• No results found

O VER NOVELTIES EN NOVELTY PRODUCTIE , TOEGEPAST OP WEIDEVOGELBEHEER

IN DE FRIESE WOUDEN

7.1 O VER NOVELTIES EN NOVELTY PRODUCTIE , TOEGEPAST OP WEIDEVOGELBEHEER

Op grond van mijn onderzoek bij de Vereniging NFW kom ik tot de volgende hypothese: novelty-productie maakt weidevogelbeheer werkend en dus succesvol. De belofte die deze hypothese in zich draagt maakt het de moeite waard om weidevogelbeheer verder in termen van novelty-productie te onderzoeken. In dit laatste hoofdstuk zal ik daarvoor een aanzet geven door de in de vorige hoofdstukken geïntroduceerde theoretische concepten en empirische bevindingen op een hoger schaalniveau op elkaar te betrekken.

7.1 OVER NOVELTIES EN NOVELTY-PRODUCTIE, TOEGEPAST OP WEIDEVOGELBEHEER

Om het broedsucces te verbeteren en aantallen grutto’s te vergroten passen boeren weidevogelbeheer in hun bedrijfsvoering in. Boeren stemmen hun bedrijfsvoering daarbij af op ‘nieuwe coördinaten’ (zoals in hoofdstuk 2 theoretisch is uitgelegd). Zij gaan na of er wel of geen weidevogels in hun percelen nestelen. Als er inderdaad nesten liggen, nemen boeren maatregelen om de nesten te beschermen. Hetzelfde geldt voor het beschermen van jonge vogels: afhankelijk van de situatie zitten bij het maaien van de eerste snede wel of geen jonge vogels in het land. Als deze er wel zijn gaat de boer voorzichtig te werk om ervoor te zorgen dat de vogels groot kunnen worden. Als boeren het weidevogelbeheer effectief moeten uitvoeren, dan hebben ze daarvoor de ruimte nodig: ‘room for manoeuvre’ (Long 2001). Alleen als er voldoende

handelingsruimte is kunnen boeren weidevogelbeheer tot een vast en geïntegreerd onderdeel van hun bedrijfsvoering maken, zodanig dat ook de productie van gras optimaal is.

Over weidevogels, goede grond en verbeterde mest op bedrijfsniveau

In 2007, een jaar met een uitermate lange droge periode in het vroege voorjaar, zijn de eieren kleiner dan andere jaren, zo vertellen boeren. Dit betekent dat de jonge vogels die uitkomen minder sterk zijn omdat zij minder reservevoedsel hebben meegekregen. Het klimaat heeft invloed op de uitgangssituatie voor het volgen van het broedsucces. In een nat voorjaar vinden oudere grutto’s voldoende wormen. Ze beschikken dan over voldoende eiwitten om eieren te produceren. In een droog voorjaar moeten ze hun jongen vaker alleen laten om voedsel te halen. Dan kan een stukje plas-dras in de buurt van percelen met nesten uitkomst bieden, of strorijke stalmest. Dankzij de wormen die vogels op die plaatsen vinden, beschikken ze over voldoende voedsel en leggen ze meer eieren. Is er geen stukje plas-dras in de buurt, en is ook geen strorijke stalmest opgebracht, dan vangen oudere grutto’s vliegjes, maar leggen ze geen eieren. Dat betekent helemaal niet dat weidevogels beter af zijn in natuurgebieden. Die kunnen wel nat zijn, maar bieden niet altijd voldoende voedsel. Zonder boeren is weidevogelbeheer zinloos. Op schraal land is niets te vreten en zullen de vogels geen eieren leggen. Met de veranderde mestwetgeving hebben boeren grond over en werken ze extensiever. Dat biedt ruimte aan weidevogels zoals grutto’s. Weidevogels vestigen

zich vaak in dezelfde omgeving als het voorgaande jaar, bij voorkeur op dezelfde percelen. Als de omstandigheden slecht zijn, dan zullen ze op den duur naar andere plaatsen uitwijken. Boeren kunnen de omstandigheden voor de vogels verbeteren. Bijvoorbeeld door op basis van het extensiveren van de graslandproductie een ander rantsoen voor de koeien samen te stellen waardoor deze betere mest produceren: met een hoger gehalte aan organisch gebonden stikstof. Het bovengronds uitrijden van die mest resulteert niet in een significant betere benutting van de mest als dit sec wordt vergeleken met het aanwenden van mest met de zodebemester of sleufkouter (Huijsman et al. 2004). Volgens boeren resulteert het bovengronds uitrijden echter wel in een betere grasopbrengst:

‘Bij bovengronds uitrijden van mest ontstaat een mooie verdeling. In tegenstelling tot bij het injecteren van mest. Daarbij gaan de stikstofminnende grassen op de scheur zitten. Muur bijvoorbeeld. Hoe dichter de zode en hoe egaler de grasmat, hoe beter de opbrengsten zijn. Toen ik bovengronds uitreed had ik een hogere hoeveelheid en een betere kwaliteit ruwvoer.’

De verklaring hiervoor werd in hoofdstuk 3 al gegeven. Samengevat: boeren die bovengronds de mest uitrijden doen dat in eigen beheer. Zij doen dat met een kleinere, lichtere machine en rijden kleinere hoeveelheden mest tegelijk uit. Zij doen dat op de momenten dat het hun goed uitkomt: het gras om de mest vraagt en de weersomstandigheden gunstig zijn. Zo wordt het bodemleven gevoed en blijft de bodemstructuur – waar het bodemleven op haar beurt een grote invloed op heeft – behouden. De mest wordt beter opgenomen, nutriënten komen beter beschikbaar aan de grasgroei en het gras groeit gelijkmatig over het perceel. Dit in tegenstelling tot het injecteren van mest met een grote, zware machine. Daarmee treedt verdichting van de grond op. En de hoeveelheid mest die tegelijkertijd wordt uitgereden is veel groter. Volgens boeren zie je dat het hele jaar. Volgens hen neemt ook de onkruiddruk toe. Het zaad van Ridderzuring (Rumex obtusifolius) bijvoorbeeld, kan gemakkelijker kiemen, vertellen boeren. Naar hun mening is een dichte zode daartegen het beste bestrijdingsmiddel; een dichte zode ontstaat door de mest bovengronds uit te rijden. Samenvattend: boeren menen dat met de oordeelkundige en flexibele toepassing van de verbeterde mest het bodemleven wordt gevoed. Volgens hen resulteert deze werkwijze in een goede gewasgroei. Het organisch stofgehalte in de bodem neemt toe en daarmee het watervasthoudend vermogen van de grond. De bodem droogt minder snel uit waardoor de grutto’s gemakkelijker voedsel dichtbij hun nest kunnen vinden. Zo denken boeren te kunnen voorkomen dat weidevogels ver van het nest moeten om te foerageren op een elders aangelegd stukje plas-dras.

Het voorbeeld illustreert de complexiteit van het onderzoek naar ecologisch kapitaal. Factoren staan niet op zichzelf. Ze zijn onderling gerelateerd. Het optimaliseren van de bedrijfsvoering bestaat uit het aangaan van complexe verbindingen. Van elkaar geïsoleerd leveren de factoren niets op, maar op het moment dat een boer afstemming aanbrengt komt een nieuw evenwicht tot stand.

De verbeterde mest is onderdeel van novelty-productie. In eerste instantie moest het de ammoniakemissie omlaag brengen. Ook dat was indertijd een novelty: het was nog niet bewezen dat verbeterde mest tot het verlagen van de ammoniakemissie zou leiden.

Achteraf blijkt deze verandering positieve neveneffecten te hebben. De verbeterde mest resulteert in de potentiële verbetering van het broedresultaat. De weidevogelstand verbetert en, mits ook andere maatregelen/praktijken worden getroffen (zie hoofdstuk 4, 5 en 6), verbetert ook het broedsucces. De ene novelty vergt een reeks nieuwe aanpassingen, ofwel, nieuwe novelties, waarvan de werking veelal nog moet worden bewezen.

Op het eerste gezicht is de verbeterde mest als novelty niet gemakkelijk te begrijpen. Boeren en experts brengen graslandbemesting juist in verband met de achteruitgang van weidevogels. Waar het wel beter gaat met weidevogels, zien mensen een novelty al gauw over het hoofd. Immers, nog steeds rijdt de boer drijfmest uit, niemand ziet dat het om verbeterde mest gaat. Als de boer de mest bovengronds uitrijdt, lijkt hij zelfs met alle regels te breken. Want de mest moet eigenlijk worden verspreid met een zodebemester of een mestinjecteur. In plaats daarvan rijdt de boer de verbeterde mest bovengronds uit. Een besparing voor de boer. Zijn machine is goedkoper dan die van de loonwerker, en hij kan het werk zelf doen op het moment dat het hem uitkomt. De boer heeft de grasgroei beter in de hand (van der Ploeg et al. 2006; Groot et al. 2006 en 2007). De voordelen voor weidevogels zijn evident. Boeren kunnen flexibeler werken: reageren makkelijker op veranderende omstandigheden en richten hun graslandbeheer zo in dat ze een voor (verschillende) weidevogels optimaal beheer voeren. Zo maken ogenschijnlijk kleine, veelal moeilijk te begrijpen aanpassingen een verschil. Daar hebben zowel boeren als weidevogels baat bij. Dit voorbeeld van de manier waarop mensen een novelty bedenken en de implicaties ervan voor de verschillende deelsystemen, dus de inpassing ervan in de praktijk, baseren zich op en vragen om adaptability en flexibility van de boer. Beide zijn de kernelementen van novelty-productie en tegengesteld aan uitgangspunten van prediction en control waarop veel programma’s tot op heden zijn gebaseerd. Het kiezen van verkeerde uitgangspunten werkt de frustratie onder boeren in de hand. Bovendien lopen de programma’s zoals die voor weidevogelbeheer tot nu toe zijn bedacht langzaam maar zeker vast. Nodig is een aanpak die boeren aanspreekt op hun verantwoordelijkheid en die motiveert oplossingsrichtingen te bedenken en daar ook gestalte aan te geven. Novelty-productie moet uitgangspunt zijn in het ontwerpen van weidevogelbeheer, ook op hogere schaalniveaus.

Van novelties op bedrijfsniveau naar organisatorische novelties op gebiedsniveau

Novelties van de boeren op bedrijfsniveau vragen om novelty-productie op een hoger schaalniveau. Op organisatorisch, socio-institutioneel vlak moeten novelties worden doorvertaald. Ik bespreek daarom in dit hoofdstuk vier organisatorische novelties die de bedrijfsvoering en afstemming van deeltaken op het bedrijf ten aanzien van weidevogelbeheer zullen beïnvloeden: de pocket pc en kaartenmachine, studiegroepen, ‘natuurvriendelijke’ predatiebestrijding en het flexibiliseren van beheersovereen- komsten.

Voor het inpassen van maatregelen is het zinnig te weten waar vogels zitten. Met de ‘pocket pc’, een GPS ontvangertje die in het nest kan worden gelegd en een internetverbinding naar kaartmateriaal maakt, kan een stippenkaart ‘real time’ tot stand worden gebracht. Vanaf dan is achter een willekeurige computer te lezen waar de

nesten zich precies bevinden. Terwijl een vogelwachter in het veld nesten zoekt, kan de boer via internet volgen waar vogels zitten. ‘Al heb je maar in de gaten dat er in

bepaalde hoeken van bepaalde percelen veel zit, dan pas je daar even op.’ Als

iedereen de pocket pc gebruikt, worden de mogelijkheden optimaal benut: op dat moment ontstaat er voor een groter gebied overzicht hoe het er met de vogels voor staat. Als boeren op basis daarvan praten over de te treffen maatregelen, kan een optimaal mozaïek voor de grutto op gebiedsniveau ontstaan. Het mozaïek wordt in de studiegroepen besproken. Daar vindt de nodige afstemming op gebiedsniveau plaats. In hoofdstuk 6 zijn de studiegroepen uitgebreid beschreven. Daarom ga ik in dit hoofdstuk niet op deze novelty in. Wel ga ik in dit hoofdstuk in op wat boeren in de studiegroepen bespraken, namelijk hoe de predatie in sommige percelen het beheer teniet doet. Sommige boeren bestrijden predatie op natuurvriendelijke wijze. Afhankelijk van de omstandigheden (weersinvloeden, predatiedruk, aantallen weidevogels) worden predatoren niet gedood, maar in plaats daarvan de eieren van bijvoorbeeld de buizerd geschud, bevroren of verplaatst. Dat schaadt de buizerd niet, maar brengt de predatiedruk omlaag en helpt daardoor de jonge weidevogels te overleven. En het gebeurt alleen als predatie het broedsucces ernstig frustreert. Belangrijk is het verband tussen de eerste twee novelties. Het moet bekend zijn of er ergens weidevogels zitten, en bovendien moeten boeren de bestrijding van predatie niet op eigen houtje organiseren, maar de noodzaak met elkaar in de studiegroepen bespreken. Predatiedruk zou met de pocket pc kunnen worden geregistreerd; om de derde novelty te organiseren wordt dan weer de eerste novelty benut, die is bedoeld om de weidevogels in kaart te brengen. Wat deze drie novelties betreft is dus sprake van nieuwe en elkaar wederzijds beïnvloedende maatregelen: het in kaart brengen van nesten, het organiseren van kennis en de bestrijding van predatie. Pas als de maatregelen op elkaar worden betrokken is succes te behalen: de weidevogelstand zal dan toenemen. Daarbij dient zich een vierde novelty aan: het flexibiliseren van beheersovereenkomsten. Want wat blijkt? Vogels houden zich niet aan kaarten. Zitten ze het ene jaar nog bij de ene boer, het andere jaar kunnen ze in een belendend perceel van de buurman nestelen. Het gevolg is dat dichtheid van de vogels in de percelen van de eerste boer afneemt. Daarmee zijn de overgebleven vogels kwetsbaarder voor predatie. Op dat moment zou predatie harder moeten worden bestreden. Natuurlijk moet de bestrijding dan op fatsoenlijke wijze worden uitgevoerd. De met de novelties gecreëerde transparantie borgt dat predatie niet onnodig wordt bestreden. Het al dan niet bestrijden van predatie moet onderdeel zijn van flexibele beheersovereenkomsten. In plaats van dat maatregelen van bovenaf worden opgelegd nemen mensen de organisatie van weidevogelbeheer zelf ter hand. De in hun praktijken verborgen liggende novelty-productie brengen zij naar voren als werkend weidevogelbeheer. Het systeem dat ze ontwikkelen en dat eerst alleen bestond als idee, heeft in de praktijk al een aantal bouwstenen. Daar komen telkens nieuwe elementen bij, zoals kenmerkend is voor novelty-productie.

Zoals ik in hoofdstuk 1 heb besproken is een novelty een nieuwe configuratie die belooft te werken (Rip en Kemp 1998; van der Ploeg et al. 2004) en novelty-productie kenmerkend voor de landbouw als coproductie tussen arbeid en de levende natuur

(Toledo 1990; Roep 2000; van der Ploeg 2003; van der Ploeg et al. 2004). Dat geldt ook voor weidevogelbeheer op boerenbedrijven. De ontwerpprincipes (van der Ploeg 2008) die aan deze vorm van coproductie ten grondslag liggen betreffen: a) zoveel mogelijk op lokale omstandigheden voort te bouwen, b) de omstandigheden voor goed weidevogelbeheer te verbeteren door selectieve introductie van onderdelen van buiten de eigen bedrijfsvoering en c) nieuwe en productieve combinaties van omstandigheden te creëren zonder dat dit ten koste gaat van de productiviteit van andere onderdelen van de bedrijfsvoering.

Een voorbeeld is de graslandproductie die nodig is om een optimaal rantsoen samen te stellen en die gecombineerd kan worden met maatregelen/praktijken voor weidevogelbeheer. Daarbij is de creatie van nieuwe verbindingen belangrijk. De bestrijding van predatie bijvoorbeeld is hier en daar al wel verborgen aan de orde, maar als zodanig nog niet geïnstitutionaliseerd. Het is nog geen onderdeel van handelingen en praktijken die maatschappelijk zijn erkend. Andere verbindingen zijn al wel gelegd. Boeren met minder oog voor vogels hebben steun van boeren die dat wel hebben en/of van andere partijen in de samenleving. Vogelwachters bijvoorbeeld helpen deze boeren nesten te lokaliseren. Samen met de boeren tekenen zij op kaartmateriaal de te nemen maatregelen in. Vervolgens maakt de boer de maatregelen tot onderdeel van zijn bedrijfsvoering. Hij legt de noodzakelijke verbindingen tussen de graslandproductie en het creëren van goede omstandigheden voor weidevogels om zo het broedsucces te verbeteren. In feite is hier het model aan de orde zoals is besproken in hoofdstuk 4: een flexibel model waarin relaties niet bevriezen.

Extern ontwikkelde technologie, de pocket pc en kaartenmachine, zijn ontwikkeld op basis van lokale kennis in het gebied. In het sociaal interactieproces kan deze technologie worden gebruikt om meer over weidevogelbeheer te leren en er nieuwe onderdelen, de natuurlijke bestrijding van predatie, aan toe te voegen. Bovendien kunnen beheersovereenkomsten ermee worden geflexibiliseerd. Het zijn novelties waarmee lokale partijen (boeren, vogelwachters, leden van de roofvogelwerkgroep), beleidsmedewerkers (op lokaal, regionaal en nationaal niveau) en wetenschappers (uit verschillende disciplines) de zoektocht verder kunnen afstemmen. De vier genoemde en hierna verder te bespreken novelties, hun verbondenheid met novelties op bedrijfsniveau en hun wederzijdse betrokkenheid op elkaar zijn een voorbeeld van een nieuwe combinatie van complexe en verfijnde instrumenten met hoogstaand vakmanschap zoals die op meer plaatsen in Europa ontstaan. Zulke vernieuwingen bouwen voort op wat zich lokaal manifesteert (het al dan niet nestelen van weidevogels) en zijn gericht op het creëren van verbindingen. Lokaal worden oplossingen gezocht vanuit het idee of de verwachting dat het geheel van kleine of grotere aanpassingen uiteindelijk leidt tot instandhouding van of verbetering van ecologisch kapitaal, ofwel tot gelijke of zelfs betere resultaten van de komende cycli van co-productie tussen arbeid en de levende natuur. Eerder deed ik veldonderzoek naar novelty-productie in bedrijfsvoeringen. Ik beschreef series aanpassingen die boeren in hun bedrijfsvoering aanbrachten en hoe de aanpassingen onderling verband met elkaar hielden. Bij het economisch doorrekenen van de bedrijfsvoeringen van de betrokken boeren, bleek dat zij bovengemiddeld presteerden (Swagemakers 2002). In

hoofdstuk 5 zijn al aanpassingen beschreven die boeren in hun bedrijfsvoering doen. Doorredenerend, levert zorgvuldig afgestemd weidevogelbeheer zowel broedsucces van weidevogels op als een renderende agrarische bedrijfsvoering, gebaseerd op het vermogen van betrokken actoren (sommige boeren en vogelwachters) samenhang te creëren waaruit synergie ontstaat. Flexibiliteit karakteriseert zo een bedrijfsvoering. Als er geen vogels zijn, hoeft geen weidevogelbeheer te worden georganiseerd. Ook geldt dat als boeren geen goede omstandigheden creëren, lage aantallen weidevogels op een bedrijf zullen zijn. Het één veronderstelt dus het ander en andersom. Daarbij moet worden aangetekend dat grutto’s zich dan wel niet bewust zijn van hun interactieproces met de mens, maar wel reageren op handelingspatronen. Dit blijkt in de bespreking van de vierde novelty verderop in de tekst over het verschuiven van een deel van de weidevogels van het ene op het andere jaar naar een perceel buiten de bedrijfsgrenzen van het bedrijf waar ze oorspronkelijk zaten. In die zin interacteren weidevogels met de mens. Immers, met de veranderende omstandigheden in hun natuurlijke omgeving passen zij hun nestgedrag aan. Zoals ik in hoofdstuk 4 al heb besproken, is de verschuiving van weidevogels volgens lokale deskundigen een niet te miskennen trend: in toenemende mate clusteren zij in maar enkele percelen.