• No results found

Historische ontwikkelingen en bodemgebruik

In document Drenthe transformeert (pagina 58-61)

transformatie van Drenthe

4 Veranderingen in de ruimtelijke inrichting van het platteland

4.1 Historische ontwikkelingen en bodemgebruik

Drenthe is een van de oudste cultuurlandschappen van Europa.136 De provincie is ongeveer 2680 vierkante kilometer in oppervlakte en is daarmee de zevende provincie van

Nederland.137 Landbouw en vervening hebben lange tijd het karakter van de provincie

bepaald. Drenthe is van oudsher een zeer dun bevolkte provincie met een gesloten karakter. Het was een gebied dat bekend stond om de rust en ruimte, maar ook om de armoede die er heerste. Rond 1850 bestond Drenthe uit een zee van woeste gronden met hier en daar een eilandje in de vorm van een dorp. Figuur 4.3 laat een voorbeeld zien van het Drentse landschap in de omgeving van Norg in de eerste helft van de negentiende eeuw.138 De ruimtelijke structuur van Drenthe valt uiteen in twee delen: de zandgronden van het Drents plateau (het ‘olde lantschap’) enerzijds, en anderzijds de veengebieden (zie figuur 3.8) De zandgronden in het midden zijn het hoogst gelegen, de veengebieden eromheen zijn lager gelegen. Op het zand van het Drents plateau werd het landschap bepaald door heidevelden, essen en brinkdorpen. Van oudsher vormde een combinatie van akkerbouw en veeteelt hier de belangrijkste bestaansbron. De lager gelegen randen van de provincie hebben het typische karakter van een veenlandschap met moerassen, wijken en kanalen met

lintbebouwing en veenontginningen (zie figuur 4.4). Op het veen is sinds de middeleeuwen turf gewonnen, de afgegraven gebieden vormden vruchtbare landbouwgrond waar zich boeren vestigden. De veenmoerassen hebben eeuwenlang een isolerende invloed gehad op de provincie. Door hun ontoegankelijkheid vormden ze een natuurlijke barrière die slechts op een beperkt aantal plaatsen werd doorbroken. Eén van die plaatsen was Coevorden. In

135

Assen, Drents Archief, Gedeputeerde J. Smallenbroek, inv.nr. 348, ‘Volkshuisvesting en stedebouw in Drenthe’, 1949

136

Spek, Th., Het Drentse esdorpenlandschap, een historisch-geografische studie, Utrecht 2004, Inleiding

137

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 296, ‘Korte beschrijving van de geschiedenis, bevolking, bodemgesteldheid en middelen van bestaan der provincie Drenthe’, 1958 en herzien in 1965

138

figuur 4.5 is te zien hoe de verschillende nederzettingsvormen verdeeld waren over de provincie.

Landbouw is lange tijd de grootste ruimteverbruiker geweest in Drenthe. Zoals uit figuur 4.1 en 4.6 blijkt is het grondgebruik in Drenthe in de eerste helft van de twintigste eeuw sterk veranderd ten gunste van de landbouw. In het begin van de twintigste eeuw werd kunstmest geïntroduceerd, met als gevolg dat de landbouwgrond sterk verbeterd kon worden en de productie significant groeide. Ook mechanisatie en rationalisatie van de landbouw hebben hier een grote bijdrage aan geleverd. Daarnaast werden grote delen van Nederland ontgonnen (zie figuur 4.7). Heide-, veen- en bosgebieden werden omgetoverd tot

landbouwgrond. Ook werd veel land ingepolderd (zie figuur 4.8). Zoals duidelijk te zien is in figuur 4.7, vonden ook in Drenthe grootschalige ontginningen plaats tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw. Met name gedurende de periode tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog werd werkverschaffing in Drenthe in de vorm van bebossings- en

ontginningsprojecten veel toegepast. Dit veranderde het aanzien van Drenthe drastisch. Grote arealen bos werden aangeplant en de heidevelden en woeste gronden verdwenen voor een groot deel, zoals te zien is in figuur 4.6. Zij werden grotendeels vervangen door landbouwgrond. Drenthe veranderde in de eerste helft van de twintigste eeuw in een

agrarische provincie. Een ander gevolg van de werkverschaffing was dat er vele kanalen en wegen werden aangelegd en verbeterd. 139

Na de Tweede Wereldoorlog traden er belangrijke verschuivingen op in het

grondgebruik. Landbouw, recreatie en infrastructuur zijn de drie grootste verbruikers van ruimte op het platteland. Deze drie sectoren hebben vaak zeer verschillende en soms zelfs tegengestelde belangen. De verhouding tussen deze ruimtegebruikers is gedurende de naoorlogse periode drastisch veranderd. In figuur 4.1 is dit duidelijk zichtbaar. Aan het begin van de twintigste eeuw was Nederland een land waarin de agrarische sector een belangrijke economische rol speelde. Van oorsprong was de ruimte op het platteland primair

gereserveerd voor agrarische doeleinden. Gedurende de naoorlogse periode vond er een omslag plaats, waarbij de economische rol van de landbouw meer en meer ondergeschikt werd. Woningbouw, recreatie en infrastructuur gingen steeds meer beslag leggen op de agrarische ruimte. Het naoorlogse industrialisatiebeleid van de rijksoverheid ging hand in hand met een landbouwbeleid waarin sanering, mechanisatie en rationalisatie een hoofdrol speelden. Na de oorlog werd de leidende rol in de economie overgenomen door de industrie. Met de afname van het economische belang van de landbouw ging men makkelijker denken over de herbestemming van landbouwgrond. De alsmaar groeiende bevolking in combinatie met een toenemend ruimtegebruik per inwoner legde een steeds grotere druk op de toch al

139

Assen, Drents Archief, Gedeputeerde J. Smallenbroek, inv.nr. 348, ‘Volkshuisvesting en stedebouw in Drenthe’, 1949; Heringa, J. (ed.), Op.cit., p. 610-623

beperkte ruimte. Bebouwing en infrastructuur gingen steeds meer plaats in beslag nemen. Dit leidde tot een jacht op nieuwe grond en efficiëntere productiemethoden. In feite moesten er meer monden gevoed worden van een steeds kleiner wordend agrarisch areaal. Ook kwamen recreatie, toerisme en natuurbeheer tijdens de naoorlogse periode sterk op. Van oudsher was het zo dat woeste gronden ontgonnen werden ten behoeve van de landbouw, maar ook dit werd een halt toegeroepen. Tegen het einde van de jaren vijftig kwamen steeds meer stemmen op voor het behoud van het kleine beetje woeste grond dat Drenthe nog rijk was, ten behoeve van recreatie en toerisme. Zoals te zien is in figuur 4.9 begon de

hoeveelheid bos en woeste grond in Drenthe tegen het einde van de jaren vijftig te stabiliseren. Later werd het zelfs zo dat de landbouw grond in moest leveren voor recreatiedoeleinden, of ten behoeve van infrastructuur. De beste landbouwgronden van Nederland werden door bebouwing bedreigd. De grote regionale verschillen in

bevolkingsdichtheid en ruimtegebruik leverden problemen op, maar ook mogelijkheden.140 Het westen van het land dreigde volgebouwd te worden en gesmoord te worden in

aanhoudende congestie. Daarnaast ontstond er een toenemend tekort aan recreatieruimten in en rond de steden. De oplossing van deze problemen werd door de overheid gezocht in een herverdeling van de bevolking. In het noorden van het land was namelijk meer dan voldoende ruimte. De opkomst van nieuwe transportmiddelen, die bovendien voor iedereen binnen handbereik kwamen, en uitbreiding van de infrastructuur maakten deze

decentralisatie mogelijk. Er moest echter opgepast worden voor een ongecontroleerde verstedelijking van het platteland. Het platteland was niet langer een gebied met een monopolie voor de landbouw, maar vervulde een pluriforme functie.141

Het bodemgebruik in de provincie Drenthe verschoof dus nogal gedurende de naoorlogse periode. Waar aanvankelijk het grootste gedeelte van de grond in gebruik was als landbouwgrond, namen infrastructuur, bebouwing en recreatie langzaam maar zeker meer en meer grond in gebruik. Ook het areaal aan woeste grond kromp na de oorlog nog iets in, maar stabiliseerde zich na verloop van tijd. De verhoudingen waren in Drenthe heel anders dan in de overige noordelijke provincies (zie figuur 4.10). Zij hadden aanzienlijk meer bebouwde oppervlakte en veel minder recreatiegrond. De hoeveelheid cultuurgrond was in Drenthe gelijk aan Groningen, maar veel minder dan in Friesland.142 Ook in vergelijking met

140

Nota inzake de ruimtelijke ordening in Nederland, eds. Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke

Ordening, Rijksdienst voor het Nationale Plan, Den Haag 1960; Het Westen en overig Nederland.

Ontwikkeling van de gebieden buiten het Westen des Lands, eds. Rijksdienst voor het Nationale Plan,

Centraal Planbureau, Den Haag 1956 (2e druk)

141

Denig, E., Drenthe groeit, met en zonder grond : uitgave bij het 125-jarig bestaan van het Drents

landbouwgenootschap, Meppel 1969, p. 79-85

142

Het Noorden op weg naar het jaar 2000; een nieuw perspectief, eds. de provinciale besturen van Groningen, Friesland en Drenthe, Assen 1967; p. 61

de rest van Nederland was Drenthe relatief dun bebouwd, met veel landbouwgrond en recreatiegebieden.

In document Drenthe transformeert (pagina 58-61)