• No results found

Ruimtelijke ontwikkelingen

In document Drenthe transformeert (pagina 100-127)

transformatie van Drenthe

4 Veranderingen in de ruimtelijke inrichting van het platteland

5.3 Borger-Odoorn

5.3.3 Ruimtelijke ontwikkelingen

De naoorlogse ruimtelijke ontwikkelingen in Borger en Odoorn zijn sterk beïnvloed door economische factoren, door de demografische ontwikkelingen en door de opkomst van het toerisme en forensisme.

De esdorpen in Borger en Odoorn waren van oudsher agrarische gemeenschappen en de landbouw speelde ook na de Tweede wereldoorlog nog een belangrijke rol. In de

zandgebieden werd de kleinschalige gemengde landbouw bedreven die kenmerkend is voor de escultuur, in de veengebieden betrof het de veel grootschaligere veenkoloniale

akkerbouw. In beide gebieden was na de oorlog rationalisatie en mechanisatie nodig. In de veengebieden was dit betrekkelijk eenvoudig, doordat de kavelstructuur al zeer rationeel en grootschalig was. Het betrof grotendeels bedrijven met een grootte van 20 tot 30 hectare. Hier was ruilverkaveling in eerste instantie dan ook niet nodig. In de oude esdorpen lag het anders. Hier was sprake van de voor Drenthe zo typerende kleinschaligheid en versnippering van de landbouwgronden. Hier was ruilverkaveling dan ook zeer noodzakelijk. De eerste ruilverkaveling voor de Odoorner Es werd aangevraagd in 1940 en in 1944 werd begonnen met de uitvoering. Het betrof een gebied van 165 hectare dat volledig heringedeeld werd (zie figuur 5.3.18). Doelstellingen waren verbetering van de kavelstructuur, de ontsluiting en de waterhuishouding. Daarnaast vonden binnen de gemeente Odoorn tevens de ruilverkaveling plaats van de Exloër Es (396 hectare), de Valther Es (203 hectare) en tenslotte de

ruilverkaveling Odoorn (763 hectare). Deze ruilverkavelingen vonden allen plaats in de jaren

203

veertig en vijftig en hadden puur en alleen betrekking op verbetering van de agrarische bedrijfsvoering. Zaken als natuur- en landschapsbehoud speelden geen rol. In de gemeente Borger vonden eveneens enkele ruilverkavelingen plaats. In 1952 werd begonnen met de ruilverkaveling Borger, die een gebied van 4.200 hectare en 383 boerenbedrijven omvatte. Het project duurde tot in de jaren zestig. Redenen voor de ruilverkaveling waren een rommelig verkavelingspatroon, de matige bereikbaarheid van de kavels en de slechte waterhuishouding. De doelstellingen waren dan ook verbetering van de kavelindeling en de ontsluiting, vergroting van de bedrijven en verbetering van de bedrijfsgebouwen. De zeer kleine bedrijven (kleiner dan vijf hectare) verdwenen. In 1962 kwam dit

ruilverkavelingsproject gereed, later werden in de gemeente Borger nog Bronnegerveen en Buinerveen herverkaveld. De ruilverkavelingen werden aangegrepen om een ander

probleem dat reeds lange tijd speelde in beide gemeenten aan te pakken: de slechte bereikbaarheid vanwege een gebrekkige infrastructuur. Een groot aantal wegen werd verhard en in het dorp Borger werd de doorgaande weg om de dorpskom heen geleid (zie figuur 5.3.19). Ook werd in Borger de verbinding tussen het zand- en het veengedeelte verbeterd door de aanleg van een autoweg. De ruilverkavelingen hadden verregaande gevolgen voor het aanzien van het landschap. De kleinschaligheid werd vervangen door een rationeel productielandschap, zoals ook al te zien was in de kaartbeelden van de

ruilverkaveling Odoorner Es (zie figuur 5.3.18). De ruilverkavelingen droegen daarnaast bij aan het verdwijnen van beeldbepalende boerderijen uit de dorpskernen en het verloren gaan van kenmerkende beplantingselementen (zie figuur 5.3.20).

Na de oorlog wilden de besturen van Borger en Odoorn hun gemeenten veranderen van gemeenten waar landbouw en vervening een hoofdrol speelden, in industriecentra. Om dit te kunnen bereiken was de aanleg van de nodige voorzieningen een eerste vereiste. De verbetering van de infrastructuur is eerder al besproken. Een ander belangrijk punt was de aanleg van industrieterreinen. Ook dit gebeurde. Er kwam een industrieterrein in Nieuw Buinen met een grootte van tien hectare. Dit terrein werd aan de rand van het dorp

gesitueerd (zie figuur 5.3.13 en 5.3.21). Ook in Valthermond kwam een industrieterrein tot stand, de Kavelingen (zie figuur 5.3.12 en 5.3.22). Daarnaast waren tal van andere

voorzieningen nodig in de dorpen. De gemeentebesturen hebben zich na de Tweede Wereldoorlog dan ook zeer ingezet om het voorzieningenniveau te verbeteren. Allerlei voorheen als stedelijk beschouwde voorzieningen deden hun intrede op het platteland. Aansluiting op het elektriciteitsnet was voor de oorlog al grotendeels gerealiseerd, in 1947 had waren 2.437 van de 2.611 huizen in de gemeente Odoorn bijvoorbeeld aangesloten op het lichtnet. Waterleiding, riolering en aansluiting op het gasnet werden vanaf de jaren vijftig gerealiseerd. Voor sommige delen van de gemeenten duurde het erg lang voordat dergelijke voorzieningen tot stand kwamen. Zo werd in 1986 eindelijk begonnen met de aanleg van

riolering voor een honderdtal huizen in Odoornerveen. Ook werd aan de aantrekkelijkheid van met name de zanddorpen gewerkt door de aanleg van plantsoenen en fraaie

laanbeplantingen. Daarnaast kwam vanaf de jaren zestig een groot aantal recreatieve voorzieningen tot stand. Bijna elk dorp kreeg een sportterrein of –zaal, er kwamen twee openluchtzwembaden (één in Borger en één in Exloo), tennisbanen, dorpshuizen, een drive-in-bioscoop en een openluchttheater in Drouwen en er werd een nieuw winkelcentrum gepland in Borger (zie figuren 5.3.23 en 5.3.24). Ook kwamen voorzieningen als

basisscholen, bibliotheken en Groene Kruisgebouwen tot stand (zie figuur 5.3.25) en kwam er een Landbouwhuishoudschool in 2e Exloërmond, de enige school voor voortgezet onderwijs in de gemeente Odoorn (zie figuur 5.3.26). Tot slot werd in Exloo een nieuw gemeentehuis gebouwd (zie figuur 5.3.27). Al deze voorzieningen trachtte men te

concentreren in de dorpscentra. Dit leverde in de veenkoloniën de nodige problemen op, gezien het feit dat in dergelijke dorpen geen sprake is van een echt centrum (zie figuur 4.40). Van oudsher was hier sprake van lintbebouwing met verspreid gelegen voorzieningen. Kernvorming verstoorde de oorspronkelijke structuur van deze dorpen (zie figuren 5.3.28 en 5.3.29). Ook in de oude esdorpen zorgden de nieuwe voorzieningen voor veranderingen in het dorpsbeeld. Wat het voorzieningenniveau betreft ontstond er een probleem met

betrekking tot de kleine dorpen in de gemeenten. Deze dorpen, die vaak te kampen hadden met een teruglopend inwonertal, hadden onvoldoende draagvlak voor voorzieningen. In de loop der tijd verdwenen dan ook meer en meer voorzieningen uit deze dorpen. Een goed voorbeeld is Odoornerveen. Tot in de jaren vijftig waren er in het dorp twee basisscholen gevestigd. Geen van beiden wist het hoofd boven water te houden. Ook werd in

Odoornerveen geen sportzaal en geen dorpshuis gebouwd, terwijl dit in bijna alle andere dorpen van de gemeente Odoorn wel gebeurde. Het dorp bezat één café, dat door de gemeente gesubsidieerd werd als ware het een dorpshuis. In 1987 sloot het laatste

buurtwinkeltje er haar deuren omdat het niet meer rendabel was. De betere infrastructuur, de grotere mobiliteit van de inwoners en de schaalvergroting in de detailhandel hebben ervoor gezorgd dat het voorzieningenniveau van Odoornerveen tot het nulpunt is gedaald.

In de loop van de jaren vijftig en zestig werden er in de zanddorpen meer en meer voorzieningen ten behoeve van het toerisme gerealiseerd. De gemeentebesturen en ook de plaatselijke VVV’s realiseerden zich dat er in deze sector een groot economisch belang lag, en zetten zich in voor uitbreiding en verbetering van de toeristische voorzieningen. Zoals eerder al te lezen was, had dit tot gevolg dat het toerisme een grote vlucht nam. Al voor de oorlog waren Borger en Odoorn populair bij recreanten vanwege de vele hectaren bos en ook de hunebedden trokken toen reeds veel publiek. Na de oorlog werd hierop ingesprongen door de aanleg van vele kilometers wandel- en fietspaden door de bossen. De Drentse Rijwielpad Vereniging maakte zich hier onder andere hard voor. In de boswachterijen werden

picknickplaatsen, speelvijvers en parkeerterreinen gerealiseerd. De bossen en

natuurgebieden in de gemeenten Borger en Odoorn werden toegankelijker gemaakt voor recreanten. Ook werden zij steeds beter beschermd, er kwam in de loop der tijd meer en meer aandacht voor natuurbehoud. Ook kwamen vele verblijfsaccommodaties tot stand, waaronder verschillende campings en complexen met zomerhuisjes (zie figuur 5.3.30). In 1958 ontstonden de eerste plannen voor de bouw van zomerhuisjes bij Ees, wat uiteindelijk leidde tot het ontstaan van het Land van Bartje. Aan de rand van het Drouwenerzand ontstond na de oorlog een voorzieningencomplex met bungalows, kampeerterreinen, een pretpark en een natuurmuseum. De gemeente Odoorn schafte in 1960 een schaapskudde aan en vanaf dat moment werd er jaarlijks een schaapscheerdersfeest gehouden. Wat opvalt, is dat alle toeristische trekpleisters en ook de toeristische voorzieningen allemaal te vinden waren in het zandgedeelte van beide gemeenten. Dit werd ook al duidelijk uit het fragment van de kaart bij het Facetstreekplan voor recreatie en natuurschoon (zie figuur 5.3.15). In de veengebieden heeft het toerisme zich maar amper ontwikkeld. De sterke verbetering van het voorzieningenniveau, met name in de zanddorpen, is één van de

factoren die het forensisme dat opkwam in de jaren zestig en zeventig sterk in de hand heeft gewerkt.

Een andere factor die eraan heeft bijgedragen is de prettige woonomgeving die de forensen aantroffen in dorpen als Exloo. Eén van de grote problemen waarmee de

gemeenten Borger en Odoorn zich direct na de oorlog geconfronteerd zagen was de grote woningnood. Niet alleen was er een tekort aan woningen, er was vooral een tekort aan goede woningen. Daarnaast waren de meeste woningen overbewoond. Hierdoor was de woningnood in Borger en Odoorn bovengemiddeld hoog in vergelijking met de rest van Nederland. In de eerste jaren na de oorlog namen de gemeenten de sanering van

woningbestand voortvarend ter hand. Tientallen woningen werden opgekocht en afgebroken. Met name in de langgerekte veenlinten bevonden zich relatief veel onbewoonbare woningen. Hier werden dan ook de meeste woningen gesloopt en vond het grootste deel van de

nieuwbouw plaats. De meeste uitbreidingen kwamen tot stand in de jaren zestig. Tussen 1947 en 1965 nam het woningbestand in de gemeente Odoorn met 26 procent toe (680 woningen), terwijl het inwonertal met ongeveer 1000 personen was afgenomen. Dit duidt op een sterke gezinsverdunning. Bij de nieuwbouw in de veengebieden werd in veel gevallen tot kernvorming overgegaan in de lintbebouwing. Een voorbeeld is de uitbreiding van Nieuw Buinen, die de vorm van een tuindorp kreeg (zie figuur 5.3.21). Zo kreeg Nieuw Buinen, van oorsprong een veenlint, een echte dorpskern. Met de demping van het Noorder- en

Zuiderdiep in de jaren zeventig was de transformatie van het dorpsbeeld compleet. In 1e en 2e Exloërmond en Valthermond werd minder naar centrumvorming gestreefd. Valthermond kreeg uiteindelijk drie kernen: één aan de oostkant (de Kavelingen), één in het midden en

één in het westen bij de Vrijheidslaan (zie figuur 5.3.22). In 2e Exloërmond ontwikkelde zich wel een grotere kern bij de hoek van de Exloërkijl (zie figuur 5.3.29). Bij deze nieuwe kernen werden de voorzieningen als dorpshuizen en sportvelden geconcentreerd (zie figuur 5.3.31).

In de zandgedeelten werd tot aan het einde van de jaren zestig amper gebouwd. Uitzonderingen hierop vormden de bouw van een bejaardentehuis in Borger in de jaren zestig en een kleine uitbreiding van Exloo (zie figuur 5.3.32). Het woningbestand was in deze dorpen over het algemeen genomen van een hogere kwaliteit dan in de veengebieden. Vanaf de jaren zeventig werden er echter ook uitbreidingsplannen gemaakt voor de oude esdorpen. Daarbij werd getracht het karakter van de dorpen niet teveel te schaden. Zo werd in het bestemmingsplan van Valthe nadrukkelijk gesteld dat de typerende open ruimtes tussen de boerderijen gehandhaafd moesten worden.204 Grote aantallen woningen werden gebouwd en de dorpen groeiden snel. Met name Exloo maakte een sterk groei door, mede door de bouw van de wijk Westeres (zie figuur 5.3.32). Hier waren voornamelijk vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen te vinden, die erg in trek waren bij de forensen in de

gemeente. Het gemeentebestuur van Odoorn had in deze periode grootse toekomstplannen. Er werd een sterke groei van de bevolking in Odoorn verwacht, teweeggebracht door de vestiging van grote aantallen forensen en migranten uit het westen van het land. Om deze groei te kunnen opvangen werd in 1970 het plan Oosterveld gemaakt. Deze wijk werd gepland in het gebied tussen Odoorn, Valthe en Klijndijk (zie figuur 5.3.33 en 5.3.34). De groei viel echter tegen en van het plan kwam weinig terecht. Uiteindelijk werd alleen een kleine uitbreiding van Odoorn in zuidelijke richting gerealiseerd, en vond kernvorming plaats in Klijndijk (zie figuur 5.3.35). Ondanks het voornemen om het karakter van de dorpen zoveel mogelijk te sparen, vond uiteindelijk toch uitbreiding en verdichting van de bestaande

dorpskernen plaats.205

Het karakter van zowel de veen- als de zanddorpen veranderde sterk tijdens de naoorlogse periode. De nieuwbouw had een totaal ander uiterlijk dan de bestaande bebouwing (zie figuur 5.3.36). Materialen, kleurgebruik en schaal verschilden zeer.

Daarnaast verstoorden de naoorlogse uitbreidingen in veel gevallen de historisch gegroeide dorpsstructuur. In de lintdorpen in het veen werd overgegaan tot kernvorming en

concentratie van voorzieningen. In de esdorpen vond verdichting van de bebouwing plaats, verdwenen historische boerderijen en verstoorden grootschalige nieuwe voorzieningen het dorpsbeeld. Vooral in het oude esdorp Exloo heeft een belangrijke schaalvergroting

plaatsgevonden, zoals te zien is in figuur 5.3.32. Ook in het centrum van Odoorn vonden ingrijpende veranderingen plaats (zie figuur 5.3.37). De meest ingrijpende verandering die echter plaatsvond, was de demping van de vele kanalen en diepen in de gemeenten in de

204

Gras, H. (ed.), Op.cit., hoofdstuk 7

205

jaren zeventig om plaats te maken voor betere wegen en fietspaden. Deze waterlopen waren karakteristiek voor de veenkoloniën en hun demping betekende het verlies van het karakter van deze dorpen.206

5.3.4 Conclusie

Borger-Odoorn heeft twee gezichten. Het ene is dat van het veengedeelte, het andere dat van het zandgebied. Er is sprake van een duidelijk onderscheid tussen deze delen, op elk vlak. Het veen en het zand hebben dan ook een verschillende ontwikkeling doorgemaakt tijdens de naoorlogse periode. Beiden zijn sterk beïnvloed door het overheidsbeleid gedurende deze periode. In de veengebieden draaide alles om de industrialisatie, de zanddorpen zijn juist sterk beïnvloed door het landbouwbeleid en het toerisme.

Onmiskenbaar zijn echter de grote veranderingen die in beide delen hebben plaatsgevonden sinds de Tweede Wereldoorlog.

De industrialisatie van Borger en Odoorn is in feite mislukt. Dat wil echter niet zeggen dat het industrialisatiebeleid geen invloed heeft gehad op de transformatie de gemeenten hebben ondergaan. De industrialisatie van Emmen en Stadskanaal bracht werkgelegenheid naar heel Zuidoost Drenthe en daarmee dus ook naar Borger en Odoorn. Daarmee kwam ook welvaart naar dit deel van Nederland. In combinatie met het landbouwbeleid, dat resulteerde in een enorme uitstoot van arbeidskrachten, leidde de industrialisatie van de omliggende gebieden tot een sterke verandering van de beroepsstructuur van Borger en Odoorn. Toch werden het geen industriekernen, maar ontwikkelden beide gemeenten zich merkwaardig genoeg juist tot grote toeristische trekpleisters. De gevolgen voor het aanzien van met name de zandgedeelten van beide gemeenten waren groot. Er kwam een sterke waardering voor natuur- en cultuurschoon, alles werd in het werk gesteld om dit te

beschermen ten behoeve van de recreanten. De opkomst van het toerisme in combinatie met forensisme zorgde voor een ommekeer op economisch gebied. De daling van het inwonertal werd omgezet in een stijging. De zanddorpen groeiden sterk en veranderden daardoor zeer van karakter. In de veengebieden, die buiten de boot vielen wat het toerisme betreft, was juist sprake van krimp. Waar het voorzieningenniveau in de zanddorpen alsmaar verbeterde, gebeurde in de kleinere veendorpen het tegenovergestelde. Desondanks is het leefklimaat in deze dorpen sinds de Tweede Wereldoorlog wel sterk verbeterd. Slechte woningen zijn afgebroken, daarvoor is nieuwbouw in de plaats gekomen, en de meest basale voorzieningen als aansluiting op waterleiding- en elektriciteitsnet zijn gerealiseerd. Door de naoorlogse uitbreidingen en de demping van de diepen is het oorspronkelijke karakter van de dorpen echter grotendeels verloren gegaan.

206

In Borger en Odoorn vonden de meest ingrijpende ontwikkelingen op ruimtelijk gebied niet zozeer plaats gedurende de wederopbouwperiode, maar direct daarna. De plannen stamden weliswaar grotendeels uit de jaren zestig, maar de realisering vond plaats in de jaren zeventig. De zeer slechte economische positie waarin Borger en Odoorn na de Tweede Wereldoorlog verkeerde heeft ervoor gezorgd dat beide gemeenten pas in de jaren zestig en zeventig echt mee gingen profiteren van de algemene welvaartsstijging in Nederland. Vanaf dat moment is dan ook te zien dat beide gemeenten sterk begonnen te veranderen. In de jaren veertig en vijftig wilde men wel en werden ook wel plannen gemaakt, maar was er eenvoudigweg geen geld voor. De transformatie van de dorpen vond dan ook grotendeels plaats in de jaren zeventig. Er is sprake van een duidelijke samenhang tussen de

economische ontwikkelingen en de ruimtelijke transformatie van het gebied. In de zandgebieden werden deze economische ontwikkelingen niet zozeer beheerst door industrialisatie, maar door de opkomst van recreatie en toerisme. In het veengedeelte van Borger en Odoorn is wel een duidelijke samenhang te zien tussen (het mislukken van) de industrialisatie, de economische problemen en de daling van het inwonertal. Dit alles had krimp van de dorpen tot gevolg.207

207

Bronnen: Vries, G.E. de, H.T. Waterbolk, H. Boezen, Op.cit., hoofdstuk 7; Ootjers, R. (ed.), Op.cit., hoofdstuk 6; Gras, H. (ed.), Op.cit., hoofdstuk 7; Heringa, J. (ed.), Op.cit., hoofdstuk 13

Conclusie

Zoals in de voorgaande hoofdstukken te lezen is, is Drenthe zowel op maatschappelijk als op ruimtelijk gebied sterk veranderd gedurende de twintigste eeuw. De ruimtelijke transformatie van deze provincie bestond uit een enorme groei van de steden, een totale herinrichting van het landelijk gebied en een sterke verandering van het karakter van de dorpen. Deze

metamorfose van het Drentse land was het gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen. De bevolking is significant toegenomen gedurende de twintigste eeuw. Ook is er een

verschuiving opgetreden in de ruimtelijke verdeling van de bevolking. De steden groeiden sterker dan de dorpen, waardoor Drenthe langzaam maar zeker verstedelijkte. De

economische situatie van Drenthe is sinds het begin van de twintigste eeuw zeer verbeterd. Het gevolg hiervan is dat de levensstandaard omhoog is gegaan en het voorzieningenniveau in de provincie tegenwoordig niet langer onderdoet voor dat in de rest van Nederland.

De twee stellingen waarop deze scriptie gebaseerd is, namelijk dat Drenthe gedurende de twintigste eeuw een ruimtelijke transformatie heeft ondergaan, en dat maatschappelijke factoren daarbij een doorslaggevende rol speelden, zijn dan ook valide gebleken. De vraag was niet zozeer of er een ruimtelijke transformatie plaatsvond, maar wanneer de grootste veranderingen zich voordeden, en wat daarvan de achterliggende oorzaken waren. Als leidraad bij de beantwoording van deze vragen hebben twee hypothesen gediend, die als volgt luidden:

- De wederopbouw vormt een omslagpunt in de ontwikkeling van de ruimtelijke inrichting van

Drenthe in de twintigste eeuw;

- De economische politiek van de rijksoverheid, met name het industrialisatie- en

spreidingsbeleid van de wederopbouwperiode, is bepalend geweest voor de ontwikkeling van de ruimtelijke inrichting van Drenthe.

Aan de hand van deze hypothesen is getracht de overheersende ideeën, namelijk dat de grootste veranderingen die Drenthe heeft doorgemaakt plaatsvonden gedurende de

naoorlogse periode en ingegeven werden door het industrialisatiebeleid van de rijksoverheid, te toetsen aan de werkelijkheid.

Het industrialisatie- en spreidingsbeleid werd na de Tweede Wereldoorlog gelanceerd door de rijksoverheid in een poging de Nederlandse economie zo snel mogelijk weer op peil te krijgen. Hoofddoelen waren het weer in evenwicht brengen van de betalingsbalans en het terugdringen van de werkloosheid. Het conservatieve en terughoudende overheidsbeleid van voor de Tweede Wereldoorlog werd overboord gegooid en vervangen door een politiek van strakke sturing vanuit het rijk. Voor Drenthe betekende dit dat er eindelijk aandacht kwam

voor de grote economische en sociale problemen in de provincie. De structuur van de

In document Drenthe transformeert (pagina 100-127)