• No results found

Model Holland: de stadsarena

In document VU Research Portal (pagina 42-45)

Indeling hoofdstukken

1.3 Het pamflet als onderzoeksobject

1.3.2 Model Holland: de stadsarena

107 Dat uitgevers om commerciële redenen een voorkeur zullen hebben gehad voor een aantrekkelijke literaire vormgeving van hun pamfletten, is een verdedigbaar standpunt. Dat betekent niet dat overheden die een pamflet uitgaven, geen aandacht hadden voor de literaire vormgeving. Hoeveel pamfletten de uitgevers voor eigen rekening en risico uitgaven, is niet te bepalen. Voor anonieme pamfletten kan het initiatief hoe dan ook moeilijk bij de drukker hebben gelegen: anonimiteit is moeilijk verenigbaar met marktbewerking en winstoogmerk. Het onderzoek van Harms lijkt erop te wijzen dat uitgevers vooral actief werden als de kust veilig was, dat wil zeggen: nadat de politieke strijd ten gunste van de ene of de andere partij was beslecht. Zowel na de overwinning van de contraremonstranten in 1618 als na de zege van de oranjegezinden in 1672 is er een stijging van het aantal pamfletuitgaven te constateren waarin de overwinnaars lof wordt toegezwaaid en de verliezers hoon ten deel valt.

108 Anders dan in de Republiek waren gedrukte petities in Engeland vanaf 1640 een normaal verschijnsel. Daar was niet het stadsbestuur de hoogste overheid, maar vorst en parlement. Doordat deze petities aan de centrale overheid werden gericht, hadden zij een groter bereik en bevorderden zij bovenlokale partijvorming: hoe meer sympathisanten een petitie tekenden, hoe groter de politieke druk die kon worden uitgeoefend. De schaal waarop dit publieke debat werd gevoerd, maakte het gebruik van de drukpers noodzakelijk.

109 Hans de Jong, De traditie en het verlichte denken. Politieke theorie, de burger en het publieke debat in de Republiek

(1650-1704), Utrecht 2012. Ingmar Vroomen, Taal van de Republiek. Het gebruik van vaderlandretoriek in Nederlandse pamfletten, 1618-1672, Rotterdam 2012.

38 Op basis van bovengenoemde studies laat zich voor het gewest Holland een model van openbare meningsvorming formuleren dat ik als uitgangspunt voor mijn onderzoek in Overijssel wil gebruiken. Daarin is de vroegmoderne ommuurde stad de belangrijkste arena van openbare meningsvorming met het gesproken en handgeschreven woord als belangrijkste medium. De alomtegenwoordigheid van de stad als fysieke publieke ruimte, met haar veelheid van netwerken en media, genereerde een maximaal publieksbereik. Wat in de stad speelde en werd rondverteld, kreeg iedereen op enig moment wel te horen, en wie wilde kon zelf ook zijn mondje roeren.

Formele sprekersrollen in het stedelijke publieke debat waren er voor het stadsbestuur, voor de inwoners met burgerrecht en voor de stedelijke corporaties. Daarnaast konden alle ingezetenen als informele woordvoerders optreden: zegsman van straatpraat, waar of niet, kon iedereen zijn. De dagelijkse contacten tussen de inwoners vormden het permanent beschikbare distributienetwerk van nieuws en opinies die in de stad circuleerden. De verificatie daarvan was het grootste probleem, zeker als de nieuwsbron zich buiten de stad bevond en het nieuws met het reizigersverkeer de stad was binnengekomen.

Gedrukte communicatie speelde in de vroegmoderne stedelijke opinievorming aanvankelijk een ondergeschikte rol. Zolang de steden niet te groot waren, konden stadsbesturen volstaan met het afkondigen van resoluties, ordonnanties, keuren en ander nieuws vanaf het stadhuis en het ophangen van handgeschreven kopieën op openbare plaatsen. Burgers dienden hun verzoekschriften aan het stadsbestuur in handgeschreven vorm in, al dan niet onder gelijktijdige verspreiding van kopieën onder de inwoners van de stad.

Gedrukte politieke teksten die in de stad circuleerden, waren meestal afkomstig van afzenders buiten de stad en gericht op een breder publiek dan alleen de stedelijke gemeenschap. Eenmaal aangekomen in de stad van bestemming werden deze gedrukte teksten, als zij nieuwswaarde hadden, met de hand gekopieerd om ze een grotere bekendheid te geven. Ook handgeschreven teksten van buiten de eigen stad konden op die manier onder de lokale bevolking worden verspreid. Het omgekeerde kwam ook voor: handgeschreven petities uit de eigen stad die voor de inwoners van andere steden nieuwswaarde hadden, konden elders in omloop worden gebracht, in druk of in handschrift.

De lokale publieke opinie had buiten de eigen stad vooral nieuwswaarde als het geagendeerde onderwerp een kwestie betrof die ook anderen in het gewest raakte. Dat gold zeker in steden met een stem in het landsbestuur, wat in Holland voor achttien steden het geval was. Als een stad in het landsbestuur was vertegenwoordigd, kon de stedelijke publieke opinie ook burgers in andere steden raken en de uitkomst van een gewestelijk debat beïnvloeden, zoals tijdens de Bestandstwisten het geval was. De gewestelijke opiniestrijd die toen uitbrak, had onmiskenbaar het karakter van een stedenstrijd waarin het landsbestuur uiteenviel in twee rivaliserende stedengroepen van remonstrantse en contra-remonstrantse signatuur.

De gewestelijke publieke arena verschilde fundamenteel van de stedelijke doordat zij als publieke ruimte een vrijblijvender en vluchtiger karakter bezat. Familiebezoeken, handelscontacten, regentenoverleg, kerkelijke vergaderingen en reizigersverkeer genereerden weliswaar een bovenlokale geruchtenstroom van nieuws en opinies, maar deze stroom was in het algemeen te ongeregeld en diffuus om als basis voor een collectieve politieke agenda te dienen. De zeventiende-eeuwse praatjespamfletten, met hun veelal terloopse ontmoetingen in

39 herbergen en op trekschuiten, geven een indruk van de vluchtigheid van deze publieke gesprekssituaties.111

Daar komt bij dat burgers politiek gezien in de gewestelijke arena weinig te zoeken hadden. Het stadsbestuur was de enige overheid waarmee zij publiekrechtelijk gezien te maken hadden, aangezien de stedelijke constituties de grondslag vormden van hun juridische status. Ook wanneer hun eisen betrekking hadden op bovenlokale kwesties, konden burgers deze alleen ingewilligd krijgen via hun stadsbestuur.112 Voor de openbare meningsvorming had deze rolverdeling tot gevolg dat in het gewestelijke debat vooral overheden tegenover overheden stonden. Formele woordvoeringsrollen waren er voor de landsregering, de stadhouder, de stadsbesturen en corporaties zoals de ridderschap. Dat wil niet zeggen dat burgers monddood waren, maar zij misten als rechtspersoon een titel om buiten hun eigen stad een formele woordvoeringsrol op te eisen, uitzonderingen daargelaten.113

In hoeverre er in de zeventiende eeuw in de Republiek sprake was van een publiek debat dat de grenzen van de gewesten oversteeg, is op basis van eerdergenoemde studies moeilijker te bepalen. Voor de Unie gold wat dat betreft hetzelfde als voor de gewesten: de formele en informele mondelinge contacten tussen de gewesten waren te diffuus en ongeregeld om een gemeenschappelijke agenda van politieke kwesties te doen ontstaan, uitzonderingen zoals de Opstand en het Rampjaar daargelaten. Tot pamfletoorlogen waarin gewesten tegenover gewesten kwamen te staan, heeft deze informele opinievorming in de zeventiende eeuw in elk geval niet geleid.114

Dat niet wil zeggen dat er in een gewest van de Republiek geen gelegenheidsdrukwerk uit andere gewesten circuleerde, al dan niet door reizigers naar huis meegenomen of via boekverkopers verspreid. In veel gevallen zal het daarbij zijn gegaan om pamfletten uit Holland, waar de meeste uitgevers waren gevestigd. Soms konden deze pamfletten zelfs een hoge nieuwswaarde hebben, zoals de Hollandse pamfletten die de Franeker hoogleraar Huber in 1672 voorbij zag komen.115 Als ‘buitenlands’ nieuws zullen deze pamfletten voor de lezers in andere gewesten zeker informatief zijn geweest, maar niet urgent genoeg om ter plaatse een publiek debat te agenderen, laat staan een oproer.

Staatkundig gezien was daartoe ook geen noodzaak. De gewesten van de Republiek waren baas over hun eigen politieke agenda’s. Aan de Staten-Generaal waren alleen de buitenlandse politiek en de landsverdediging opgedragen. In conflictsituaties in gewesten of tussen gewesten konden zij hoogstens bemiddelen, maar alleen als de strijdende partijen daarom zelf verzochten.

111 Dingemanse 2008, 340-341.

112 H.F.K. van Nierop, ‘Popular Participation in the Dutch Republic’, in: Peter Blickle (ed.), Resistance, Representation, and

Community, Oxford 1997, 272-290; Vroomen 2012, 246-247.

113 De door Reinders beschreven Hollandse pamfletoorlog uit het Rampjaar is zo’n uitzondering. Burgers grepen toen de inval van de buitenlandse troepen aan om af te rekenen met hun stadsbesturen. Volgens Reinders kan daarin het begin van een bovenlokale protestbeweging worden gezien. Vroomen betwijfelt dat en stelt dat de opstand van 1672 eerder een optelsom was van stedelijke protesten, waarbij de indieners van de petities elkaars gedrag kopieerden. Anders dan gewoonlijk verschenen de petities niet alleen in handgeschreven vorm maar ook in druk, waardoor zij een regionaal bereik kregen. Zie verder: Vroomen 2012, 246-247.

114 Dat wil niet zeggen dat de openbare mening in het ene gewest de publieke opinievorming in het andere niet kon beïnvloeden. In 1673 verschijnen in Overijssel voor het eerst pamfletten die reageren op de publieke opinie in Holland. Daaruit blijkt alleen dat deze Hollandse publieke opinie in Overijssel bekend was en dat sommige woordvoerende partijen zich daartegen te weer stelden. Tot een echte publieke opiniestrijd tussen deze gewesten leidde dat niet. Zie verder hoofdstuk 7.

40 Een formele bevoegdheid om als scheidsrechter op te treden hadden de Staten-Generaal niet.116

Zij konden alleen interveniëren als een gewest niet aan zijn financiële verplichtingen voldeed, maar ook dan werd de kwestie zelden hoog opgespeeld, omdat parate executie bij wanbetaling in de meeste gevallen tot het faillissement van de wanbetaler zou leiden en de continuïteit van de Republiek in gevaar kwam.

In hoeverre het hierboven genoemde en op Holland gebaseerde model van publieke opinievorming ook voor Overijssel geldt, zal uit mijn onderzoek moeten blijken.117 Zeker is dat de inrichting van het openbaar bestuur in Overijssel op tal van punten afweek van Holland. Zo had de adel in Overijssel een veel sterkere stem in het landsbestuur dan in Holland, ontbraken centrale ambtelijke instellingen als een Hof van Justitie en een Rekenkamer, en benoemden de steden hun eigen bestuurders. De vraag is in hoeverre deze verschillen terug te vinden zijn in de dynamiek van het publieke debat.118

In document VU Research Portal (pagina 42-45)