• No results found

Naoorlogse ontwikkeling Industrialisatie

In document Drenthe transformeert (pagina 77-88)

transformatie van Drenthe

4 Veranderingen in de ruimtelijke inrichting van het platteland

4.5 Het dorpsbeeld

5.1.2 Naoorlogse ontwikkeling Industrialisatie

Na de oorlog waren ingrijpende maatregelen nodig om de Nederlandse economie er weer bovenop te krijgen. Van Drenthe werd eigenlijk geen grote bijdrage aan de wederopbouw verwacht, de provincie had daar immers de middelen niet voor. In eerste instantie liet Den Haag Drenthe dan ook links liggen. Al snel werd echter duidelijk dat er een onhoudbare situatie ontstaan was. Met name in Zuidoost-Drenthe heerste een crisissituatie. De turfindustrie was zo goed als beëindigd en werkloosheid en armoede namen dramatische vormen aan (zie figuur 5.1.16). In 1948 realiseerde de rijksoverheid zich dat er een structurele aanpak van deze problemen moest komen, er diende meer werkgelegenheid gecreëerd te worden in het crisisgebied. Het regionale industrialisatiebeleid werd gelanceerd om de werkloosheid in achterstandsgebieden te bestrijden. Voor Emmen betekende dit dat

177

er vanuit het rijk eindelijk aandacht kwam voor de grote problemen. De actieve houding van de gemeente en ook de provincie Drenthe op het gebied van de werving van bedrijven werd na jaren van getouwtrek dan toch beloond. De kernen Emmen en Klazienaveen werden aangewezen als ontwikkelingsgebied en konden dus subsidie krijgen voor het aantrekken van nieuwe bedrijven en voor aanleg en uitbreiding van infrastructuur en voorzieningen. Ook de Amerikaanse Marshallhulp werd hier gedeeltelijk voor ingezet. Zonder deze financiële steun was het voor Emmen onmogelijk geweest om de problemen te overwinnen en uit te groeien tot de stad die het nu is.

Emmen had als vestigingsplaats voor bedrijven een aantal voor- en nadelen. De voordelen bestonden uit de aanwezigheid van voldoende en goedkope arbeidskrachten, een overvloed aan ruimte in combinatie met een lage grondprijs, en een zeer bereidwillig

gemeentebestuur. De nadelen hadden enerzijds betrekking op de arbeiders; hun lage scholingsgraad en het feit dat zij niet gewend waren aan industriële arbeid kon door

bedrijven als een nadeel ervaren worden. Anderzijds vormde de excentrische ligging van de gemeente binnen Nederland een probleem, vooral in combinatie met de slechte

infrastructuur. De aanwezige infrastructuur was gebrekkig en gericht op de veenderij. De gemeente had voor de oorlog de middelen niet gehad voor aanleg en onderhoud van wegen en kanalen. Werkverschaffingsprojecten vormden slechts een druppel op de gloeiende plaat. Ook op het gebied van voorzieningen en woningbouw had Emmen een achterstand ten opzichte van andere delen van het land. De bereidheid om hier verbetering in aan te brengen was echter zeer groot. Met de benoeming tot ontwikkelingsgebied, en de bijbehorende subsidies, kon men eindelijk aan de slag.

De gemeente en ook het D.E.T.I. namen de industrialisatie van Emmen en Klazienaveen vol enthousiasme ter hand. Nieuwe bedrijven werden op alle mogelijke manieren naar de gemeente gelokt en het gemeentebestuur deed er alles aan om de nieuwkomers te steunen. Voor de werknemers werden extra woningen gebouwd en voorzieningen aangelegd, de bedrijven kregen voorrang bij het aantrekken van arbeidskrachten. De resultaten vielen toch een beetje tegen, vooral bij de Haagse

bestuurders. De perifere regio’s, waaronder Zuidoost-Drenthe, bleven in de industrialisatie nog altijd achter bij het westen van het land. Desondanks was er in Emmen wel degelijk sprake van industrievestiging. In 1947 vestigde de AKU zich in Emmer-Compascuum en een vijftiental andere bedrijven volgden. Er kwam onder andere metaal- en textielnijverheid in Klazienaveen en Nieuw-Weerdinge, de Heemaf vestigde zich in Zwartemeer, de confectie-industrie streek neer in de kern Emmen. De nieuwe bedrijven brachten zo’n 900

arbeidsplaatsen mee, waarvan veruit het grootste deel in de buitendorpen te vinden was. Toch kwam de industrialisatie pas echt goed op gang na 1950. Dit is het jaar waarin een omslag te zien is in het industrialisatiepatroon van de gemeente. Aanvankelijk was het

zo dat de meeste bedrijven (bijna 90 procent) zich vestigden in de buitendorpen, waar de werkloosheid ook het grootst was. Vanaf 1950 was dit niet langer het geval. Het

gemeentebestuur was bang dat de verspreide vestiging van nieuwe industrie in de buitendorpen tot planologische chaos zou leiden en het onderhouden van een behoorlijk voorzieningenniveau onmogelijk zou maken. Vooral gezien het feit dat er toch al sprake was van een verspreide bebouwing en het ontbreken van een duidelijk centrum binnen de gemeente. Vanaf dat moment werd vestiging van industrie in de kern Emmen gestimuleerd. In 1950 was ongeveer veertig procent van de industriële werkgelegenheid binnen de

gemeente in de kern Emmen te vinden; in 1976 was dit opgelopen tot 76 procent. Het zeer actieve wervingsbeleid van de gemeente werd beloond, gedurende de jaren vijftig en zestig vestigden meerdere grote (internationale) ondernemingen zich in Emmen en Klazienaveen. In vergelijking met de omliggende gemeenten en met het noorden in zijn geheel was de industrialisatie van Emmen relatief succesvol. In 1951 was ongeveer 21 procent van het totale aantal industriële bedrijven in Drenthe in de gemeente Emmen te vinden. De

werkloosheid daalde en een toenemend gedeelte van de beroepsbevolking van Emmen was werkzaam in de industrie (zie figuur 5.1.17). Ondanks het feit dat het areaal aan

landbouwgrond groeide naarmate de veenontginningen doorgingen, was de

werkgelegenheid in de landbouw eveneens krimpende. Landbouw en veenderij krompen als bestaansbron, de dienstensector bleef ongeveer gelijk. Het is wel altijd zo gebleven dat de werkloosheid in de kern Emmen veel lager lag dan in de buitendorpen. De komst van NAM naar Schoonebeek bracht in dit opzicht wel enige verlichting in een aantal dorpen.

Nadeel van de industrialisatie zoals die plaatsvond in Emmen was dat een groot deel van de industrie die zich in de gemeente vestigde bestond uit filiaalbedrijven, met het hoofdkantoor elders. Ook was de structuur van de Emmer industrie tamelijk eenzijdig en volledig gericht op de grootste troef van de gemeente: de grote hoeveelheid ongeschoolde arbeiders. Het betrof dan ook arbeidsintensieve en dus redelijk conjunctuurgevoelige bedrijfstakken. Dit alles had als gevolg dat de bedrijven zeer snel weer konden vertrekken wanneer het met de economie wat minder ging. De economische malaise en de

omschakeling op kapitaalintensieve industrie in de jaren zeventig kwamen in Emmen dan ook hard aan.178

Ruimtelijke ontwikkelingen

De hierboven omschreven ontwikkelingen op maatschappelijk gebied hadden een enorme impact op het aanzien van de gemeente Emmen. Vooral in de kern Emmen waren de

178

K.H. Gaarlandt, ‘De ontwikkeling van Emmen’, Economisch-statistische berichten, 44 (1959), p. 968-970, Gerding, M.A.W. (ed.), e.a., Op.cit.; Huygen, P., Emmen, de bouw van een aangename stad in het

gevolgen zeer groot. Het dorp groeide in minder dan twintig jaar tijd uit tot een industriestad. Direct na de Tweede Wereldoorlog had de kern Emmen nog een zeer dorps karakter. De gemeente had geen duidelijk centrum (zie figuur 5.1.18). Uitbreidingen hadden voor de oorlog op willekeurige plaatsen plaatsgevonden en waren weinig gestructureerd. Ondanks het feit dat de oorlog weinig materiële schade met zich had meegebracht, was de

woningnood in Emmen na de Tweede Wereldoorlog niet lager dan in andere, zwaarder getroffen delen van het land. In 1947 was er een tekort van ruim 2.600 woningen, 22,5 procent van alle huishoudens. De gemiddelde woningnood in Drenthe bedroeg op dat moment bijna 20 procent, die in Nederland als geheel lag nog lager. De woningnood in Emmen werd voornamelijk veroorzaakt door het grote aantal krotten en keten in het veen die dienstdeden als woning voor soms meerdere gezinnen. Er moest dan ook snel iets aan deze situatie gedaan worden. De woningbouw wilde echter maar moeizaam op gang komen. Dit had te maken met een aantal vraagstukken waarvoor de gemeente Emmen zich gesteld zag. Allereerst moest besloten worden of het gemeentebestuur kernvorming in het dorp Emmen moest nastreven, of dat een gespreide ontwikkeling van de verschillende buitendorpen wenselijk was. Dit hing sterk samen met de vraag waar de nieuwe industrie gevestigd diende te worden. Aanvankelijk was men van mening dat de nieuwe werkgelegenheid (industrie) daar gevestigd moest worden waar de werkloosheid het hoogst was, dus in het veen. Tussen 1945 en 1950 verrezen dan ook verschillende fabrieken in de buitendorpen (zie figuur 5.1.19). Ook vond er woningbouw plaats en werden vele krotten afgebroken. Bij de nieuwbouw trachtten de ontwerpers rekening te houden met de bewoners. Er werden veel dubbele arbeiderswoningen gebouwd met een stukje grond eromheen (zie figuur 5.1.20 en 5.1.21). Een groot deel van de nieuwbouwwoningen had geen voordeur, die zou immers toch nooit gebruikt worden. Na verloop van tijd bleek echter dat deze woonvorm te duur was en werd er in enkele dorpen overgegaan tot de bouw van rijenwoningen (zie figuur 5.1.22). Basisvoorzieningen als aansluiting op gasnetwerk, waterleiding en elektriciteit werden gerealiseerd. In de buitendorpen werd kernvorming gestimuleerd, de ontstane lintbebouwing trachtte men te doorbreken (zie figuur 5.1.23). Dit alles heeft het aanzien van de dorpen ingrijpend veranderd (zie figuur 5.1.24). Ook in de kern Emmen werd gebouwd. Hier vond de eerste naoorlogse woningbouw plaats ten noorden van het centrum, in Emmermeer.

Aanvankelijk werden hier ruime woningen gebouwd met een lapje grond erbij. Na verloop van tijd bleek echter dat dit niet langer kon. Het gebied zou te snel volgebouwd zijn en de exploitatie dreigde onbetaalbaar te worden. De gemeente begon toen tamelijk ad hoc met de bouw van systeemwoningen, op verschillende locaties (zie figuur 5.1.25). Er was echter

geen samenhangend plan voor de uitbreidingen. In totaal kwamen tussen 1945 en 1949 1.600 woningen gereed in de hele gemeente Emmen.179

Ondertussen doemde een ruimtelijk probleem op binnen de gemeente, namelijk de ‘planologische chaos’ die dreigde te ontstaan. In de jaren twintig en dertig was overal in de gemeente verspreide bebouwing ontstaan en er miste eigenlijk een echt centrum. De aanleg en het onderhoud van voorzieningen als gas-, waterleiding- en elektriciteitsnetwerken, wegen en allerlei andere openbare voorzieningen dreigden daardoor onbetaalbaar te worden. Ook zorgde de verspreidheid van de bevolking ervoor dat in elk van de dorpen binnen de gemeente eigenlijk onvoldoende draagvlak was voor een winkel- en

voorzieningenapparaat van enige omvang. De verspreide vestiging van nieuwe industrie in de verschillende dorpen maakte de situatie alleen maar erger. In 1950 zorgde de komst van de Enkalon-fabriek naar Emmen voor een omslag in het denken over de ruimtelijke

ontwikkeling van de gemeente. Of beter gezegd, voor het eerst werd men gedwongen

hierover na te denken en met een doordacht plan te komen. De directie wilde namelijk alleen over vestiging van deze fabriek in Emmen nadenken, wanneer een voldoende hoog

voorzieningenniveau gerealiseerd zou kunnen worden in het stadje. Met name op het gebied van culturele en sportvoorzieningen was uitbreiding noodzakelijk. Een andere voorwaarde was de bouw van voldoende woningen voor de werknemers. Dit maakte concentratie en kernvorming onvermijdelijk; alleen dan zou er voldoende draagvlak gecreëerd kunnen worden voor een dergelijk hoog voorzieningenniveau. Dit was dan ook het moment dat door de gemeente besloten werd om over te gaan tot kernvorming in het dorp Emmen. De rijksoverheid drong hier al langere tijd op aan.180

De omslag die in 1950 plaatsvond in het ruimtelijke beleid van de gemeente Emmen heeft voor de andere dorpen in de gemeente grote gevolgen gehad. De nadruk kwam nu zeer sterk te liggen op de kern Emmen, waardoor men zich in de dorpen nogal achtergesteld voelde. In Emmen werd in hun ogen meer geïnvesteerd, terwijl het grootste deel van de bevolking van de gemeente niet in de kern woonde. Pas in 1974 streefde Emmen de

179

Huygen, P., Op.cit., hoofdstuk 3 en 4; Nannen, A.M., Emmen groeit! De veranderingsprocessen in de

sociale woningbouw in Emmen: architectuur, stedenbouw, volkshuisvesting en herstructurering in vijftig jaar tijd, Assen 2000

180

Assen, Drents Archief, Drents Economisch Technologisch Instituut, inv.nr. 161, ‘Drenthe Industrialiseert’, 1953; K.H. Gaarlandt, ‘De ontwikkeling van Emmen’, Economisch-statistische berichten, 44 (1959), p. 968-970; Dilg, R.J., Industrieel palet van Drenthe (Industrieel palet, 6), Leeuwarden 1968, p. 36-38; Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. C28, ‘Documentatie van industrieterreinen en ander industriële

vestigingsfactoren van Emmen’, 1950; Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 122, ‘Enkele opmerkingen naar aanleiding van de nota van de NV Algemene Kunstzijde Unie Economisch aspect van de vestiging in Emmen’, 1951; Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 132, ‘Beknopte karakteristiek van de gemeente Emmen’, 1951; Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 133, ‘Survey van de gemeente Emmen’, 1951; Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 148, ‘Gegevens omtrent het ontwikkelingsgebied Emmen’, 1952; Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 248, ‘Documentatie van industrieterreinen en andere industriële vestigingsfactoren van het dorp Emmen’, 1956; Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 327, ‘Nota omtrent de ontwikkeling van Emmen tot 1980’, 1963; Gerding, M.A.W. (ed.), e.a., Op.cit.

gezamenlijke buitendorpen voorbij in inwonertal. Het inwonertal van de buitendorpen bleef in de periode 1945 tot 1975 nagenoeg ongewijzigd, terwijl zowel de gemeente als het dorp Emmen sterk groeide. De kern groeide van ongeveer 40.000 inwoners in 1920 tot ongeveer 80.000 in 1971 (zie figuur 5.1.14). Tussen 1945 en 1975 daalde het aandeel van de

bevolking van de buitendorpen in de totale bevolking van de gemeente van 77,7 procent naar 47,8 procent (zie figuur 5.1.26 en 5.1.27). Dit werd enerzijds veroorzaakt door migratie binnen de gemeente. Veel bewoners van de buitendorpen gingen in de kern Emmen wonen, vanwege werkgelegenheid, woningen, onderwijs en andere voorzieningen. Net als in de rest van Drenthe, was er ook in Emmen sprake van een trek naar de stad. Anderzijds was er ook sprake van migratie op grotere schaal. Tot 1961 was er voornamelijk sprake van migratie van de buitendorpen naar het westen, na die tijd sloeg dit voorzichtig om in een

vestigingsoverschot uit het westen. In de kern Emmen was er als sinds 1959 sprake van een groeiend vestigingsoverschot uit het westen. Het feit dat het grootste deel van de migranten zich in de leeftijdsgroep tot 40 jaar bevond, doet vermoeden dat de

arbeidsmarktperspectieven een belangrijk migratiemotief vormden.

Ook wat woningbouw betreft kwam de nadruk meer en meer op de kern Emmen te liggen. In 1947 was een kwart van het totaal aantal woningen in de kern te vinden. Het aantal woningen in het dorp Emmen steeg tot 1975 met 535 procent, in de buitendorpen steeg de woningvoorraad gedurende deze periode slechts met 81 procent. Het grootste gedeelte van de nieuwbouw in de buitendorpen vond plaats in Klazienaveen en Emmer-Compascuum. De omslag in het beleid blijkt duidelijk uit het feit dat in de eerste vijf jaar na de oorlog 55 procent van de nieuwbouw nog in de buitendorpen werd gebouwd. Na 1950 daalde dit percentage tot 39 procent. In 1975 had het dorp Emmen 54 procent van de totale woningvoorraad van de gemeente en had alleen Klazienaveen haar percentage van 12 vast weten te houden. In de andere dorpen was sprake van krimp. Hier wordt de trek van de plattelandsbevolking naar de steden in Drenthe duidelijk geïllustreerd.181

De sterke bevolkingsgroei die het dorp Emmen doormaakte werd wat woningbouw betreft opgevangen door de nieuwe wijken Emmermeer, Angelslo en Emmerhout. De nieuwe wijken lagen in een krans om het centrum heen, zoals te zien is in figuur 5.1.28. Zoals

gezegd, was men na de oorlog onmiddellijk begonnen met bouwen in Emmermeer. Dit gebeurde echter zonder dat hier een doordacht plan aan ten grondslag lag. Na 1950 was dit niet langer mogelijk. Concentratie van de industrie in de kern Emmen betekende dat hier snel en veel woningen gebouwd moesten worden. Ook moesten er voorzieningen gebouwd worden. De bouw van de wijk stelde de stedenbouwkundigen dan ook voor een aantal

problemen. Allereerst moest Emmermeer woonruimte bieden aan mensen die gewend waren

181

aan de ruimte van het oude dorp en het veen, waar ze in vrijstaande woningen met een stukje grond eromheen woonden. Men was gewend om in de achtertuin eigen groenten te verbouwen en dieren te houden. Anderzijds moest de nieuwe wijk ook een aantrekkelijk woonmilieu bieden voor de werknemers en het kader van de nieuwe fabrieken, die over het algemeen van elders afkomstig waren. Emmen besloot haar grootste troef uit te spelen: de overvloed aan ruimte. De kern Emmen moest een open en groene stad worden. Emmermeer werd een experimentele wijk, ruim van opzet, met onder andere systeembouw, woningen in aaneengesloten rijen en etagewoningen (zie figuur 5.1.29, 5.1.30 en 5.1.31). Aan deze voor Drenthe nieuwe woonvormen moest men in Emmen erg wennen. Naast woningbouw omvatte de wijk ook tal van voorzieningen. In figuur 5.1.32 is te zien dat verspreid door de wijk voorzieningen als scholen (zowel lagere als middelbare, technische en

huishoudscholen) en bedrijven te vinden waren. Emmermeer werd rond 1960 voltooid. Het was de bedoeling dat de nieuwe woonwijken rond het centrum als aparte stadsdelen gingen functioneren. Ze kregen dan ook eigen scholen, kerken, winkelcentra en andere

voorzieningen.

In de latere wijken Angelslo (gebouwd vanaf 1960, zie figuur 5.1.33) en Emmerhout (gebouwd vanaf 1966, zie figuur 5.1.36) werd de trend voortgezet. Ook deze wijken waren ruim en groen en zeer experimenteel, zowel op het gebied van architectuur als

stedenbouwkundig. In Angelslo werd het platte dak geïntroduceerd in Emmen (zie figuur 5.1.34). Wederom zijn er in de wijken veel voorzieningen te vinden (zie figuur 5.1.35). Emmerhout bouwde voort op de principes van Angelslo, met veel groen en ruimte. In deze wijk werd het idee van het woonerf ingevoerd (zie figuur 5.1.37 en 5.1.38).

Tussen 1950 en 1970 werden er in de kern Emmen drie volledige nieuwe woonwijken aangelegd, waardoor het dorp veranderde in een stad (zie figuur 5.1.39). Het centrum bleef hier echter lange tijd bij achter. Er werden wel nieuwe voorzieningen gerealiseerd, maar die lagen voornamelijk in en rond de nieuwe woonwijken. Dit was ook de bedoeling geweest van het stedenbouwkundig plan. De nieuwe wijken werden los van het centrum gesticht als aparte stadsdelen, groot genoeg voor een eigen winkelcentrum en een paar kerken en scholen. Men was bang dat de draagkracht van de voorzieningen in het centrum hierdoor terug zou lopen. De ontwikkeling van een echt stadscentrum heeft dan ook nog lange tijd op zich laten wachten. Ondertussen trok Emmen meer en meer bezoekers uit de wijde

omgeving, die afkwamen op het winkelareaal en het Noorder Dierenpark. Daarmee had de gemeente een toeristische trekpleister van formaat. De groeiende regionale functie van de kern zorgde wel voor groei van het winkelareaal, maar dit gebeurde zonder dat er een stedenbouwkundige visie achter zat (zie figuur 5.1.40). Zoals in veel Drentse dorpen en steden vond er verdichting van de bestaande bebouwing plaats. Winkels en overige

doorgaande wegen die dwars door het centrum voerden en alsmaar drukker werden. De vroegere intimiteit van het dorpscentrum werd door de overgang van agrarisch dorp naar industriestad en streekcentrum grof verstoord. Uiteindelijk werd in de jaren zestig besloten een groot winkelcentrum te bouwen aan de rand van de stad: de Weiert (zie figuur 5.1.41 en 5.1.42). Het volledige centrum werd heringericht en uitgebreid. Op deze manier hoopte Emmen de uitstraling van een grote stad te krijgen. Eindelijk kwam dan toch het stedelijke centrum dat paste bij de omvang en de functie van de stad tot stand.

Op het gebied van voorzieningen is er na de oorlog in de gemeente Emmen hard aan de weg getimmerd, wederom vooral in de kern Emmen. Met name op het gebied van onderwijs moest er na de oorlog nog een heleboel gebeuren. Vooral wat betreft voortgezet en technisch onderwijs zijn er in de naoorlogse jaren veel scholen bij gekomen in Emmen. Zij zijn bijna allemaal tot stand gekomen in de wijken Emmermeer, Angelslo en Emmerhout. De

In document Drenthe transformeert (pagina 77-88)