‘Och, alle kinderen aldoor....’, zei ik. ‘Er waren ook wel een stuk of wat nogal
achterlijke kinderen, die er niet veel van snapten geloof ik. En als we Indiaantje
speelden, of rovertje, of zwommen, of vuurtje stookten, dan dachten we er geloof ik
echt niet aan, maar er waren ook altijd weer dingen, die ons eraan herinnerden.... een
jongen, die zonder erg met zijn hand in zijn zak stond te friemelen, tot de een de
ander aanstootte.... een paar meisjes die voorbij kwamen.... een woord dat iemand
zei en waarop ze allemaal ôô riepen.... ontzettend veel dingen eigenlijk’.
‘Bon. En dan dat muziek krijgen; je begrijpt dat dat me geweldig interesseert.
Voor de meeste mensen is sex aards en muziek hemels, dus precies tegengesteld.
Maar hoe jij die nu dooreen mengt....’
‘Toen ik dat nieuwe, opwindende leerde kennen, kreeg ik ineens zo'n zin, om iets
moois te verzinnen, iets anders, iets nieuws. Om iets moois te maken, moet er ook
iets bijzonders zijn van binnen, dunkt mij’.
‘God, wat ben je toch een bijdehand en ongelooflijk lief kereltje’. Nol drukte mij
heftig tegen zich aan.
‘En jij bent de gekste en liefste pa, waar ik ooit van gehoord heb!’
3
Het was in de zomer van 1940, toen ik Daphne voor de tweede maal zag. Er stond
nu geen mooie, blonde vrouw bovenaan de trap om ons te verwelkomen. Odette was
niet meer bij Arjen en Daphne. Zij had een jaar tevoren haar man en kind verlaten
voor een andere man. Daphnes vader begroette ons afgemeten en uitte vele klachten
tegen Nol. Hij stond er op, ondanks het feit dat zijn hulpje in de huishouding hem
de vorige dag in de steek had gelaten, een kop thee voor ons te zetten. De degelijke,
plichtmatige gastvrijheid van zijn landelijke voorouders leefde nog voort in deze
man.
Daphne was er niet. Dat feit maakte meer indruk op mij dan de afwezigheid van
haar moeder en alle daaraan verbonden consequenties. Door het open raam van de
achterkamer hoorde ik kinderstemmen en toen ik naar buiten keek, zag ik Daphne
in het trieste tuintje beneden mij. Er waren daar enige kinderen aan het schommelen
en met een kruiwagen aan het spelen. Daphne zat bij dit rumoerige troepje op een
vuilnisemmer te lezen. Zij zag er minder goed verzorgd uit dan twee jaar tevoren en
was aanzienlijk gegroeid. Ik observeerde haar aandachtig en vroeg mij af, of zij nog
hetzelfde merkwaardige kind zou zijn. De eerste seconden leek het, of zij zeer rustig
en volkomen verdiept in haar lectuur zat te lezen, maar dat was gezichtsbedrog. Ik
zag haar weldra naar het raam van het benedenhuis kijken, waar ongetwijfeld iemand
naar haar keek, en toen trok zij haar gebloemde jurkje op haar knieën. Nog geen
halve minuut later sloeg zij haar benen over elkaar, keek naar het voor mij onzichtbare
raam en trok weer aan haar jurk. Dat ging zo een poosje door en toen zij nog enige
malen van houding veranderd was, o.a. met één voet onder zich getrokken, stond zij
op, legde haar boek neer en liep het tuintje in. Zij hoog zich over een paar armzalige
bloempjes, bekeek die aandachtig en vervolgens probeerde zij in gebogen houding
de achterkant van haar jurk te zien, en toen dat niet gelukte, voelde zij met haar hand,
hoe hoog haar jurk daar nu zat ten opzichte van haar rose broekje. Dat was inderdaad
nogal hoog. Even later snelde zij weg en pakte een klein zwart poesje,
legde dat als een baby'tje in haar arm, solde er mee rond, ging weer op de vuilnisbak
zitten en legde het katje in haar schoot. Toen het diertje wilde ontsnappen, pakte zij
de zoom van haar jurk aan weerskanten van haar benen vast, stond op en tilde haar
jurk heel hoog op, tot boven haar middel bijna, wat een allerliefst gezicht was. Juist
toen ik met leedwezen constateerde, dat er aan alle goede dingen een eind kwam,
tikte Nol mij op de schouder en vroeg: ‘Zeg, verveel jij je niet?’ kwam naast me
staan, keek een ogenblik in het tuintje en zei: ‘O neen, ik zie het’. Daphnes vader
was op dat ogenblik afwezig. ‘Zal ik haar boven halen?’ Ik knikte. Hij boog zich
naar buiten en klapte in zijn handen. Het poesje was intussen definitief ontsnapt.
Daphne beschutte haar ogen met haar hand en keek onder het uitroepen van: ‘Hè,
watte?’ naar boven, uitte een wilde kreet, sprong eenmaal heel hoog op en stormde
naar het huis, waar ze uit ons gezicht verdween. Nol glimlachte en zei: ‘Arm
schaap....’.
Wij hoorden haar spoedig de trap opbolderen. Vlak voor haar vader sprong zij de
kamer binnen en vloog Nol spontaan om zijn hals. Er volgde eenzelfde tafereel als
twee jaar tevoren, maar nu duurde het korter, omdat Arjen zijn ergernis niet kon
bedwingen en zei: ‘Daphne, vooruit, stel je niet als een baby aan. Ga maar weer
spelen’. Toen ontstond het eerste gesprekje tussen Daphne en mij. Zij monsterde mij
nog eens snel van top tot teen en zei: ‘Wil je mijn parkietjes eens zien?’
‘Best’, zei ik, ijverig knikkend.
‘Een uitstekend voorstel’, prees Nol. Daphne pakte me bij mijn arm en loodste
mij snel de kamer uit. Ze leidde mij een smal kamertje binnen, waarin een niet
opgemaakt bed, een stoel en een tafeltje stonden; op dat tafeltje bij het raam stond
de kooi met drie parkieten. ‘De familie Parkiet’, zei Daphne met een gebaar, alsof
zij een hoge gast de kunstschatten van het kasteel liet zien. Zij zag er wat armoediger
uit, maar had nog dat bloeiende, gezonde, dat haar zo opvallend maakte. ‘Ze mogen
niet in de kamer, omdat m'n vader ze te druk vindt. Nu zijn ze rustig, maar soms jô....
's Avonds hang ik al m'n kleren op de kooi om het donker te maken, anders beginnen
ze 's morgens om vijf uur al te kwetteren’.
We stonden ieder aan een kant van de kooi te kijken. Ik vertelde haar, dat ze eens
bij mij thuis moest komen kijken, waar we een ezeltje hadden en een pony, rijpaarden,
duiven, honden, katten, konijnen en kippen. Zij luisterde met grote ogen, zonder
langer dan twee seconden stil te staan, voortdurend van haar ene en dan weer op haar
andere voet wiegelend, haar wat langer en slordig geworden haar bevingerend, langs
haar bont gebloemde jurkje strijkend en toen viel ineens haar blik op het slordige
bed. Zij grinnikte verlegen en zei: ‘Als m'n vader dat ziet....’. De kuil in het bed en
de driftig schuin opzij geworpen deken met het verkreukelde laken, riepen een beeld
in mij op van een snel uit bed gesprongen Daphne in de lichtblauwe pyama, waarvan
het jasje en de broek bij de stoel op de vloer lag. Er was geen wastafel in het kamertje.
Huppelde ze dan bloot naar de keuken, of hield ze alles aan net als de hoerenkinderen
bij hun pomp, die ik wel eens bezig gezien had, als ik 's morgens vroeg een ritje
maakte? Was ik maar een van die parkietjes.... dacht ik, wat zou ik dan veel zien.
Wat zou ik dat ontzettend graag zien!
Met een paar snelle handgrepen stopte ze de pyama onder het kussen, trok de
In document
Han B. Aalberse, De liefde van Bob en Daphne · dbnl
(pagina 89-92)