‘Dus je vader had mij eigenlijk niet eens behoeven uit te nodigen om goeie invloed
op je te hebben?’
‘Daphne!’ Hij keek haar verontwaardigd aan. ‘Je denkt toch niet dat Nol jou alleen
als een soort speelgoed.... Je weet toch, dat Nol jou bijzonder graag mag?’ Zij knikte
heftig van ja en glimlachte verontschuldigend. Hij sprong van de brede borstwering
waarop ze zaten op de bank die achter hen stond en trok met beide armen haar
bovenlichaam achterover. ‘Hij heeft ontzettend zijn best moeten doen om mijn vader
zover te krijgen, dat ik hier mocht komen. Als jouw vader iets in z'n hoofd heeft,
krijgt ie z'n zin hè?’
‘Meestal wel. Hij is erg organiseerderig en energiek, maar hij bedoelt het altijd
goed. Als hij kan helpen en goeddoen en organiseren, is hij in zijn element. Ik kan
je daar ontzettend koddige verhalen over doen’. Bob tilde Daphne voorzichtig van
de borstwering en ging met haar op zijn schoot op de bank zitten. Hij liet zijn
handachteloos over haar borst dwalen, terwijl bij haar vertelde over het
visconservenfabriekje, dat in het begin van de crisisjaren failliet was gegaan, en de
vele werklozen in hun stadje. Nol had het fabriekje gekocht als een
miniatuur-werkverschaffingsobject, toen hij tussen twee buitenlandse reizen van de
burgemeester vernam, hoe de situatie in het plaatsje was. Hij zette zich aan zijn
bureau en deed nagenoeg de hele zaak telefonisch af. Zijn bankdirecteur, zijn
accountant, zijn bedrijfsleider legden hem het hoe en waarom uit en gaven hem
adressen van vakmensen, die wat van de verkoop van etenswaren afwisten en van
reclame-mensen, en al vragend en notities makend kwam het plan te voorschijn, dat
hij daarna telefonisch met zijn bankier en
countant besprak. Twee dagen later was hij weer op weg naar Nice, maar het fabriekje
ging weer draaien. Er kwamen nieuwe verpakkingen, geraffineerd fraaie etiketten,
een reclame-campagne met opvallend mooie aanplakbiljetten en advertenties, en wat
werd opgezet om overblijvende vis van de riviervissers te kopen en een handjevol
mensen aan werk te helpen, groeide gestadig uit tot een veelzijdig bedrijf, waar Nol
zo nu en dan eens een uurtje ging kijken en praten en suggesties geven aan de
bedrijfsleider op zo'n wijze, dat deze het gevoel had, de verbeteringen zelf te hebben
bedacht. Het fabriekje werd enige malen vergroot, er kwam een laboratorium, er
kwamen eigen bestelauto's, nieuwe machines, nieuwe afdelingen, nieuwe producten
en zo meer.
‘Alleen de stank.... daar heeft hij nog geen oplossing voor kunnen vinden.... als
de wind zuidoost is, ruik je hier een weeïg luchtje’, besloot Bob zijn verhaal. ‘Nol
heeft natuurlijk vijanden, die hem een uitbuiter vinden en zo. Nu schijnt het zo te
zijn dat, als je eenmaal rijk bent, het niet zo moeilijk is om nog rijker te worden. De
eerste jaren verdiende hij niets aan dat fabriekje, zegt men; als je 't mij vraagt deed
hij het alleen maar voor de sport. Hij is ook dol op dingen, die eigenlijk niet kunnen.
En vandaag de dag is er geen kunst meer aan; nu wordt er goud verdiend met de
gekste uitvindingen en brouwsels. Hier in het stadje heeft hij het vertrouwen van de
meest verbitterde bolsjewieken gewonnen, volgens Harremans. “Meneer de baron”,
noemen ze Nol in de wandeling. Iedereen, die langer dan een jaar bij de fabriek werkt,
deelt mee in de winst. Nol heeft een sportveld laten aanleggen, twee straten met
arbeidershuizen laten bouwen, een kleuterschooltje....’. Er klonk geroep van beneden.
Daphne sprong op en stapte naast Bob op de bank. Hij rekte zich uit en kwam
overeind. Toen ze zich over de borstwering bogen zagen ze de huisknecht met een
mand, die hij bij Odette en Louis neerzette. Bob en Daphne zwaaiden en maakten
zich gereed om naar beneden te gaan. ‘Dat met die ijsschotsen is ook zo typisch Nol’,
vertelde Bob opgewekt verder. ‘De boel zat vast op de rivier en het ijs begon
gevaarlijk over de dijk te kruien. Je had Nol moeten zien, opgewonden ronddravend
en opbellend, of daar nu niets aan te doen was, of er geen dynamiet gebruikt kon
worden, of
een bom. Dan kan hij het niet uitstaan, dat hij zo maar werkeloos moet toekijken’.
Ze daalden de wenteltrap af. Bob keek nog even rond in het schemerige gewelf
van de bovenste torenkamer, waar alleen wat pakkisten stonden. Daphne kwam
langzaam achter hem aan. ‘Ik droom wel eens van deze trap’, riep zij. ‘Die ijzeren
treden trillen zo typisch. In m'n dromen is de toren wel duizend meter hoog, met
overal trillende trappen in spookachtige gewelven, die nooit eindigen’.
‘Arm kleintje. Vraag Nol eens of hij het na wil kijken, wat die dromen betekenen.
Daar bestaan boeken over’. Hij stond stil voor de kamer van oom Henri en wachtte
op haar. ‘In dit schemerige licht lijk je nog bruiner dan bruin’, zei hij, omhoog kijkend.
Toen zij vlak bij hem was liep hij verder. De camera in het foudraal hield hij losjes
aan een riempje over zijn schouder. ‘Je lacht je dood als je Nol met die ouwe vissertjes
ziet praten. Dat moet je vóór je zien! Hij in een keurig, smetteloos dandy-zomerpak
en die knoestige kereltjes in dikke zwarte pakken met zwarte petjes op.... dan klopt
hij ze op hun schouders en probeert hun namen of bijnamen te onthouden, en dan
moeten ze hem altijd iets uitleggen.... waarom ze zus of zo netten gebruiken, waarom
ze van die dikke pakken dragen als het warm weer is, waarom ze elkaar Zondags
niet groeten, als ze niet bij dezelfde kerk horen, hoe dat nu later moet gaan, als ze
met z'n allen in dezelfde hemel hun pijpjes roken.... en ze nemen het van hem, de
manier waarop hij over al die dingen praat. Zo is het ook met de pachters en
boerenarbeiders. Nol predikt overal het evangelie van de verdraagzaamheid, van “als
de mensen daar nu aardigheid in hebben, en een ander geen kwaad doen”.... dat slaat
bijvoorbeeld ook op de nieuwe kerkjes, die er bij komen en zo. En omdat hij is zoals
hij doet, tovert hij altijd lachjes op baardige en zorgelijke gezichten. Zeg.... waarom
sta ik hier eigenlijk op die onderste tree?’
Daphne stond twee treden boven hem en begon plotseling hard te huilen. Zij liet
zich in zijn uitgestrekte armen vallen en nestelde zich op zijn schoot. Het geluid van
haar wilde snikken en zijn sussende woordjes weerkaatsten in de holle, koele ruimte.
‘Ik....
ik weet het niet’, stamelde Daphne. ‘Laat me maar’. Zij rilde en kroop dichter tegen
hem aan. Haar tranen gleden over zijn blote rug. Hij staarde met een gefronst gezicht
door de schemerige ruimte naar de zware deur, die op een kiertje stond en een baan
licht doorliet. Iemand bonsde op de deur, die langzaam open ging. Nol keek naar
binnen, luisterde, zag ben zitten en stapte naar binnen. ‘Neem me niet kwalijk
kinderen, maar ik moet even die tuinparasol en een paar stoelen pakken. Er is adellijk
bezoek bij de toren en Hendrik heeft een mand vol verrukkelijke hapjes en slokjes
gebracht. Jullie zijn welkom’. Hij sleepte een paar ligstoelen en een kleine ronde
tuintafel met een parasol naar buiten.
‘Ik heb je helemaal nat gehuild’, fluisterde Daphne met een hoog stemmetje bij
Bobs oor.
‘Mijn rug beschouwt het als de grootste eer, hem ooit te beurt gevallen. Huil maar
fijn hoor’.
‘Ik was.... ik was ineens zo verdrietig en angstig.... geef je zakdoek eens’.
‘Hier. Heb ik je suf gepraat of zo? Gewoon maar een stomp geven hoor, als ik
langdradig word’.
‘Nee.... jij kunt het niet helpen’. Zij wreef haar gezicht en zijn schouder en rug af.
‘Wie zou er op bezoek zijn?’
‘Mijn moeder. Die wil nooit op de grond zitten’. Zij drukte plotseling haar tanden
in zijn schouder en daarna, met een snik, in zijn lippen. Hij stond op, klemde haar
lichaam tegen het zijne en droeg haar zo, voetje voor voetje, naar de deur, terwijl zij
nasnikte en hem hartstochtelijk kuste.
Toen ze even later buiten kwamen en om de toren liepen, zaten Bettina, Nol, Odette
en Louis in ligstoelen bij het tafeltje, waarvan de oranje parasol uit stond. Louis en
Nol hadden een glas bier in hun hand; de dames dronken limonade. Toen ze naderbij
kwamen wierp Odette een bezorgde blik op Daphne, en glimlachte daarna moederlijk
naar de ernstig kijkende Bob.
‘Ik haal er nog twee stoelen bij’, zei Bob, ‘voor de harmonie’. Daphne ging dicht
naast haar moeder in het gras zitten. Zij keek ernstig, maar snikte niet meer. Toen
Bob terug kwam met de stoelen, at Daphne een appel. Zij glimlachte triest naar hem
en
trok aan de schouderbanden van haar badpak. Nol en Louis praatten over de
geschiedenis van de toren en het landgoed. Odette verdedigde Shakespeare tegen
Bettina, die zijn stukken veelal te grof besnaard vond. Bob worstelde met de ligstoelen
en toen hij ze had uitgezet, maakte hij een diepe buiging voor Daphne en stak haar
zijn hand toe. Op hetzelfde ogenblik klonk er van de kant van het weggetje door de
griend een pèèèuw-kreet. Nol keek op zijn horloge, verontschuldigde zich, sprong
op en verdween dravend. Toen hij een eindje gelopen had herhaalde bij de kreet.
Bob kuste Daphnes hand terwijl zij in de ligstoel plaatsnam. ‘Hij is bij de padvinderij
geweest’, zei hij op verontschuldigende toon tegen Louis.
‘Je kunt het nog zien aan zijn gedisciplineerde loop’, antwoordde Louis, de snel
verdwijnende figuur in het helderblauwe shirt en de licht grijze pantalon nakijkend.
Niet lang daarna werden zij opgeschrikt door een woeste vreugdekreet van Nol.
‘Le jour de gloire est arrivé!’ zong bij, met zijn armen zwaaiend, toen bij snel naderbij
kwam. Dat Parijs omsingeld was, wist men reeds. ‘Het volk vecht op de barricaden.
De politie op het île de la Cité heeft zich verschanst tegen de Duitsers. Overgave van
het Duitse garnizoen wordt elk ogenblik verwacht!’ Allen begonnen door elkaar te
roepen en werden aangegrepen door een wilde vreugde. Men greep elkaars handen
en er werd een kinderlijke rondedans om het tafeltje met de oranje parasol gemaakt
en daverend hoera geschreeuwd, en daarna moest Nol nog eens woord voor woord
vertellen, wat bij had gehoord. Daphne liep ettelijke keren op haar handen en klom
op Nols schouders. ‘Aankleden en naar huis, naar de wijn en nieuwe berichten!’
hijgde Nol. De toren weerkaatste hun vreugdekreten tot ver in de ijle ruimte.
In document
Han B. Aalberse, De liefde van Bob en Daphne · dbnl
(pagina 160-165)