• No results found

IN DE FRIESE WOUDEN

5.3 H ET GEBRUIK VAN VERBETERDE DRIJFMEST

Het bemesten met verbeterde drijfmest kan resulteren in relatief hogere concentraties vogels in percelen. Als er een hoge concentratie weidevogels in een perceel is, kan een goede soort vaste mest (namelijk kwalitatief hoogwaardige stalmest) de leefomstandigheden voor vogels in dat perceel verbeteren. In deze paragraaf bespreek ik hoe boeren bemesting met drijfmest en vaste mest en andere maatregelen/praktijken voor het beschermen van weidevogels op elkaar kunnen afstemmen.

Over verschillen in de kwaliteit van drijfmest

Ecologen stellen dat de intensieve bedrijfsvoering van de laatste decennia een negatief effect heeft op de weidevogelstand. Zij schrijven dat de toxische stoffen in drijfmest het bodemleven aantasten. De weidevogelstand lijdt daaronder. In het gebied waar de Vereniging NFW actief is, hebben boeren vanaf 1998 het rantsoen voor de koeien aangepast om een lagere milieudruk te realiseren. Door het eiwitarm en structuurrijk voeren van de koeien, is een hogere C/N verhouding in de mest gerealiseerd (Verhoeven et al. 2003; Reijs 2007). Deze verbeterde mest is minder toxisch dan gangbare drijfmest (Goede et al. 2003). De invloed van verbeterde drijfmest op de weidevogelstand is door ecologen niet onderzocht. Het gebruik van die betere mest kan een positief effect op de weidevogelstand hebben. Er komen minder toxische stoffen in de bodem en het weidevogelbeheer is veel beter inpasbaar in de bedrijfsvoering.

Verbeterde drijfmest en concentratie van vogels in percelen

Verkennend onderzoek in een specifiek deel van het studiegebied toont dat bij boeren die aanpassingen deden in het rantsoen en zo de drijfmest verbeterden, een hogere

concentratie vogels in de percelen werd vastgesteld (Visser et al. 2005). Op de

percelen van boeren die het rantsoen niet veranderden en die gangbare drijfmest bleven gebruiken, is dit aantal significant lager. Het lijkt interessant te veronderstellen dat de hogere concentratie weidevogels in de percelen het resultaat is van het gebruik

van verbeterde mest. Deze mest, immers, stimuleert het bodemleven en daarmee de

hoeveelheid beschikbaar voedsel voor weidevogels, dus ook voor volwassen grutto’s. Ook kan zo het mozaïekbeheer flexibeler worden ingepast. In de literatuur is daar overigens verder niets over bekend.

Het verkennend onderzoek werd uitgevoerd onder negen boeren die geen van allen behoorden tot ‘onze’ eerdere groep van 48 boeren. In het gebied waar het onderzoek werd uitgevoerd, zijn van tien seizoenen tussen 1992 en 2004 de gegevens over de nestlocatie en de bemesting bekend. De percelen zijn genummerd en per perceel is het aantal legsels over de jaren opgeteld. Vervolgens zijn er in de reeks seizoenen twee periodes aangebracht: de jaren 1992 tot en met 1997 (in deze periode vijf seizoenen) en de jaren 1999 tot en met 2004 (in deze periode nog eens vijf seizoenen). In de eerste periode voerden de boeren nog geen aanpassingen in het rantsoen voor de koeien door. In de tweede periode deden vier boeren aanpassingen. Op hun bedrijven is sprake van een hogere C/N verhouding in de mest. Zij beschikten over verbeterde drijfmest. In dezelfde periode deden de andere vijf boeren geen aanpassingen. Op de percelen met verbeterde drijfmest groeide de gruttostand significant, in tegenstelling tot de percelen met onverbeterde drijfmest. De resultaten uit de analyse wijzen erop dat grutto’s duidelijk een voorkeur hebben voor de percelen die zijn bemest met drijfmest van boeren die hun koeien eiwitarm en structuurrijk voeren. De concentraties grutto’s zijn het hoogst in percelen van boeren met een hogere C/N verhouding in de drijfmest, die dus over verbeterde drijfmest beschikten. Voor zowel de eerste als de tweede groep boeren is het aantal broedsels in de tweede periode toegenomen. De toename in percelen bemest met de verbeterde drijfmest (n=17) is hoger dan die in percelen bemest met gangbare drijfmest (n= 66.

Op basis van de analyse wordt verwacht dat verbeterde drijfmest positieve effecten heeft. Er ontstaat een rijker bodemleven met een hoger organisch stofgehalte. De structuur van de bodem verbetert en het watervasthoudend vermogen neemt toe. Dit zijn voor de grutto gunstige vestigingsfactoren.

Vaste mest en drijfmest nog eens vergeleken

Ruige mest lijkt geen sterk sturende factor in de concentratie vogels in percelen. Het is evenmin aangetoond dat vaste mest een direct positief effect heeft. Wel toont onderzoek aan dat de kwaliteit van vaste mest verschilt. Weidevogels gedijen het beste bij vaste mest met weinig voederresten: strorijke stalmest biedt materiaal om een nest te bouwen en brengt wormen aan de oppervlakte die organisch materiaal de bodem inbrengen. Uit het onderzoek bij de negen boeren blijkt voorts dat grutto’s broeden in de percelen waar ruige mest is uitgereden. Of andersom: vaste mest wordt vooral uitgereden op percelen waar grutto’s hun nesten hebben. Het is onduidelijk of de vaste mest daar is uitgereden vanwege de hoge concentratie vogels in de percelen of dat hoge concentraties zich voordoen vanwege het opbrengen van de vaste mest. In ieder geval profiteren weidevogels van de strorijke stalmest.

Het tijdstip van het opbrengen van vaste mest bepaalt het effect ervan op de weidevogelstand. Het moet gebeuren op het moment dat de eerste kieviten arriveren. De grond warmt dan al wat op en er is nog voldoende tijd om de mest in de bodem te laten opnemen. Bij het toenemen van de temperatuur brengt het bodemleven de mest sneller in de grond en wordt de mest sneller omgezet. In dat geval komt de voor de gewasgroei beschikbare stikstof pas later in het groeiseizoen vrij dan wanneer meststoffen worden gebruikt met een groot aandeel anorganisch gebonden stikstof (kunstmest, gangbare drijfmest). Vogels hebben de tijd hun nesten te bouwen en hun eieren uit te broeden. Vroeg in het seizoen is in de percelen verder nog weinig nestmateriaal te vinden. Kieviten nestelen zich daarom vooral op percelen die zijn bemest met vaste mest. De strorijke stalmest biedt voldoende nestmateriaal en voedsel (het leven dat in de mest zit). Vogels die later komen en graag hun nesten bij de kievit bouwen, zoals de grutto, worden diezelfde percelen in gelokt. Vaste mest heeft dan ook een indirect effect op de hoge concentraties vogels in percelen.

Opvallend is de hoge concentratie vogels in de percelen die bemest worden met strorijke schapenmest. Ten opzichte van percelen bemest met drijfmest (n=119) en vaste mest (n=15) zitten in de percelen bemest met strorijke schapenmest (n=4) hoge concentraties nesten per perceel. Niet alleen zijn deze percelen met schapenmest bemest, maar ook door schapen beweid. Onder ‘onze’ groep van 48 boeren trad een soortgelijk effect op. Ook daar kwamen op de percelen van bedrijven waar schapen werden gehouden hogere concentraties vogels voor dan gemiddeld. Eén van de boeren uit die groep legde uit hoe van schapenkeutels een (nog weinig besproken) beschermende invloed op jonge vogels uitgaat. Hij vertelt dat predatoren moeite hebben de keutels en de jongen van elkaar te onderscheiden. In met schapen beweide percelen vallen jonge vogels daarom minder snel op.

Het is mogelijk dat bovengronds uitgereden verbeterde drijfmest eveneens een stimulerende invloed heeft op het bodemleven. In verbeterde drijfmest is de C/N

verhouding hoger. Dit stimuleert het bodemleven. De grasgroei komt op dezelfde wijze op gang als op land dat is bemest met ruige mest. Echter, wordt alleen bemest met verbeterde drijfmest, dan is minder nestmateriaal beschikbaar. Het opbrengen van strorijke vaste mest op percelen met hoge concentraties vogels, of op percelen waar boeren vogels doelbewust naartoe willen trekken, is nuttig: vogels vinden er voldoende materiaal om nesten mee te maken. Bovendien zit er veel leven in en om die vaste mest.

Inpassing van verbeterde drijfmest in de bedrijfsvoering

Het bovengronds aanwenden van mest heeft de voorkeur boven injectie. Hiermee wordt schade aan het bodemleven voorkomen. De messen van de mestinjecteur beschadigen de wormen, terwijl de toxische stoffen in drijfmest het bodemleven dieper de bodem in of juist naar de oppervlakte jagen, afhankelijk van het soort wormen. Verbeterde drijfmest is minder toxisch en heeft een lagere mate van vervluchtiging van zwavel en ammoniak dan gangbare drijfmest. Dit maakt bovengronds uitrijden mogelijk. Op bedrijfsniveau is dit inmiddels aangetoond. In de loop van 2007 is dit onder een grotere groep boeren in het gebied verder onderzocht.

In hoofdstuk 3 heb ik er al uitgebreid over geschreven: boeren geven de voorkeur aan lichte apparatuur. Het doel is het behoud van de bodemstructuur en het tegengaan van verdichting van de grond. Daarvoor gebruiken ze eigen machines in plaats van de loonwerker met zijn zware apparatuur. Omdat het bovengronds uitrijden van drijfmest verboden is, hebben de boeren een gebiedsvriendelijke machine ontworpen die tegemoet komt aan de eisen die de overheid aan het uitrijden van mest stelt. Stimuleren van het bodemleven vereist het uitrijden van de verbeterde drijfmest in meerdere keren en in kleinere hoeveelheden. Zo benutten de boeren de mest efficiënter. Bovendien kunnen ze een optimaal tijdstip kiezen. Dat is voor de benutting van de mest belangrijk. En voor boeren handig: die machine is goedkoop, de boer kan er zelf eentje aanschaffen. Hij kan er flexibel over beschikken: de machine staat op het erf, klaar voor gebruik. De emissie van ammoniak uit de verbeterde drijfmest is bij bovengrondse aanwending, mits dat oordeelkundig gebeurt, laag (Sonneveld et al. 2008).

Het bemesten met verbeterde drijfmest vergemakkelijkt het creëren van mozaïekbeheer ter bescherming van weidevogels. De boer kan stukken waar geen vogels zitten alsnog extra bemesten. Op die manier haalt hij het maximale uit zijn land, zonder de vogels in de weg te zitten. Het bedrijf kan zó in balans worden gebracht dat enerzijds percelen voor de grasgroei worden benut ten einde het rantsoen voor de koeien te optimaliseren, anderzijds percelen zo worden gebruikt dat maatregelen voor het beschermen van weidevogels inpasbaar blijven.