• No results found

We stonden juist rug aan rug, toen Daphnes vader de deur opende en zei: ‘Geen kattekwaad hoor Daphne! Wij zijn nog even boven’

‘Hij is een beetje brommerig, maar hij meent het niet zo hoor’, zei Daphne

vergoelijkend.

Op een kastje, dat van een pakkist leek gemaakt, stond een zeer grote, zachte

teddy-beer. ‘Van je vader gekregen’, zei Daphne, mijn blik volgend. ‘Deze pop

ook....’. Uit een houten wiegje pakte zij een pop met een wilde pruik zwart haar en

slaapogen met lange zwarte wimpers, gekleed in een jurkje van felrode zijde. Daphne

wiegde de pop in haar armen. ‘Jij hebt een fijne

vader’, zei ze, en liet de pop in de vogelkooi kijken. ‘Concha bang van vogeltjes....’,

piepte zij en toen, met een laag, vermanend stemmetje: ‘Domme Concha.... vogeltjes

zijn net zo lief!’ Ik herinnerde mij plotseling, dat ik vroeger altijd aan Nol vroeg, of

hij een zusje mee wilde brengen van de reis.

Het kamertje was met kleurige platen, die sprookjestaferelen en spelende kinderen

uitbeeldden, versierd. Door het hoog opgeschoven raam klonk plotseling het

aanzwellend, spookachtige geluid van een troep marcherende soldaten. Daphne

schoof langs het tafeltje en boog zich ver naar buiten om te kijken. Een van de soldaten

gaf een luide schreeuw en daarop begon de hele troep enkele tellen later hard en

gescandeerd te zingen. Er zat een vuile veeg op Daphnes bovenbeen. Zij had opvallend

flinke, welgevormde benen voor een kind van acht jaar. Als ik gedurfd had, zou ik

haar vastgepakt hebben met het excuus, dat zij bijna uit het raam viel. Zij kwam

plotseling overeind en imiteerde het gezicht van een zingende soldaat zo komisch,

dat ik het uitschaterde. Haar donkere ogen straalden, omdat ik haar aardig vond. We

bogen ons ieder aan een kant van het tafeltje waarop de kooi stond uit het raam en

keken de stampende en zingende soldaten na.

‘Ze zijn gekomen om ons te beschermen, zeggen ze’, zei ik schamper.

‘Ze hebben onze school ingepikt.... nu moet ik een heel eind lopen naar een andere,

die propvol is’.

‘Mijn oom is gesneuveld, m'n moeders enige broer’.

‘Gô, wat erg.... Mijn vader zegt, dat ze met Kerstmis verslagen zijn. Ga jij op de

H.B.S.?’

‘Ja. Ik ben overgegaan naar de tweede. En jij?’

‘Ik ben overgegaan naar de vierde klas.... misschien mag ik later ook naar de

H.B.S. Ik ben 't jongste meisje van onze klas; dat komt omdat ik in Februari jarig

ben. Toen ik vijfeneenhalf was, kon ik nog net naar school Er zit één jongen in mijn

klas, die is twee dagen jonger dan ik’.

‘Ik heb een paar jaar thuis geleerd. Dat ging wel gauw. Ik heb toen een klas

overgeslagen. Vind jij het fijn op school?’

‘Ja, gaat wel. Wanneer ben jij jarig?’

‘In Juni’.

We keken een poosje zwijgend naar beneden in de straat, waar vrachtauto's en

bakfietsen in- en uitgeladen werden en kinderen speelden. Een meisje keek naar

boven en riep: ‘Hai, Daffie-ie! Kommie?’ Daphne schudde ontkennend haar hoofd

en wuifde luchtig. Toen kwam Arjen ons halen.

‘Kop op, kerel. Gooi je op je werk, dat is het beste’, vermaande Nol bij het afscheid.

Hij nam twee schilderijen mee. We hadden toen de auto nog. Daphne liep met ons

mee de trappen af en wuifde ons hartelijk na.

‘Je moet Daphnes moeder er niet op aankijken’, zei Nol, alsof we al een heel

gesprek over dit onderwerp hadden gevoerd. ‘Dat arme kind heeft er genoeg tegen

gevochten, maar ze houdt zielsveel van de man, waar ze nu mee is en bovendien is

Arjen moeilijk, heel moeilijk. Maar voor dat kleine meisje is het 't ergste, vind ik.

Arjen verbeeldt zich nu, dat hij Odette haat en dat kindje lijkt zo frappant op haar en

zo weinig op hem.... dat moet botsen. Konden we haar maar meenemen hè? (Ik knikte

enthousiast). Bij ons is plaats genoeg. Maar ja, als het zó eenvoudig was.... Hij wil

Daphne persé bij zich houden. De sex brengt lang niet alleen plezier en geluk, maar

ook veel drama's, m'n jongen; dit is er één van’. Hij zuchtte enige malen diep en

vervolgde: ‘Maar ja, wat brengt geen drama's? Kunst, geld, godsdienst, politiek....’.

Hij drukte nijdig op zijn claxon omdat er twee Duitse soldaten zonder op of om te

zien overstaken. ‘Denken, dat de wereld nu verder van hen is.... Hoe is 't mogelijk

met zulk vee de Franse legers onder de voet te lopen en de Engelsen de zee in te

jagen, hoe is het bij God mogelijk! Wat een smerige rotwereld. We hadden nóóit van

dat eiland moeten afkomen, Bob, nooit.... En om zó machteloos te zijn!’

‘En mamma nooit uit Zwitserland. Maar je had toch weg kunnen komen, toen je

Jacobson naar Londen stuurde?’ Jacobson was zijn bedrijfsleider, een uit Duitsland

gevluchte jonge Joodse kunsthandelaar, die Nol had laten ‘onderduiken’, in een tijd

toen dit woord nog niet bekend was, om hem uit de handen van de weinig gastvrije

Nederlandse Vreemdelingenpolitie te houden. Nol maakte een gebaar van ongeduld

en zei: ‘Jaja, vergeet dat nu maar’.

De overgang van het paradijselijke eiland in de Middellandse Zee naar de krankzinnige