevogels ook het subsidiesysteem verdwijnt. Wel hun bedrijfsvoering aanpassen maar inkomsten die in de toekomst stagneren: daar hebben boeren geen belang bij. Er zal een goede afstemming tussen de verschillende doelstellingen moeten ontstaan. Die ontstaat op basis van kennis over de lokale omstandigheden. Vogelnesten worden nu veelal geïnventariseerd door vogelwachters. Voor de boeren zijn dat buitenstaanders. Deze buitenstaanders geven op stippenkaarten voor de boeren aan waar de nesten zich bevinden. De gebiedscoöperatie stelt de toepassing van een nieuwe vinding voor: de pocket pc. Het is een mobiele telefoon met een internetverbinding gecombineerd met een GPS-ontvanger. Dat is een apparaatje dat satellietsignalen kan ontvangen en dat bepaalt waar de ontvanger zich op aarde bevindt. Een draadloze verbinding (blue-tooth) tussen GPS-ontvanger en mobiele telefoon brengt de gevonden coördinaten over naar de mobiele telefoon. Dit systeem is veelbelovend, maar heeft veel functies. Naast het leggen van de verbinding met de computer voor weidevogelbeheer is het een telefoon, agenda en fototoestel. Daardoor raken de gebruikers in verwarring. Daarnaast duurt het vinden van een satelliet lang. Het contact ermee raakt ongewild nogal eens verbroken en de accu raakt leeg, omdat de mensen die de nesten met de pocket pc in kaart brengen, langer dan een uurtje onder weg zijn. Als de betrouwbaarheid en het bedieningsgemak verbeteren, is het een mooi systeem, vinden ook de boeren. Stippenkaarten die nu op papier worden ingevuld komen zo aanmerkelijk sneller tot stand. Boeren kunnen thuis achter hun pc volgen wat de vogelwachter in het veld vindt. Bovendien is er een digitaal punt beschikbaar, waaraan toepassingen kunnen worden gekoppeld. De mobiele telefoon legt een internetverbinding met een computer met de kaarten van de omgeving. Op