• No results found

Steden, stedenbouw, verstedelijking

In document Drenthe transformeert (pagina 46-51)

transformatie van Drenthe

3 De stedelijke ontwikkeling

3.1 Steden, stedenbouw, verstedelijking

Het aanzien van een gebied wordt bepaald door zaken als de ligging en ontwikkeling van dorpen en steden, maar ook landbouw, recreatie en infrastructuur zijn onderdeel van de

107

Assen, Drents Archief, Gedeputeerde J. Smallenbroek, inv.nr. 348, ‘Volkshuisvesting en stedebouw in Drenthe’, 1949

ruimtelijke inrichting van het land. Het Nederlandse landschap is een landschap dat volledig door mensenhanden is gevormd, het is een functioneel landschap. Er is dan ook een

duidelijk verband tussen maatschappelijke ontwikkelingen en de ruimtelijke inrichting van het land.

Maatschappelijke ontwikkelingen vinden over het algemeen hun wortels in de steden, dit is dan ook de plaats waar de ruimtelijke gevolgen het eerst merkbaar worden. De Drentse steden hebben na de Tweede Wereldoorlog een transformatie ondergaan. Drenthe had na de Tweede Wereldoorlog een vijftal relatief grote steden, namelijk Assen, Meppel,

Coevorden, Hoogeveen en Emmen.108 Over de definitie van ‘stad’ kan gediscussieerd worden. In 1850 is het officiële onderscheid tussen steden en dorpen vervangen door een indeling in gemeenten. Het onderscheid tussen steden en dorpen is daardoor lastiger te maken. Het kan gemaakt worden op basis van factoren als bevolkingsaantal,

bevolkingsdichtheid en oppervlak. Er is echter ook een sociaal verschil tussen stad en dorp. De stadsgemeenschap is over het algemeen minder hecht dan de bevolking van een dorp, waar iedereen elkaar kent. Dorpen worden meestal gekenmerkt door een landelijke

uitstraling. Ook zaken als beroepssamenstelling, voorzieningenniveau en de functie van de plaats binnen de regio zijn mede bepalend of een plaats een stad of een dorp is. De stad wordt ook wel omschreven als een multifunctionele centrale plaats, een knooppunt van activiteiten in de productieve en consumptieve sfeer.109 De rijksoverheid koos er bij het industrialisatiebeleid voor om de industrie in Drenthe te concentreren in de grootste steden, en daarnaast in enkele zorgvuldig geselecteerde dorpen. In deze scriptie vormt dit dan ook de leidraad. De in het industrialisatiekernenbeleid voor Drenthe als steden benoemde plaatsen worden ook hier als steden betiteld, de overige plaatsen worden onder de dorpen geschaard. De rijksoverheid hanteerde als vijf grootste steden in Drenthe Assen, Meppel, Coevorden, Hoogeveen en Emmen. Dit waren eveneens de vijf steden die Drenthe voor de Tweede Wereldoorlog telde. Het betrof plaatsen met een relatief klein aandeel agrarische beroepsbevolking, een hoge bevolkingsdichtheid in vergelijking met omliggende plaatsen en een regionale verzorgingsfunctie.

Vier van de vijf grootste steden van Drenthe waren ontstaan als handelscentra die een verbinding tussen Drenthe en de rest van Nederland tot stand brachten (zie figuur 3.1).110 Alleen Emmen was een geval apart, deze plaats gelegen in het uiterste zuidoosten van de provincie was van oudsher een veenkolonie. De steden langs de zuidrand van de provincie doorbraken de natuurlijke barrière die eeuwenlang gevormd werd door de veenmoerassen

108

0923 Bestuursarchief Drenthe 3730 Stukken betreffende de woningbehoefte in Drenthe in relatie tot structuurwijziging als gevolg van industrialisering, 1958-1968

109

Holthoon, F.L. van (ed.), J. Berting, De Nederlandse samenleving sinds 1815: wording en samenhang, Assen, 1985, hoofdstuk 4

110

die het Drents plateau omringen. Mede door deze geografische belemmering was Drenthe lange tijd zeer slecht bereikbaar en geïsoleerd. De zeer beperkte infrastructuur droeg hier eveneens aan bij.

Vanaf het einde van de negentiende eeuw vond er een sterke bevolkingsgroei plaats in Drenthe, zoals duidelijk blijkt uit figuur 1.2. De steden groeiden in deze periode sterker dan het omliggende platteland, er was sprake van verstedelijking (zie figuur 2.3). Dit is een ontwikkeling die in heel Nederland waargenomen wordt en duidt op migratie van het platteland naar de steden (zie figuur 2.12). Opvallend is daarbij dat een groot deel van de bevolking niet naar de grootste steden migreerde, maar naar kleinere stadjes.111 Ook in Drenthe was dit het geval. De Drentse stadjes groeiden uit tot regionale centra. Hier kwamen op kleine schaal industrie en dienstverlening tot bloei. Zo vestigde de grafische nijverheid zich in Meppel en werd Assen het dienstencentrum van de provincie. Deze ontwikkelingen waren onder meer mogelijk door een sterke verbetering van de infrastructuur, die aan het einde van negentiende eeuw op gang kwam. Spoorlijnen werden aangelegd, er kwam een tramnetwerk en het wegennet werd uitgebreid (zie figuur 3.1 en 3.3) Waterwegen van

betekenis had Drenthe amper, de meesten waren ontstaan in het kader van de vervening en werden al snel te klein voor goederenvervoer. Dit bleef tot ver na de Tweede Wereldoorlog een probleem. Drenthe is de enige provincie in Nederland die geen eigen doortocht naar open water heeft, dit heeft de economische ontwikkeling van de provincie geremd.112

Na de Tweede Wereldoorlog werd het stimuleren van deze economische ontwikkeling één van de hoofddoelen van lokale bestuurders en de rijksoverheid. Daartoe werd de industrialisatie aangewend. Een ongerichte industrialisatie werd ongewenst geacht, het rijk oefende controle uit door een beperkt aantal geschikte industrialisatiekernen aan te wijzen. Zoals gezegd ging het in Drenthe om de steden Assen, Coevorden, Hoogeveen, Meppel en Emmen en de dorpen Nieuw Buinen, Roden en Klazienaveen. Tot slot zou incidentele industrievestiging op het platteland plaatsvinden.113 De kernen waren zodanig gekozen dat ze evenwichtig verspreid waren over het Drentse grondgebied. Anderzijds was het niet de bedoeling dat de kernen met elkaar zouden gaan concurreren, voldoende onderlinge afstand werd dan ook in acht genomen (zie figuur 3.4).114

111

Holthoon, F.L. van (ed.), J. Berting, Op.cit., hoofdstuk 4

112

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 296, ‘Korte beschrijving van de geschiedenis, bevolking, bodemgesteldheid en middelen van bestaan der provincie Drenthe’, 1958 en herzien in 1965; Heringa, J. (ed.), Op.cit., hoofdstuk 8; Beschrijving van de provincie Drenthe: behorende bij de waterstaatskaart, ed. Directie Algemene Dienst van de Rijkswaterstaat, Den Haag 1965

113

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. A27, ‘Drenthe’s industriële perspectieven’, 1948; Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. A45, ‘Enkele opmerkingen betreffende de industriebevordering in de provincie Drenthe’, 1950; Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 334, ‘Nota inzake de te verwachten

bevolkingsspreiding in Drenthe alsmede te verwachten woningbehoefte in de komende jaren’, 1964

114

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 305, ‘Nota inzake de bepaling van ontwikkelingskernen in de provincie Drenthe’, 1958

Het duurde niet lang voordat men in Den Haag tot de conclusie kwam dat er dubbele winst gehaald kon worden uit de economische ontplooiing van het noorden van het land. Drenthe en het gehele noorden van Nederland vormden een gebied waar nog meer dan voldoende ruimte was na de Tweede Wereldoorlog, in tegenstelling tot het westen van het land. In het noorden was maar 23 procent van de inwoners woonachtig in een gemeente met meer dan 50.000 inwoners, ten opzichte van 41 procent in heel Nederland (zie figuur 3.5 en 1.16 t/m 1.18).115 Enerzijds zou door stimulering van de economie in het noorden de

werkloosheid in deze gebieden opgelost kunnen worden, anderzijds zou op deze manier de druk op het westen verlicht kunnen worden. De sterke economische groei die het westen in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw had doorgemaakt was mogelijk

gemaakt doordat het net van waterwegen, verkeerswegen en spoorwegen voortdurend werd verbeterd en ook luchtverkeer er zijn centrum kreeg. De onevenwichtige spreiding van bestaansbronnen en bevolking die hierdoor tot stand was gekomen, moest worden opgeheven door andere landsdelen eveneens aantrekkelijk te maken. Het regionale industrialisatiebeleid probeerde dit te bewerkstelligen.

In Drenthe moest met name op het gebied van infrastructuur en voorzieningen veel gebeuren. Gebruikmakend van de vele subsidieregelingen en stimuleringsmaatregelen gingen de provinciale en regionale overheden aan het werk om het vestigingsklimaat van de provincie te verbeteren. Hun inzet werd beloond, in de jaren vijftig en zestig was er sprake van een duidelijke economische groei in Drenthe. Deze groei voltrok zich hoofdzakelijk in de door de overheid aangewezen industriekernen (zie figuur 3.6 en 3.7), bijna 90 procent van de industriële groei die plaatsvond gedurende de jaren vijftig was in deze gemeenten

gelokaliseerd.116 Uiteraard oefenden deze plaatsen een sterke aantrekkingskracht uit op hun omgeving. 83 procent van de bevolkingsgroei en 69 procent van de woningbouw in Drenthe tussen 1945 en 1964 waren hier geconcentreerd.117 Veruit het grootste deel van de Drentse stedelingen woonde in de gemeenten Assen, Emmen, Hoogeveen en Meppel.118 Daarmee was Drenthe echter nog altijd veruit de minst stedelijke van de drie noordelijke provincies.119

Tijdens de naoorlogse periode vond er in Drenthe een ruimtelijke verschuiving plaats van het zwaartepunt van zowel de economie als de bevolking. Waar eerst de zandgronden sterk overheersten, verschoof dit tijdens de wederopbouw naar de veengebieden. Van

115

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 294a, ‘Het Noorden, het Westen en overig Nederland’, 1957

116

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 334, ‘Nota inzake de te verwachten bevolkingsspreiding in Drenthe alsmede te verwachten woningbehoefte in de komende jaren’, 1964

117

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 334, ‘Nota inzake de te verwachten bevolkingsspreiding in Drenthe alsmede te verwachten woningbehoefte in de komende jaren’, 1964

118

Assen, Drents Archief, Bestuursarchief provincie Drenthe, inv.nr. 3730, ‘Stukken betreffende de woningbehoefte in Drenthe in relatie tot structuurwijziging als gevolg van industrialisering’, 1958-1968

119

Het Noorden op weg naar het jaar 2000; een nieuw perspectief, eds. de provinciale besturen van Groningen, Friesland en Drenthe, Assen 1967, p. 58, tabel 9

oorsprong was de weinige industrie die Drenthe bezat hoofdzakelijk gevestigd op de zandgronden van het Drents Plateau (zie figuur 3.8 voor een overzicht van de economisch-geografische gebieden in Noord-Nederland). In de veengebieden draaide alles om turf, maar met de opkomst van steenkool raakte deze industrie in het slop. De grote werkloosheid die dit met zich meebracht leidde ertoe dat het beleid van de overheid zich aanvankelijk sterk op deze gebieden concentreerde. In eerste instantie industrialiseerde vooral Zuidoost-Drenthe (Emmen) dan ook erg snel (zie figuur 1.14). Iets later begonnen ook Hoogeveen en Meppel zich te ontwikkelen. Assen, Hoogeveen en Emmen zouden uiteindelijk de grootste

naoorlogse industrieplaatsen worden (zie figuur 1.15). Er was sprake van een geografische herverdeling van bestaansbronnen, waarbij de werkgelegenheid zich hoofdzakelijk

concentreerde in de aangewezen kerngemeenten. In 1960 was ongeveer 70 procent van de nieuwe bedrijven in de kernen gevestigd.120

Toch viel de groei uiteindelijk een beetje tegen, zowel wat economie als bevolking betreft. De Drentse gemeenten hadden grootse prognoses opgesteld, maar die werden niet gehaald. Dit heeft te maken met een aantal factoren. Ten eerste op het gebied van

economie. De industrialisatie begon zeer veelbelovend, maar stokte uiteindelijk in de jaren zestig. Deze ontwikkeling is beschreven in het eerste hoofdstuk van deze scriptie. De bevolkingsontwikkeling hing hiermee samen. Aanvankelijk was er een zeer sterk verband tussen de ruimtelijke spreiding van de bevolking en de spreiding van de werkgelegenheid. Men was genoodzaakt in de buurt van het werk te wonen. Na de oorlog brachten de

toenemende welvaart en mobiliteit hier verandering in. Wonen en werken groeiden uit elkaar, het aantal auto’s steeg en de steden liepen leeg. De stadsbewoner trok naar buiten en het waren de forensenplaatsen die hiervan het meest profiteerden. De angst voor een

ongebreidelde verstedelijking, waarbij het onderscheid tussen stad en platteland zou verdwijnen, kwam op. De eerste nota ruimtelijke ordening van 1960 trachtte aan al deze ontwikkelingen richting aan te geven.121 De ruimtelijke ordening had zich in de eerste decennia na de oorlog zeer dienstbaar opgesteld in het economische veranderingsproces, dit veranderde vanaf de tweede helft van de jaren zestig. Economie werd minder belangrijk, kwaliteit van het leefmilieu veel meer.122 Ook in Drenthe waren deze ontwikkelingen

zichtbaar. De groei van de steden stokte in de jaren zestig (zoals te zien is in figuur 2.12) en vele groots opgezette uitbreidingsplannen moesten danig ingekrompen worden. Een goed voorbeeld hiervan was de ontwikkeling van Coevorden. In 1964 werd een nieuw

120

Heijke, Th.G., ‘De ontwikkeling van de industrie in het Noorden des lands’, Tijdschrift voor economische

en sociale geografie, 53 (1962), p. 85-96

121

Nota inzake de ruimtelijke ordening in Nederland, eds. Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Rijksdienst voor het Nationale Plan, Den Haag 1960

122

Taverne, E.R.M., I. Visser, Stedebouw: de geschiedenis van de stad in de Nederlanden van 1500 tot

uitbreidingsplan voor Coevorden opgesteld, gebaseerd op de veronderstelling dat

Coevorden zou groeien naar 18.500 inwoners in 1980 en vervolgens naar 30.000 tot 40.000 inwoners in het jaar 2000.123 In figuur 3.10 is te zien dat de stad een forse uitbreiding

gepland had. Deze uitbreiding werd wel gerealiseerd (zie figuur 3.11), maar in een veel lager tempo dan het gemeentebestuur in 1964 verwachtte. De bevolkingsgroei viel dan ook zeer tegen, zoals in hoofdstuk 2 van deze scriptie al te lezen was. Andere Drentse steden ondergingen een vergelijkbaar lot.

In document Drenthe transformeert (pagina 46-51)