• No results found

Gottegod dat had ik moeten weten toen ze hier kwamen! Ze

kwamen niet alleen dat papier brengen, maar ook op jou en die meid loeren. Je had

ze moeten zien. Ze klapten bijna toen jullie voorbij dreven. En je vader! Die is ook

woedend. Ze moesten jullie hier opwachten, die meid kaalknippen en jou een pak

slaag geven. Ik zei nog: die leggen hier heus niet aan, dat jochie aardt naar z'n vaartje,

die vang je niet zomaar. Nou, zij aan het rennen, tot aan de scheepswerf helemaal,

toen hebben ze 't maar opgeven’.

‘Zijn ze nu weg?’

‘Daar gaan ze’, zei hij, en wees naar het veerbootje, dat juist de haven uitvoer naar

ons stadje. ‘Nou, bel maar gauw je papa en ga dan naar de dokter. Haast je. Het licht

hebben ze al afgesneden, de uitgedroogde pestkoppen, dadelijk gaat m'n telefoon er

ook nog aan. Gottegod wat een toestand. Dat noemen ze nou bevrijding!’

We gingen samen de duistere gelagkamer binnen, waar niemand aanwezig was.

De glasscherven en stenen waren daar reeds opgeruimd. Hij zette een hoge barkruk

voor mij neer bij de wandtelefoon en zei: ‘Nou, ik laat je maar alleen. Vecht het maar

uit met de ouwe’.

De Beukenhorst was op het stadsnet aangesloten. De verbinding kwam snel tot

stand. De telefoon stond op Nols bureautoestel geschakeld, want hij nam zelf de

hoorn op.

‘Je verloren zoontje hier’, zei ik opgewekt, ‘alias de Rode Pimpernel, commandant

van de nieuwe escape-line. Zijn er nog klanten voor me?’

Nol antwoordde met enige Schepmanachtige termen. Hij vloekte en tierde heel

zelden, niet uit godsdienstige preutsheid, maar omdat hij dit nogal imbeciel en

fantasieloos vond.

‘Ik zit hier bij Schepman. Je dappere scharen zijn zojuist per veerboot vertrokken.

Hallo, versta je me?’

‘Ja. Ze hebben je toch niet té hardhandig afgerost?’ Er klonk vaderlijke bezorgdheid

door zijn afgebeten woorden.

‘Stel je gerust, nieuwbakken generaal ijzervreter. Liesbeth is, mét al haar mooie

haar op weg naar tante Odetje en je zoontje hebben ze zelfs niet ontmoet!’ jubelde

ik triomfantelijk.

‘Wat! Maar dat is afschuwelijk!’

‘Stel je niet zo aan. Mij zo aan te blaffen! Ik hoor van Schepman, dat je woedend op

mij bent. Het soldaatje-spelen is je naar 't hoofd geslagen. Woedend op mij.... zijn

wij ouwe vrienden of niet?’

‘Jochie, je weet niet wat je zegt. Het hele stadje is in rep en roer. Mijn zoon, die

zich met een moffenmeid afgeeft, die halfnaakt met hem in een bootje zit te kroelen.

De gekste verhalen doen de ronde’. De telefoon sloeg herhaaldelijk over.

‘Kalm, kalm. Sinds wanneer trek jij je wat aan van de praatjes van op hol geslagen

dorpelingen? Jij hebt absoluut niet het recht kwaad te worden, voor ik je de feiten

verteld heb, zoals ik die werkelijk heb beleefd!’

‘Nu goed, vertel mij die feiten dan maar eens!’ Nols stem trilde van woede. Ik

verhaalde hem uitvoerig wat er gebeurd was, zonder van het schieten te reppen.

‘Daarbij komt’, besloot ik mijn verhaal, ‘dat Liesbeth, zonder het te weten, mij vorig

jaar Juni een grote dienst heeft bewezen, waar jij ook blij mee was. Zij was het, die

toen die liefdesdemonstratie heeft gegeven, waar ik zo van ondersteboven was’.

‘O God’, mompelde Nol, ‘nog meer?’

‘Mmm. Toen ik de naam van tante Odette noemde had je ijzervreterige

bullebakkigheid met één slag verdwenen behoren te zijn’.

‘Ja, wat is dat voor waanzin, om haar naar Odette te sturen?’

Ik zuchtte dramatisch met veel windgeruis. ‘Nol’, zei ik honingzoet, ‘stel je Odette

voor in de plaats van Liesbeth, achtervolgd door een troep kerels met rode koppen

en kwijlende monden, en stel je dan jezelf voor in mijn plaats, te paard... Nol, Odette

is in de ogen van jouw illegaliteit evenmin zuiver als Liesbeth. Zij mocht niet meer

toneelspelen van jullie, althans niet voor die halve N.S.B.-kliek. Toch heb je haar

vorig jaar zomer bij ons uitgenodigd.... toen was je niet zo'n farizeeër. Stel je jouw

lieve Odette voor, Nol, achtervolgd door wellustige kaalknippers met kwijlmonden....’.

Het bleef geruime tijd stil. Ik zei: ‘Hallo! Nol, heb je me gevolgd?’

‘Ja zeker’, zei hij, opvallend nuchter, ‘maar ik weet niet wat ik

moet antwoorden. Het enige wat me te binnen schiet is, dat je nog steeds ontzettend

bijdehand bent.... en ook, dat je wel gelijk hebt, geloof ik’.

‘Gelukkig. Ik begon jou al van fascistische ideeën te verdenken. Het gezonde

Volksempfinden.... meisjes zonder vorm van proces door het dartele landvolk laten

achtervolgen en kaalknippen. Schande!’

Nol lachte hartelijk. ‘De gesprekken van de laatste dagen werden, wat jou betreft,

niet voor dovemansoren gesproken’, zei hij. Dat was waar. Bij de opgedoken

prominenten, die 's avonds in onze salon kwamen debatteren, waren enkele juristen,

een hoogleraar, een journalist, een kamerlid, een predikant, en dan nog de

Amerikaanse piloot, die sociologie had gestudeerd en veel van moderne muziek