• No results found

Steden versus steden

In document VU Research Portal (pagina 72-75)

Indeling hoofdstukken

3.6 Steden versus steden

In de rangorde van de Overijsselse steden nam Deventer de eerste plaats in, Kampen de tweede en Zwolle de derde. Deze rangorde werd niet alleen bepaald door de anciënniteit van hun

215 Mensema, Gevers, 1978, 47-48; Prak 2013, 191.

216 Mensema, Gevers, 1978, 47. Het meningsverschil zorgde er onder meer voor dat de verdeling van de geestelijke goederen jarenlang onopgelost bleef. De stadsbesturen waren van oordeel dat kloostergoederen binnen de steden aan hen dienden toe te vallen en de rest aan steden en ridderschap samen. De ridderschap was de mening toegedaan dat alle geestelijke goederen aan steden en ridderschap samen toekwamen. Ook in dit geschil wonnen de steden.

217 Thomassen 2009, 229-234; Israel, 2001,305-314; Frijhoff, Spies 1999, 80-86; Prak 2013, 189-223.

218 Thomassen 2009, 139-142. Een complicatie in Overijssel was de ingewikkelde manier waarop binnen de Statenvergadering de meerderheid van stemmen werd berekend. De drie steden en de ridderschap hadden een gelijk

stemgewicht (1:1). Probleem was dat elke stad één stem uitbracht en dat de edelen hoofdelijk stemden, zodat de stem van één edele beslissend kon zijn. Het stemmingsreglement in Overijssel bleef tot het einde van de achttiende eeuw onderwerp van debat. Zie Bussemaker 1888, 7; Propositie (3) 1655, 2.

219 Van deze zogeheten submissie maakten de steden en gewesten zelden gebruik, omdat zij in dat geval hun zelfbeschikkingsrecht uit handen gaven. Hoe dan ook waren interventies van zowel stadhouder als Staten-Generaal omstreden. De submissie in Overijssel in 1657 (aan Holland) is een van de schaarse gevallen waarin een gewest zelf om arbitrage verzocht. Zie Thomassen 2009, 233.

68 stadsrechtverlening. Economisch gezien bestond er een vergelijkbare hiërarchie, gevolg van het feit dat Deventer en Kampen door hun ligging aan de IJssel echte handelssteden waren, en Zwolle, dat via Vecht en het Zwarte Water met de Zuiderzee verbonden was, aanvankelijk veel minder. 220 In deze onderlinge krachtsverhoudingen begon aan het begin van de zeventiende eeuw verandering te komen.

Feitelijk waren Deventer en Kampen al voor de Opstand hun positie als voornaamste handelssteden van de Noordelijke Nederlanden kwijtgeraakt als gevolg van de verzanding van de IJssel en de opkomst van de Hollandse steden. Daar kwam de oorlogsschade van de Opstand nog bij. Vooral Deventer, dat vrijwel onafgebroken de inkwartiering van Spaanse en Staatse garnizoenen had moeten dulden, had zwaar onder het oorlogsgeweld geleden. De IJsselsteden werden bovendien herhaaldelijk getroffen door de boycotmaatregelen die de Staten-Generaal uitvaardigden tegen handel met de Spanjaarden. Gevolg was dat Deventer en Kampen hun posities in de internationale handel verloren zagen gaan en ook hun functie in de doorvoerhandel vanuit Amsterdam via de IJssel naar het Rijnland en Westfalen kwijtraakten. Voortaan gingen de handelsstromen van de Republiek met Duitsland via de kustwateren naar Hamburg en Bremen, van waaruit de goederen via de Weser en Elbe naar het binnenland werden vervoerd.221

In tegenstelling tot Deventer en Kampen wist Zwolle zijn economische positie te handhaven en zelfs te versterken, doordat de stad via het Zwarte Water over een goede verbinding met de Zuiderzee kon blijven beschikken, terwijl het Duitse achterland via de Vecht bereikbaar bleef, tot aan het stadje Nordhorn in het graafschap Bentheim. Zwolle bezat vanaf 1438 het stapelrecht van Bentheimer zandsteen, een steensoort die in de groeven van Bentheim en Gildehaus werd gewonnen en via de Vecht en het Zwarte Water naar de Zuiderzee werd vervoerd. Aanvankelijk werd dit materiaal alleen gebruikt voor sarcofagen, grafstenen, beelden en doopvonten, maar vanaf 1400 steeds vaker ook als bouwmateriaal voor buitenplaatsen, overheidsgebouwen en kerken.222

De zeventiende eeuw werd de bloeiperiode van de zandsteenhandel en dankzij het eerder verkregen stapelrecht profiteerde Zwolle daarvan maximaal. Als gevolg daarvan bleef de route via Zwolle en de Vecht voor Amsterdamse kooplieden een alternatief voor de zeeroute via de Waddenzee naar Duitsland, ook voor andere goederen dan zandsteen.223 Voor het verarmde Deventer betekende de opkomst van Zwolle een gevoelig statusverlies, temeer daar Zwolle vanwege zijn centrale ligging vanaf 1650 ook de vaste vergaderplaats van het college van gedeputeerden inclusief de griffie was geworden.224

220 Deventer was in de Middeleeuwen de belangrijkste stad van Overijssel, mede dankzij de aanwezigheid van een bisschoppelijk kapittel en een befaamde Latijnse school waar onder anderen Geert Grote, Desiderius Erasmus, Gerard Geldenhouwer en Johannes Murmellius hun opleiding kregen. Geert Grote werd de grondlegger van de Moderne Devotie en Desiderius Erasmus van het humanisme. De vooraanstaande positie van Deventer bleek verder uit het feit dat de stad in de Klaring, het hoogste rechtscollege binnen het gewest, van oudsher met vier afgevaardigden vertegenwoordigd was, en Kampen en Zwolle met elk twee.

221 Slechte 2010, 428-429.

222 Amsterdam liet in 1650 zijn nieuwe stadhuis geheel in Bentheimer zandsteen bouwen.

223 J.O. Neefjes, O. Brinkkemper, L. Jehee (red.), Cultuurhistorisch Atlas van de Vecht. Biografie van Nederlands grootste

kleine rivier, Zwolle 2011, 156-159.

224 De Zwolse partij maakt daarvan melding in Missive (12) 1655, C2 recto. De keuze voor Zwolle als vaste vergaderplaats van het dagelijks bestuur zou volgens de tekst met instemming van Deventer zijn gebeurd.

69

3.7 Nieuwe leiders

Het doorslaan van de balans tegen gunste van Zwolle werd versterkt door de opkomst van de adellijke familie Van Haersolte. Toen in het begin van de zeventiende eeuw duidelijk werd dat de toelating tot de ridderschap aan strengere regels werd gebonden, kwamen edelen die een loopbaan in het landsbestuur ambieerden, voor de vraag te staan of zij als stadsregent of als lid van de ridderschap aan het overheidsbestuur wilden deelnemen.225

Koos een edelman voor de ridderschap, dan moest hij in het bezit zijn van een havezate op het platteland en deze zelf bewonen. Het Overijsselse platteland bood in dat opzicht interessante mogelijkheden. Het was door de oorlog grotendeels ontvolkt en de daar gelegen voormalige kerkelijke goederen werden slecht beheerd, waardoor het niet moeilijk was om landerijen in bezit te krijgen.226

Een van de edelen die de overstap naar de ridderschap maakten, was Sweder van Haersolte (1582-1643), de vader van Rutger, hoofdrolspeler in de latere Overijsselse partijtwisten. Sweder van Haersolte behoorde tot een familie die het Zwolse burgerrecht bezat.227 Hij was aanvankelijk lid van de Zwolse magistraat en afgevaardigde van zijn stad in de Staten van Overijssel. Toen de Overijsselse edelen in het begin van de zeventiende eeuw moesten kiezen voor de ridderschap of voor een status als burgerlijk regent, besloot hij in 1617 over te stappen naar de ridderschap. Om voor het lidmaatschap in aanmerking te komen liet hij in de buurtschap Genne, een uur gaans vanaf Zwolle in de richting Hasselt, de havezate De Haerst bouwen.228

Zijn overgang naar de ridderschap en aansluitende benoeming tot afgevaardigde van Salland in de Staten-Generaal leverden hem in korte tijd veel nieuwe contacten op, in het bijzonder met stadhouder Maurits. De patronage van de stadhouderlijke familie gaf zijn carrière vleugels. Sweder vestigde de aandacht van de stadhouder op zich, toen hij in mei 1618 de stadsregering van Kampen wist over te halen om in te stemmen met de door Maurits voorgestelde Nationale Synode.229 Vanaf dat moment begon de stadhouder hem in te zetten als vertrouwensman.230 Ook na de dood van Maurits behield Sweder deze positie. Zo beijverde hij zich in 1625 persoonlijk om Frederik Hendrik als stadhouder van Overijssel benoemd te krijgen. Toen Frederik Hendrik na de herovering van ’s-Hertogenbosch in 1629 aanstuurde op een bestand met Spanje, werd Sweder ingezet om de Staten van Overijssel voor dit plan te winnen.231 Enkele jaren later stapte de stadhouder over naar de partij die de oorlog met Spanje wilde voortzetten en was het opnieuw Van Haersolte die opdracht kreeg om de Staten van Overijssel over de streep te trekken.232 In 1630 wist Sweder te bewerkstelligen dat Willem II, de driejarige zoon van Frederik Hendrik, tot generaal van de ruiterij werd benoemd. En dankzij

225 Mooijweer 2000, 18.

226 Streng 1991, 35.

227 Streng 1997, 305, 343. De familie Van Haersolte werd tot in de 17e eeuw ook wel Van Haerst genoemd, naar het stamgoed Hof te Haerst in Zwollekerspel waarmee de familie door de bisschop van Utrecht werd beleend. De eerste van de familie van wie bekend is dat hij lid was van het Zwolse stadsbestuur, is Johan van Haerst, grootvader van Sweder.

228 A.J. Mensema, A. Gevers, De havezaten in Salland en hun bewoners, Alphen aan de Rijn 1983, 434-439.

229 Israel 2001, 492.

230 Ook in Utrecht en Gelderland maakten Maurits en Frederik Hendrik gebruik van vooraanstaande edelen om hun politieke belangen in het gewest en de Staten-Generaal te behartigen: in Gelderland waren dat Gerlach van der Capellen (kanselier van het Hof te Gelderland) en Arnold van Randwijk (lid van de Raad van State), in Utrecht Adriaen Ploos van Amstel. Zie Israel 2001, 498.

231 Israel 2001, 564.

70 het voorbereidende werk van Van Haersolte was Overijssel in 1631 het eerste gewest dat aan Willem II het recht verleende om zijn vader in diens ambten op te volgen.

Kortom, de stadhouderlijke familie had in Sweder van Haersolte een uitstekende ambassadeur. Voor zijn lobbywerk werd hij rijkelijk beloond en daarvan liet hij zijn familieleden royaal meeprofiteren. Zo verwierf Sweder voor zijn zoon Rutger in 1633 het drostambt van Lingen, een leen van de Oranjes.233 Voor Rutger liet Sweder in 1640 in Nieuwleusen de havezate Oosterveen bouwen. Andere gunsten ontving Sweder in de vorm van militaire functies voor andere familieleden. Steeds meer overheidsambten in Overijssel kwamen op deze manier in handen van de Van Haersoltes.234

Dankzij zijn innige relaties met de stadhouder groeide Sweder van Haersolte uit tot de meest invloedrijke edelman in de Staten van Overijssel in de eerste helft van de zeventiende eeuw. Hij was lange tijd landrentmeester van Salland en vanaf 1639 drost van Salland, het hoogste bestuursambt dat in Overijssel te vergeven was. Opvallend is het grote aantal Overijsselse havezaten dat in deze periode in handen kwam van de familie. Dankzij het bezit van deze adellijke huizen, die de bewoners recht gaf op een plaats in het landsbestuur, nam de politieke invloed van de Van Haersoltes in Overijssel steeds verder toe.235 Rutger volgde zijn vader in 1639 op als landrentmeester Salland, nadat deze was gekozen tot drost van Salland. Na Sweders dood in 1643 werd zijn schoonzoon Hiddo van Voorst benoemd tot drost van Salland en nam Rutger de rol van familiepatroon over.236

In document VU Research Portal (pagina 72-75)