• No results found

Economische ontwikkelingen tijdens de naoorlogse periode

In document Drenthe transformeert (pagina 97-100)

transformatie van Drenthe

4 Veranderingen in de ruimtelijke inrichting van het platteland

5.3 Borger-Odoorn

5.3.2 Economische ontwikkelingen tijdens de naoorlogse periode

Na de Tweede Wereldoorlog kwam er nieuwe hoop voor de economische ontwikkeling van Borger en Odoorn. De oorlogsschade viel in beide gemeenten mee en de draad kon dan ook vlot weer opgepakt worden. Het industrialisatiebeleid dat na de oorlog door de rijksoverheid

198

Ootjers, R. (ed.), Geschiedenis van Borger, Meppel 1994, hoofdstuk 6

199

Heringa, J. (ed.), Geschiedenis van Drenthe, Meppel 1985, hoofdstuk 13

200

Ootjers, R. (ed.), Op.cit., hoofdstuk 6; Gras, H. (ed.), Rond Hunze en Hondsrug: Geschiedenis van

werd gelanceerd bracht de inwoners en gemeentebesturen van Borger en Odoorn hoop op verbetering van de economie. In het gebied was alleen Nieuw Buinen aangewezen als industrialisatiekern. Hier werd dan ook een industrieterrein aangelegd. De industrialisatie wilde echter maar heel moeilijk van de grond komen in zowel Borger als Odoorn. Lange tijd bleven de inwoners voor werkgelegenheid afhankelijk van de glasfabrieken en van de industrie in Stadskanaal en Emmen. In deze plaatsen kwam de industrialisatie wel van de grond, omdat men grote bedragen kon spenderen aan verbetering van het vestigingsklimaat. Borger en Odoorn hadden daar de financiële middelen niet voor. Het niet op gang komen van de industrialisatie had grote gevolgen voor de werkloosheid. Die bleef maar oplopen. De turfindustrie was na de oorlog volledig ingestort en ook in de landbouw was steeds minder werkgelegenheid. Mechanisatie, schaalvergroting en ruilverkavelingen zorgden in de agrarische sector voor een uitstoot van arbeidskrachten. Het gevolg was een stijgende werkloosheid en een toenemend vertrekoverschot (zie figuur 5.3.8, 5.3.9 en 5.3.10). De emigranten waren vooral afkomstig uit de veengebieden, waar de werkloosheid aanzienlijk hoger was dan in de zanddorpen. In figuur 5.3.11 is dan ook zichtbaar dat het inwonertal in de veendorpen sterker daalde dan in de zanddorpen.

Toch gaven de gemeentebesturen van Borger en Odoorn het niet op. Zij verenigden zich in 1953 met nog een aantal andere gemeenten uit de omgeving in het Industrieschap De Kanaalstreek. Gezamenlijk zetten zij zich in voor het aantrekken van industriële

bedrijven. Het gevolg was dat enkele industrieën naar Borger en Odoorn kwamen. De

nieuwe bedrijven vestigden zich hoofdzakelijk in het veengedeelte. De bedrijventerreinen van Nieuw Buinen en Valthermond waren het meest in trek (zie figuur 5.3.12 en 5.3.13). Zo vestigden zich in Valthermond de firma Talen en de NV Plasticlining en werd ook het

industrieterrein in Nieuw Buinen in de loop van de jaren zestig langzaam maar zeker gevuld. De industrie in de gemeenten werd hierdoor veel gevarieerder en minder kwetsbaar. In de zanddorpen gingen het toerisme en de dienstensector een steeds belangrijkere rol spelen. Ook bleef de landbouw van belang. Door middel van ruilverkavelingen werd deze sector grondig gesaneerd tijdens de naoorlogse periode. Gedurende de jaren vijftig vond er een verschuiving plaats in de beroepsbevolking in Borger en Odoorn. De landbouw kromp en industrie, handel en verkeer groeiden. Later gingen ook toerisme en diensten een alsmaar grotere rol spelen. In 1947 was 52 procent van de Odoorners werkzaam in landbouw, in 1960 was dit percentage gedaald tot 38. In Borger ging het om ongeveer dezelfde percentages (zie figuur 5.3.14).201

Gedurende de jaren zestig werd langzaam maar zeker duidelijk dat de industrialisatie van Borger en Odoorn een flop was. De industrieën zich in de gemeenten gevestigd hadden

201

hielden het er niet vol en vertrokken in de loop van de jaren zestig weer. De industriële bedrijven in Borger en Odoorn waren voor een groot gedeelte filiaalbedrijven, die tamelijk eenvoudig weer opgeheven konden worden. Het vestigingsklimaat was in andere gemeenten simpelweg beter. Ook heeft de economische stagnatie die eind jaren zestig toesloeg in Nederland een belangrijke rol gespeeld.

Merkwaardig genoeg had het mislukken van de industrialisatie van Borger en Odoorn relatief weinig gevolgen voor de werkgelegenheid en de economie. Vanaf de jaren zestig begon zich in beide gemeenten namelijk langzaam een economische groei af te tekenen. De achterliggende reden was tweeledig: enerzijds de opkomst van het toerisme, anderzijds de opkomst van het forensisme. Het toerisme nam in Borger en Odoorn vanaf eind jaren vijftig een grote vlucht. Al in 1951 werd Odoorn in een toeristengidsje voor Drenthe aangeprezen als een zeer aantrekkelijke gemeente. In de gemeenten bevonden zich uitgestrekte bossen, heidevelden en zandverstuivingen (zie figuur 5.3.15). Aan natuurschoon geen gebrek. Ook op het gebied van cultuurschoon vormden Borger en Odoorn echter trekpleisters van formaat. Met name de hunebedden en de grafheuvels in de gemeenten trokken veel

bezoekers. Ook pittoreske esdorpen als Exloo genoten een grote toeristische waardering. De gemeentebesturen en plaatselijke VVV’s speelden hier handig op in. Borger en Odoorn werden steeds aantrekkelijker gemaakt voor de toerist. En met effect. In Odoorn alleen steeg het aantal overnachtingen per jaar tussen 1961 en 1964 van 10.568 tot 24.781 en tot 48.106 in 1966 en 83.150 in 1968, een supersnelle groei. Ook in Borger was sprake van een snelle groei (zie figuur 5.3.16).202

Zoals gezegd, ging ook forensisme een belangrijke rol spelen in Borger en Odoorn. Het was al langer duidelijk dat men voor werkgelegenheid het beste naar Emmen of Stadskanaal kon trekken. Aanvankelijk betekende dit, dat men naar deze plaatsen

verhuisde. In de loop van de jaren vijftig en zestig was de verbetering van de infrastructuur en de toename van de mobiliteit echter zodanig, dat steeds meer mensen in Borger of Odoorn bleven wonen, terwijl ze elders werkten. Met name de zanddorpen in de gemeenten waren populaire woongebieden. De opkomst van dit forensisme was een zeer positieve ontwikkeling voor de economie van Borger en Odoorn. Het betekende namelijk dat niet langer de sociale bovenlaag van de bevolking wegtrok uit de gemeenten. Het percentage werklozen dat in beide gemeenten woonachtig was nam bovendien af. Daarnaast behoorden de forensen grotendeels tot de beter bemiddelden.

De demografische ontwikkeling van Borger en Odoorn is een weerspiegeling van de golfbewegingen die de economie doormaakte. Sinds de negentiende eeuw was het grootste gedeelte van de inwoners van beide gemeenten woonachtig in het veengedeelte (zie figuur

202

5.3.3, 5.3.11 en 5.3.17). Hier was destijds dan ook de meeste werkgelegenheid. Direct na de Tweede Wereldoorlog was er sprake van een tamelijk hoge werkloosheid, deze schommelde steeds tussen de acht en tien procent. Dit leidde tot een toenemend vertrekoverschot. In combinatie met een dalend geboorteoverschot leidde dit tot een afname van het inwonertal, zoals te zien is in figuur 5.3.9 en 5.3.10. Ook hier is er weer een duidelijk onderscheid zichtbaar tussen de veen- en de zanddorpen. Het grote vertrekoverschot waar in de jaren vijftig sprake van was, werd veroorzaakt doordat de veendorpen leegliepen. De zanddorpen daarentegen behielden steeds een redelijk stabiel inwonertal. In Exloo was tussen 1950 en 1960 zelfs sprake van een lichte groei (zie figuur 5.3.11). Naarmate de economie zich herstelde sloeg de daling van het inwonertal van beide gemeenten om in een stabiel inwonertal en zelfs groei. Zoals uit figuur 5.3.9 en 5.3.10 blijkt, lag dit omslagpunt aan het einde van de jaren zestig. Vanaf dat moment was er sprake van een tamelijk gestage bevolkingsgroei in beide gemeenten. Wederom alleen in de zanddorpen, in de veenkoloniën was sprake van aanhoudende krimp.203

In document Drenthe transformeert (pagina 97-100)