‘Het is een reuze wilde geschiedenis, het gaat over een gebeurtenis, die me zó
heeft aangepakt, dat ik het zelfs nog niet aan Nol heb verteld, alleen vaag aangeduid.
Kijk, daarginds bij die kreek zie je zo'n dicht bossage van vlier- en meidoornstruiken.
Die staan zo hoog, omdat daaronder nog een vooruitstekend restje van het oude
vestigwerk zit. Aan de kant van de kreek, wat meer in de laagte, is een soort hut
ontstaan’.
‘Ja, daar zijn we wel eens geweest. Toen wou jij er niet in’.
‘Ja. Luister. Twee maanden geleden was Frits hier nog, zoals je weet. Zoals ik al
vertelde sliep hij bij mij op m'n kamer, in het begin, en vloog schreeuwend overeind
als het afweergeschut, dat daar verderop stond, begon te blaffen. Enfin, het kalmeerde
hem erg, als we die spelletjes deden, die ik van mijn achterneef Gerard heb geleerd;
het leidde hem althans af. Mooi excuus. Nu kan ik me dat nog maar vaag voorstellen,
maar ik was gek op die jongen en bij op mij. We speelden dagelijks een poosje,
meestal voor we sliepen. Soms hielden we er een dag of wat mee op, maar
dan kreeg de een of de ander zin, en haalden we meteen onze schade in. Nol in zak
en as. Niet dat hij spionneerde of zo, maar bij voelde het en het duurde niet lang, of
ik vertelde hem alles. Hij speelde niet op en verbood niets; bij deed eerlijk zijn best
om de zaak luchtig op te vatten, maar het was duidelijk, dat bij 'era ontzettend kneep,
dat ik altijd zo zou blijven. Dat zou hem ontzettend veel verdriet hebben gedaan.
Enfin, twee maanden geleden dus. Je weet, begin Juni, toen de invasie begon, was
het beestachtig koud en winderig weer, echt weer om hard te blokken. Op de eerste
mooie Juni-avond was ik wat zwaar in mijn hoofd en suf geleerd, en ging direct na
het avondeten naar de toren, niet van plan nog wat uit te voeren. Ik ging alleen. Frits
had nog van alles te werken. Het was zoel weer. Toen ik bij de toren kwam hoorde
ik van de kant van de kreek gelach en gepraat en ik zag een roeibootje liggen. Wat
doe je in zo'n geval als junior grondbezitter.... Toen ik dichterbij kwam, zag ik
damesondergoed bewegen en een blonde, vochtige haardos, die me vaag bekend
voor kwam. Het was Liesbeth, bezig zich te kleden en haar natte haar te kammen.
Ik sloop het heuveltje op en zag moffenkleren, en daarna een Duitse soldaat, gekleed
in niet meer dan een zomers onderbroekje, die op zijn rug een sigaret lag te roken,
vaag door het struweel zichtbaar. Als bij zo'n Duitse rotdeun had gezongen of gefloten,
zo'n slap Unterhaltungsmusik-gevalletje, zou ik waarschijnlijk afgedeinsd zijn, maar
hij floot en neuriede, of all things, een thema van Ravel uit Sprookjes van Moeder
de Gans.... Toen werd ik ineens ontzettend benieuwd. Hij riep tegen haar, dat het nu
wel goed was, stond op en ging haar halen. Zij was op blote voeten en in rose
onderjurk en scheen in een niet al te opgewekte stemming te zijn. Hij droeg haar de
bladerrijke hut binnen, waar de ter kimme nijgende zon als een groot voetlicht binnen
scheen, wipte met een geroutineerd gebaar haar onderjurk uit, ging zitten en legde
haar over zijn schoot, terwijl ik centimeter voor centimeter dichterbij kroop. Ik was
behoorlijk zenuwachtig en dacht: als hij me ontdekt, grijpt hij zijn revolver. Het
laatste eindje kroop ik op handen en voeten, tot ik bijna loodrecht boven hen lag. De
man in onderbroek leek me een jaar of vijfentwintig à dertig; hij had een intelligent
gezicht, donker haar
en was tamelijk groot. Liesbeth komt uit een arm gezin, waarvan de vader een niksnut
is. Zij had die onderjurk kennelijk aangetrokken, omdat ze zich geneerde voor het
versleten hemdje en broekje van heel dun geworden, verschoten rose tricot, die haar
juist zo meer dan mieters stonden. Dat hemdje was zo'n echt dameshemdje met dunne
schouderbandjes, die zo leuk van een schouder kunnen glijden en dan zo'n bovenarm
iets heel bijzonders geven. Zij lag daar over zijn schoot met haar buik een beetje
omhoog gebogen en haar schouders met het wilde blonde haar in zijn linkerarm. Ik
had een prachtig uitzicht op haar bekoorlijkheden. Zij is niet zo mooi als jij, maar
toch knap en slank, met flinke, niet te dikke, lange benen en tamelijk dunne, sierlijke
armen en heel behoorlijk gevormde borsten. Enfin, en toen kwam dan waar ik nog
steeds van ondersteboven ben: de prachtigste liefdesdemonstratie die je je maar kunt
indenken. Hij deed het eerst heel, heel rustig en toch met geladen hartstocht en zij
was eerst heel stilletjes en passief. Het duurde eeuwen, voor dat broekje uitging,
maar toen was zij ook helemaal veranderd. Eerst begonnen haar armen te leven en
toen haar benen en toen alles. En hij gebruikte alles waarmee bij maar liefkozen kon
en liefkoosde alles wat er te liefkozen viel. Steeds wilder en wilder ging het, maar
toch met duizend-en-één omwegen en knap gevonden variaties, een symphonie, dat
was het, een symphonie! Het rustige eerste deel, met tragische accenten con sordino.
Een tweede deel vol beweging en vaart, een spel van vraag en antwoord. Het derde
deel, met broekje uit, waarin de eerst zo passieve helft even fel ageerde als de
veroveraar, en daarna de ontzettend stormachtige finale, ingeluid door het wegvliegend
hemdje, een finale vol wilde exclamaties en bronstige geluiden, een slank blond
meisjeslichaam, helemaal bloot nu, waarin iedere vezel actief is, waarvan elke
beweging van elk détail zoveel mogelijk genot geeft en krijgt. Het was fabelachtig.
Ik transpireerde geloof ik nog erger dan zij en hield mijn tanden in mijn hand gedrukt
om hun geluiden niet te overstemmen. En toen gleden ze op hun zij, met de armen
om elkaar heen en je hoorde alleen het zachte geruis van de bladeren en het gieren
van de zwaluwen’.
‘En.... deden ze het echt?’
‘Maar natuurlijk! En hoe!’
Daphne keek opzij naar de plaats van handeling en zuchtte.
‘En toen?’ vroeg zij, na enige ogenblikken stilte.
‘Ik bleef doodstil liggen, trillend als een espenblad. Als ik me bewogen had, zouden
ze me gehoord hebben. Hij begon eindelijk weer te neuriën, hetzelfde thema, en
daarna een ander uit de Sprookjes van Moeder de Gans. Zo nu en dan streelde hij
haar haren en schouders en prevelde lieve woordjes. Toen stond hij op en trok haar
mee. De zon stond als een bloedrode bal vlak boven de rivier. Hij nam haar hand en
nam haar mee naar het water. Het kon hem kennelijk niets schelen, dat ze helemaal
bloot waren. Ik wist toen nog niet, dat dit een afscheidsfeest was en dat hij de volgende
dag met die batterij zou verdwijnen, maar ik verschikte m'n stijve ledematen wat en
bleef liggen. Ze plasten in het water rond en kwamen tamelijk gauw weer terug, hand
in hand, glimmend van het water en rood van het zonlicht. Ze droogden zich af en
hij wilde niet, dat ze zich aankleedde. Toen ze weer gingen liggen, trok hij haar over
zich heen, fluisterde, zoende en aaide haar heel kalm, en langzaam aan begonnen
hun bewegingen minder loom te worden. En toen hoorde ik het fluitje van Frits, en
zijn geschreeuw van: waar zit je.... Liesbeth lag over hem uitgestrekt en begon
gelukkig wat rumoeriger te worden. Ik kroop uiterst omzichtig maar zo snel mogelijk
achteruit. Frits inwendig grondig vervloekend, omdat hij de idylle kwam verstoren.
Hoe dichter hij naderbij kwam, hoe meer kans er bestond, dat de voorstelling een
ontijdig einde zou vinden. Ik wierp nog een laatste blik op het paar en kwam in
gebukte houding overeind, schramde me een paar keer niet zo zuinig en draafde naar
Frits toe. Ik kon hem wel vermoorden, ook al had hij geen schuld aan zijn eigen
stomme gedoe. Ik sleurde hem mee terug naar het hek en het weggetje op en het
werd nogal wat je noemt een botsing, want hij kwam me opzoeken omdat hij wilde
spelen en drong zich ondanks mijn woede aan mij op, en ik walgde ervan en dat kon
hij natuurlijk niet begrijpen. Het werd huilebalken en excuus maken en een diep
terneergeslagen Frits, die ik onmogelijk kon uitleggen, hoe geweldig het was wat ik
gezien had en hoe vol ik daar van was. Tegen Nol kon ik er evenmin over praten; ik
de het alleen maar wat vaagjes aan en noemde Liesbeths naam niet; zij heeft toch al
In document
Han B. Aalberse, De liefde van Bob en Daphne · dbnl
(pagina 155-159)